GERECHTSHOF AMSTERDAM
Sector civiel recht
Nevenzittingsplaats Arnhem
arrest van de vijfde civiele kamer van 26 augustus 2008
de stichting
Stichting Klaverblad, Fonds tot Bevordering van Maatschappij Ontwikkeling,
gevestigd te Zeist,
appellante,
procureur: mr. G.M. van Voorst Sr,
de stichting
Stichting tot Bevordering der Sociale Pedagogie,
gevestigd te Zeist,
geïntimeerde,
procureur: mr. W.H. Rypkema.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
27 februari 2008 dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna ook te noemen: Klaverblad) als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde (hierna ook te noemen: NPI) als eiseres in conventie, gedaagde in reconventie heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Klaverblad heeft bij exploot van 18 maart 2008, hersteld bij exploot van 31 maart 2008, NPI aangezegd van voornoemd vonnis van 27 februari 2008 in hoger beroep te komen met gelijktijdige dagvaarding van NPI voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft Klaverblad dertien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende:
(a) in conventie, NPI in haar vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar deze zal ontzeggen;
(b) in reconventie, NPI zal veroordelen om binnen twee weken na het te wijzen arrest mee te werken aan doorhaling van de op het pand met ondergrond Valckenboschlaan 8 te haren gunste gevestigde zekerheidshypotheek als bedoeld in artikel 7 van de Optie-overeenkomst van 20 juni 1995, op straffe van een dwangsom van € 5.000 voor elke dag dat zij daarmee in gebreke blijft;
(c) in conventie en reconventie, NPI zal veroordelen in de kosten van dit geding in beide instanties.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft NPI de grieven bestreden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Klaverblad in de kosten van [bedoeld zal zijn:] de kosten van het hoger beroep.
2.4 Ter zitting van 4 juli 2008 hebben partijen de zaak doen bepleiten, Klaverblad door mr. G.M. van Voorst Sr, advocaat te Amstelveen en NPI door mr. W.H. Rypkema, advocaat te Amsterdam, beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
Mr. Van Voorst Sr heeft voorafgaand aan de zitting aan mr. Rypkema en het hof de producties 17 tot en met 24 gezonden. Daarbij heeft Klaverblad akte verzocht van het feit dat zij haar eis in reconventie in eerste aanleg aldus wil aanvullen dat zij vordert dat NPI wordt veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het te wijzen arrest, subsidiair nadat het arrest onherroepelijk is geworden, mee te werken aan het ongedaan maken van de eigendomsoverdracht d.d. 29 april 2008 van het pand aan de Valckenboschlaan 8 te Zeist met aanhorigheden tegen restitutie van de betaalde koopsom en tot oplevering aan Klaverblad in de staat waarin het zich ten tijde van de eigendomsoverdracht op 29 april 2008 bevond, vrij van huren, lasten en bezwaren (behoudens haar eigen huurovereenkomst), met veroordeling van NPI om alle daaraan verbonden kosten en belastingen voor haar rekening te nemen, alles op straffe van een dwangsom van € 25.000,-- per dag voor elke dag dat NPI in verzuim is om aan die veroordeling te voldoen.
Desgevraagd heeft mr. Rypkema ter zitting meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van voornoemde producties, althans dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met het in het geding brengen van die producties zonder nadere maatregel door het hof. Tegen de wijziging van eis in reconventie heeft mr. Rypkema met een beroep op de goede procesorde ter zitting bezwaar gemaakt. Vervolgens is aan mr. Van Voorst Sr akte verleend van het in het geding brengen van die producties en aanvulling van eis in reconventie.
2.5 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3.1 De rechtbank heeft in haar vonnis van 27 februari 2008 onder 2 feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof in hoger beroep ook van die feiten uitgaan. Op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende weersproken, kunnen hieraan de volgende vaststaande feiten worden toegevoegd.
