ECLI:NL:GHAMS:2008:BH2883

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.006.343
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deskundigenonderzoek naar arbeidsvermogenschade na aanrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 februari 2008. De rechtbank had op verzoek van Allianz Nederland Schadeverzekering N.V. een voorlopig deskundigenonderzoek gelast naar de mogelijkheden van [appellante] om inkomen te genereren, na een aanrijding op 2 mei 1990 waarbij Allianz de aansprakelijkheid had erkend. De rechtbank oordeelde dat het deskundigenbericht noodzakelijk was om de stellingen van [appellante] te kunnen weerleggen, die gebaseerd waren op haar claim van blijvende arbeidsongeschiktheid. Het hof Amsterdam bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat het verzoek tot deskundigenonderzoek terecht was toegewezen. Het hof stelde vast dat de rechtbank niet buiten het toepassingsgebied van artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering was getreden door het deskundigenonderzoek toe te staan. Het hof verwierp de grieven van [appellante] die stelden dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte had toegepast en dat er essentiële vormen waren verzuimd. Het hof concludeerde dat de klachten van [appellante] niet gegrond waren en verwierp het beroep. Tevens werd [appellante] veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die door het hof zijn vastgesteld op € 330,- aan griffierecht en € 1.788,- voor salaris van de advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer 200.006.343/01
beschikking van de derde civiele kamer van 11 november 2008
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. A. van Hees,
tegen:
de naamloze vennootschap
Allianz Nederland Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
advocaat: mr. K.A. Messelink.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de eindbeschikking van 13 februari 2008 en de herstelbeschikking van 2 april 2008, die de rechtbank Utrecht tussen appellante (hierna: [appellante]) als verweerster en geïntimeerde (hierna: Allianz) als verzoekster heeft gewezen. Van deze beschikkingen is een fotokopie aan de onderhavige beschikking gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellante] heeft bij op 9 mei 2008 ingekomen beroepschrift Allianz aangezegd van de beschikkingen van de rechtbank in hoger beroep te komen.
2.2 In dit beroepschrift heeft [appellante] vijf grieven tegen de eindbeschikking aangevoerd en toegelicht (grieven I-IV en VI), één grief tegen de herstelbeschikking (grief V) en één grief tegen beide beschikkingen (grief VII). [appellante] heeft verzocht dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking de beschikkingen van de rechtbank zal vernietigen en, opnieuw recht doende, het zelfstandige verzoek van [appellante] tot benoeming van één van de door haar genoemde deskundigen zal toewijzen en Allianz met het aan deze uit te keren voorschot zal belasten, kosten rechtens.
2.3 Bij verweerschrift heeft Allianz gesteld primair van mening te zijn dat het hoger beroep moet worden afgewezen op grond van artikel 204 lid 2 Rv. Subsidiair heeft zij de grieven bestreden. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking de bestreden beschikkingen zal bekrachtigen en [appellante] zal veroordelen in de kosten, zo begrijpt het hof, van het geding in hoger beroep.
2.4 Op 22 oktober 2008 hebben partijen hun standpunten tijdens een mondelijke behandeling door hun raadslieden doen toelichten, de raadsman van Allianz mede aan de hand van schriftelijke aantekeningen, die zich bij de stukken bevinden.
2.5 Vervolgens heeft het hof beschikking bepaald.
3. De vaststaande feiten
De rechtbank heeft in de beschikking van 13 februari 2008 onder 2.1 tot en met 2.6 feiten vastgesteld. Tegen die overwegingen zijn geen grieven aangevoerd of bezwaren geuit, zodat het hof in hoger beroep ook van de daarin opgenomen feiten zal uitgaan.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 In deze zaak gaat het om het volgende.
[appellante] is op 2 mei 1990 betrokken geweest bij een aanrijding. Naar aanleiding daarvan heeft (de rechtsvoorgangster van) Allianz als WA-verzekeraar van de veroorzaker van die aanrijding de aansprakelijkheid voor de door [appellante] dientengevolge geleden en te lijden schade erkend. Over de omvang van de te vergoeden schade verschillen partijen van mening. Omdat zij daarover geen overeenstemming konden bereiken heeft [appellante] op 20 februari 2002 tegen de rechtsvoorgangster van Allianz een bodemprocedure bij de rechtbank Utrecht aanhangig gemaakt, die thans nog loopt. Nadien zijn bij diezelfde rechtbank in het kader van een voorlopig deskundigenonderzoek meerdere medische rapporten betreffende [appellante] uitgebracht.
