ECLI:NL:GHAMS:2008:BG8817
Gerechtshof Amsterdam
- Raadkamer
- I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen
- A.J.W. van Kalken
- Rechtspraak.nl
Niet ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie in vordering gevangenhouding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 3 oktober 2008 uitspraak gedaan over de vordering van het openbaar ministerie tot gevangenhouding van de verdachte. De verdachte was sinds 21 september 2008 gedetineerd op basis van een bevel bewaring dat eerder was gegeven door de rechter-commissaris. Dit bevel was echter geschorst en later opgeheven door de raadkamer van de rechtbank. De verdachte was eerder veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden door de politierechter op 13 september 2007, maar de voorlopige hechtenis was in de tussentijd niet aan de orde geweest.
Het hof oordeelde dat de vordering van het openbaar ministerie niet ontvankelijk was, omdat deze niet kon worden beschouwd als een op de wet gebaseerde vordering. Het hof benadrukte dat de bewaring een vrijheidsbenemend dwangmiddel is dat past in het vooronderzoek voor de berechting in eerste aanleg, en niet in de periode waarin hoger beroep aanhangig is. De vordering werd gezien als een poging om een niet-bestaande rechtsingang tot detentie te creëren, wat niet in overeenstemming is met het strafprocesrecht.
De beslissing van het hof was dan ook om het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering tot gevangenhouding. Deze uitspraak werd gedaan in raadkamer, waarbij de advocaat-generaal bij het ressortsparket Amsterdam op de hoogte werd gesteld van de beschikking. De zaak benadrukt de noodzaak van een duidelijke juridische basis voor vorderingen tot vrijheidsbeneming en de beperkingen die het strafprocesrecht oplegt aan dergelijke vorderingen.