3.2 NPI heeft voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht op 27 februari 2008 laten betekenen met sommatie van Klaverblad om binnen twee weken aan het vonnis te voldoen. Bij dit vonnis, dat uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, is Klaverblad in conventie veroordeeld om een deskundige aan te wijzen als bedoeld in artikel 3 van de tussen partijen opgemaakte akte van juni 1995 met opdracht om mee te werken aan een waardebepaling van het pand aan de Valckenboschlaan 8 te Zeist, op straffe van een dwangsom van € 600.000,--. Klaverblad heeft hieraan voldaan, waarop de aangestelde deskundigen bij taxatierapport van 28 maart 2008 de bedoelde waarde hebben vastgesteld op € 1.150.000,--.
3.3 Vervolgens heeft NPI Klaverblad gesommeerd om op straffe van de contractueel bepaalde boete (30 % van de waarde van het pand aan de Valckenboschlaan 8) mee te werken aan de eigendomsoverdracht van het pand. Klaverblad heeft onder protest van gehoudenheid en onder voorbehoud van alle rechten aan deze sommatie voldaan en meegewerkt aan de eigendomsoverdracht van het pand op 29 april 2008. De op het pand ten gunste van NPI rustende hypotheek is vervallen en de hypothecaire inschrijving terzake is doorgehaald.
3.4 Klaverblad heeft daarop bij exploit van 21 mei 2008 een bodemprocedure tegen NPI aangespannen tot ongedaanmaking van de eigendomsoverdracht van voornoemd pand.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Met de grieven in onderlinge samenhang beschouwd en in het bijzonder met grief XI beoogt Klaverblad het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Daarin stelt zij dat de voorzieningenrechter de vordering van NPI tot haar veroordeling tot medewerking aan de prijsbepaling van het pand aan de Valckenboschlaan 8 door deskundigen ten onrechte heeft toegewezen. In grief XII stelt Klaverblad bovendien dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat NPI een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.2 De vordering in conventie van NPI in eerste aanleg vindt haar grondslag in de stelling dat NPI het recht heeft gebruik te maken van het haar verleende voorkeursrecht zoals is neergelegd en nader is uitgewerkt in de tussen partijen opgemaakte notariële akte van 20 juni 1995. Klaverblad heeft deze stelling in eerste aanleg en in hoger beroep gemotiveerd betwist. Teneinde de juistheid van deze stelling en daarmee de gegrondheid van de vordering vast te kunnen stellen, dient beoordeeld te worden of de aan dit voorkeursrecht verbonden contractueel vastgelegde voorwaarden zich daadwerkelijk hebben voorgedaan.
Allereerst is van betekenis dat tussen partijen onenigheid bestaat over het antwoord op de vraag of het voorkeursrecht van NPI op grond van artikel 9 van voornoemde notariële akte al dan niet is komen te vervallen. Voorts is in het bijzonder van belang de beoordeling of Klaverblad aan NPI een zodanig voornemen heeft geuit om de onroerende zaak waarop het voorkeursrecht betrekking heeft, te verkopen dat daarmee de regeling van het voorkeursrecht in werking is getreden. Klaverblad stelt dat dit niet het geval is, nu zij het voorstel tot verkoop van de onroerende zaak heeft gedaan in het kader van een meeromvattend aanbod, welk aanbod niet is aanvaard door NPI. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit dat Klaverblad het voorstel tot verkoop in het kader van een meeromvattend voorstel heeft gedaan, niet buiten beschouwing kan worden gelaten. Hierbij neemt het hof mede in overweging dat niet is gesteld of gebleken dat Klaverblad het voornemen heeft geuit het object waarop het voorkeursrecht betrekking heeft zonder meer en eventueel aan derden te willen verkopen.