Bij inleidend verzoekschrift van 8 oktober 2007 heeft Allianz de rechtbank Utrecht bovendien verzocht een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten naar onder meer “de kwaliteiten, competenties, kunde, motivatie en mogelijkheden” van [appellante] “in relatie tot inkomen genererende werkzaamheden”. Bij beschikking van 13 februari 2008 heeft de rechtbank dat verzoek gehonoreerd en – eveneens conform het verzoek – als deskundige benoemd het outplacementbureau Thatcher & Aalderink te Amersfoort. Bij herstelbeschikking van 2 april 2008 heeft de rechtbank haar eerdere beschikking in die zin gewijzigd dat in plaats van het genoemde outplacementbureau als deskundige werd benoemd [A.], verbonden aan dat bureau.
4.2 Het hoger beroep van [appellante] richt zich tegen de toewijzing van het verzoek door de rechtbank. De grieven betogen in hoofdzaak dat de rechtbank dat niet had mogen doen zonder de ten gevolge van het ongeval bij [appellante] aanwezige medische beperkingen – tot uitdrukking komend in een nog te vervaardigen beperkingenprofiel – daarbij te betrekken.
4.3 Artikel 204 lid 2 Rv bepaalt dat voor zover een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenonderzoek wordt toegewezen, daartegen geen hogere voorziening openstaat. Blijkens de toelichting bij grief VII, zo begrijpt het hof, is [appellante] evenwel van mening dat de rechtbank ten onrechte buiten het toepassingsgebied van artikel 202 Rv is getreden en/of die bepaling ten onrechte heeft toegepast. Het hoger beroep is dus ontvankelijk (zie HR 24 maart 1995, NJ 1998, 414, rov. 3.4.2).
4.4 Onder punt 37 van het beroepschrift klaagt [appellante] erover dat de rechtbank, door in haar herstelbeschikking uit eigen beweging [A.] als deskundige te benoemen, zonder dat Allianz hierom had verzocht en zonder dat [appellante] de mogelijkheid heeft gekregen om hierop te reageren, buiten het toepassingsgebied van artikel 202 Rv is getreden. Naar het oordeel van het hof is dat laatste niet het geval: door een natuurlijke persoon in plaats van een onderneming als deskundige te benoemen is de rechtbank binnen het toepassingsgebied van artikel 202 Rv gebleven. Artikel 202 Rv behelst immers juist (onder meer) het voorlopige deskundigenbericht en zonder verdere toelichting – die ontbreekt – is niet begrijpelijk waarom de grenzen van die bepaling geweld zou zijn aangedaan. Voor zover [appellante] bedoeld mocht hebben dat de rechtbank buiten het toepassingsgebied van artikel 31 Rv is getreden heeft zij dat evenmin gemotiveerd, zodat het hof eraan voorbijgaat.
4.5 Mocht [appellante] met haar klacht hebben willen betogen dat de rechtbank artikel 202 Rv met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast door in strijd met artikel 194 lid 2 Rv met partijen geen overleg te voeren omtrent de persoon van de te benoemen deskundige, dan geldt dat [appellante] haar belang bij een beroep op dit mogelijk essentiële verzuim heeft ondergraven door op geen enkele wijze aan te geven waarom benoeming van (juist) [A.] niet op haar instemming kon rekenen. Zij stelt weliswaar zijn deskundigheid op het gebied van het maken van een beperkingenprofiel ter discussie, maar dit is niet de deskundigheid die gelet op de inhoud van het verzoek van hem werd gevraagd. In het midden kan daarom blijven óf de rechtbank op dit punt een essentiële vorm heeft verzuimd.