4.3 Zonder nadere bewijsvoering kunnen de onder 4.2 aan de orde gestelde vragen en daarmee de gegrondheid van de vorderingen in eerste aanleg niet worden beoordeeld, terwijl het kort geding zich niet voor deze bewijsvoering leent. Daarenboven is er naar het oordeel van het hof, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, geen sprake van een zodanig spoedeisend belang van NPI dat zulks het vragen van een voorlopige voorziening als de onderhavige rechtvaardigt. Artikel 3 van de akte van 20 juni 1995 laat naar het oordeel van het hof voldoende ruimte om een bodemprocedure af te wachten. Weliswaar is daarin overeengekomen dat partijen de prijs van het registergoed dienen te bepalen binnen één maand na ontvangst van de mededeling van de huurder gebruik te willen maken van het voorkeursrecht, maar dit is anders indien partijen ter zake geen overeenstemming bereiken. Voor dat geval is bepaald dat de waarde door drie deskundigen wordt bepaald en dat de termijn van één maand gaat lopen nadat de opdracht tot taxatie is gegeven. In de stellingen van NPI ligt geen afdoende redengeving besloten waarom vooruitlopend op de bodemprocedure een voorlopige voorziening als gevraagd en daarmee de opdracht tot taxatie geboden was in het op dat moment nog niet volledig tot klaarheid gebrachte geschil, te meer daar tegenover de stellige betwisting door Klaverblad niet aannemelijk is gemaakt dat er daadwerkelijk vrees bestond dat Klaverblad de onroerende zaak aan derden zou gaan verkopen dan wel dat de waarde op een later moment aanzienlijk lastiger zou zijn vast te stellen.
4.4 Uit het voorgaande volgt dat grief XI en grief XII slagen en dat, gelet op dit laatste, de grieven I tot en met X geen bespreking behoeven.
4.5 In grief XIII heeft Klaverblad aangevoerd dat de voorzieningenrechter haar vordering in reconventie tot veroordeling van NPI tot medewerking aan doorhaling van de hypothecaire inschrijving op het pand ten onrechte heeft afgewezen. Echter, het belang van Klaverblad bij deze reconventionele vordering en deze grief is komen te vervallen, aangezien de desbetreffende hypothecaire inschrijving als gevolg van de levering van 29 april 2008 is doorgehaald. Ware dit anders geweest, dan zou de vordering in reconventie evenmin voor toewijzing in aanmerking zijn gekomen, nu een voldoende spoedeisend belang bij deze vordering gelet op het hiervorenoverwogene naar het oordeel van het hof ontbreekt en de vordering zich bovendien niet leent voor behandeling in kort geding. De wijziging van deze eis in reconventie, zoals door Klaverblad na memorie van antwoord bij akte verzocht en waartegen NPI bezwaar heeft gemaakt, laat het hof niet toe. Immers, zoals door de Hoge Raad is beslist in zijn arrest van 20 juni 2008, C06/187HR, is de bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van eis in hoger beroep beperkt in die zin dat men in beginsel zijn eis slechts kan veranderen of vermeerderen niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord. Klaverblad heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat hierop een uitzondering moet worden gemaakt. Ten overvloede merkt het hof op dat het door Klaverblad verzochte geen noodzakelijk sequeel van de vordering tot vernietiging van de uitspraak in eerste aanleg betreft. Er is integendeel sprake van een eiswijziging als bedoeld in artikel 130 lid 1 Rv in verbinding met art. 353 lid 1 Rv waarop voornoemd arrest van 20 juni 2008 ziet.
De grieven XI en XII slagen, zodat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal NPI in de kosten van beide instanties worden veroordeeld.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen in conventie gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2008 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen in conventie van NPI alsnog af;
veroordeelt NPI in de kosten van de eerste aanleg in conventie en van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Klaverblad voor wat betreft de eerste aanleg begroot op
€ 1.162,94 en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 2682,-- voor salaris van de procureur en op € 251 voor griffierecht;
bekrachtigt het tussen partijen in reconventie gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 27 februari 2008.
Dit arrest is gewezen door mrs. H. Wammes, C.J.H.G. Bronzwaer en A.L.M. Keirse, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 augustus 2008.