4.6 Onder punt 39 van het beroepschrift (gelezen in verbinding met de grieven I tot en met IV) voert [appellante] aan dat de rechtbank “zijn beslissing ten onrechte heeft toegepast” door, zo begrijpt het hof, een outplacementbureau als deskundige te benoemen in een zaak als de onderhavige, waar geen beperkingenprofiel voorhanden is en waar de deskundige tevoren ook al had aangegeven “niet te beschikken over enige vorm van medische kennis, welke een voordeel zou kunnen zijn in de uitvoering van deze case”. Het hof gaat ervan uit dat [appellante] hiermee wil betogen dat de rechtbank (ook in dat opzicht) buiten het toepassingsgebied is getreden van artikel 202 Rv.
4.7 De rechtbank heeft in haar beschikking van 13 februari 2008 de stellingen van Allianz aldus verwoord (rov. 3.1) dat deze er belang bij heeft dat duidelijk wordt of er nog een gangbare functie voor [appellante] te vinden is en welke inspanningen wellicht van [appellante] mogen worden verwacht om haar schade te beperken, ter afwering van de door [appellante] ingestelde vordering die mede is gebaseerd op de stelling dat zij blijvend volledig arbeidsongeschikt is. Zodoende stelt Allianz, aldus de rechtbank, dat zij dit deskundigenbericht nodig heeft om de door [appellante] in de dagvaarding ingenomen stellingen te weerspreken en haar procespositie te bepalen. Dit uitgangspunt is door geen der partijen in hoger beroep bestreden.
Daarnaast heeft de rechtbank vooropgesteld (rov. 3.6) dat het weliswaar gebruikelijk is om voor de beoordeling van de (omvang van) arbeidsvermogenschade deskundige voorlichting te verlangen omtrent de mogelijkheden inkomen te verwerven op basis van de beperkingen die op grond van medisch onderzoek als ongevalgevolg zijn aan te merken, maar dat dit – binnen het kader van artikel 202 Rv – een onderzoek als het onderhavige (te weten naar de mogelijkheden van [appellante] op de arbeidsmarkt zonder dat de beperkingen daarbij uitgangspunt zijn) niet uitsluit; op voorhand kan volgens de rechtbank immers niet worden gezegd dat een dergelijk onderzoek geen rol kan spelen bij de beoordeling van de procespositie van Allianz (rov. 3.8).
4.8 Het hof sluit zich bij deze overwegingen aan en constateert dat de rechtbank het verzoek (gelet op het hierboven onder 4.7, eerste alinea, weergegeven standpunt) kennelijk en terecht ter zake doende heeft geoordeeld. Met Allianz is het voorts van oordeel (zie de aantekeningen van haar raadsman van de mondelinge behandeling) dat artikel 202 ratione materiae (wat de onderwerpen betreft waarover deskundigenbericht kan worden ingewonnen) vrijwel onbegrensd is. Om die reden kan niet worden gezegd dat de rechtbank door het verzoek toe te wijzen buiten het toepassingsgebied van die bepaling is getreden. Wat [appellante] in dit verband bedoelt met haar stelling dat de rechtbank haar beslissing ten onrechte zou hebben toegepast, is het hof niet duidelijk.
4.9 [appellante] heeft ten slotte aangevoerd dat de rechtbank haar – subsidiaire – voorstellen tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg tot benoeming van door haar met name genoemde deskundigen als een tegenverzoek had moeten aanmerken en om die reden artikel 202 Rv met verzuim van essentiële vormen heeft toegepast. Voor zover hier sprake is van een vormverzuim merkt het hof dit echter niet aan als essentieel, nu [appellante] een dergelijk (voorwaardelijk) ‘tegenverzoek’ op ieder gewenst tijdstip als een zelfstandig verzoek bij de rechtbank had kunnen indienen.
4.10 Uit het voorgaande volgt dat de klachten die [appellante] voor doorbreking van het in artikel 204 lid 2 Rv neergelegde rechtsmiddelenverbod aanvoert, niet gegrond zijn, zodat het beroep moet worden verworpen. Als de in hoger beroep in het ongestelde partij zal [appellante] in de kosten daarvan worden veroordeeld.
5. De beslissing
Het hof, beschikkend in hoger beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot deze beschikking aan de zijde van Allianz bepaald op € 330,- aan griffierecht en op € 1.788,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.J. van Acht, B.J. Lenselink en R.P.J.L. Tjittes en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 november 2008.