ECLI:NL:GHAMS:2008:BH3790

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005316-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van brandstichting in en aan een moskee met een molotovcocktail

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 24 december 2008 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van brandstichting in een moskee in Edam, waarbij een molotovcocktail werd gebruikt. De brandstichting vond plaats op 22 januari 2007, toen de verdachte samen met mededaders een molotovcocktail naar de moskee gooide, wat leidde tot brand en gevaar voor de aanwezige personen. De verdachte had zich eerder onttrokken aan de negatieve invloed van zijn vriendengroep en had positieve stappen gezet in zijn leven, waaronder het vinden van werk en het opbouwen van een goede relatie met zijn vader. Tijdens de rechtszaak werd door de raadsman betoogd dat de verdachte niet als medepleger, maar als medeplichtige moest worden aangemerkt. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte bewust en nauw samenwerkte met zijn mededaders. Het hof achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank had eerder een vergelijkbare straf opgelegd, maar het hof besloot geen bijzondere voorwaarden te koppelen aan de voorwaardelijke straf, gezien de positieve ontwikkeling van de verdachte. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte veroordeelde voor zowel brandstichting als verduistering van een mobiele telefoon. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de rechtsorde en de gemeenschap.

Uitspraak

arrestnummer: 5316/07
parketnummer: 23-005316-07
datum uitspraak: 24 december 2008
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van
17 augustus 2007 in de strafzaak onder de parketnummers 15-740110-07 en 15-082179-04 (TUL) van het openbaar ministerie tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1986],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 3 augustus 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 12 december 2008.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd.
Bewijsverweer
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de gedragingen van de verdachte niet kunnen worden aangemerkt als medeplegen van brandstichting, doch hoogstens als medeplichtigheid daarbij. Van een bewuste en nauwe samenwerking is geen sprake en de verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg verklaard dat hij met [mededader 1] en [mededader 2] in een loods in Purmerend, aanvankelijk bij wijze van grap, doch daarna in ernst, heeft gesproken over het - naar het hof begrijpt: door één van hen - werpen van een zogeheten molotovcocktail naar de moskee te Edam. Een zekere [naam], alsmede [mededader 1] hebben zich vervolgens gezet aan het fabriceren van deze molotovcocktail, aldus de verdachte, die daarvan klaarblijkelijk op de hoogte was. Voorts verklaarde de verdachte dat hij [mededader 1] en [mededader 2] vanaf de loods in Purmerend in zijn auto naar de moskee in Edam heeft gebracht, terwijl zij - naar hij wist - in het bezit waren van de bedoelde molotovcocktail. In de auto is besproken dat [mededader 1] de molotovcocktail zou gooien, dat [mededader 2] op de uitkijk zou staan en de verdachte gereed zou staan in zijn auto, naar het hof begrijpt: met het oog op een snelle vlucht van de plaats van het delict. Toen [mededader 1], [mededader 2] en de verdachte die avond arriveerden bij de moskee in Edam brandde licht in dat gebouw. De verdachte zou om deze reden naar zijn zeggen eerst geheel hebben willen afzien van het gooien van de molotovcocktail, maar [mededader 1] en [mededader 2] wilden daarin niet meegaan. De verdachte heeft toen voorgesteld om even later terug te keren en daarmee stemden [mededader 1] en [mededader 2] in. De verdachte heeft zich, naar het hof oordeelt op basis van de verklaring van de verdachte, in de tussentijd niet gedistantieerd van [mededader 1] en [mededader 2] en het gemaakte plan. Ongeveer een half uur later zijn genoemde [mededader 1], [mededader 2] en de verdachte teruggekeerd bij de moskee in de auto van de verdachte. Het licht in de moskee brandde nog steeds. [mededader 1] en [mededader 2] hebben vervolgens de auto verlaten. [mededader 1] heeft de molotovcocktail naar de moskee gegooid. Daardoor is in en aan die moskee brand ontstaan. [mededader 1], [mededader 2] en de verdachte zijn vervolgens in de auto van de verdachte weggereden en de verdachte heeft hen naar hun onderscheidene huizen gebracht.
Door aldus te handelen heeft de verdachte bewust en nauw samengewerkt met [mededader 1] en [mededader 2] bij het begaan van brandstichting.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde
hij op 22 januari 2007 te Edam, gemeente Edam-Volendam, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht in en aan een gebouw, waarin een Marokkaanse stichting is gevestigd en een gebedsruimte is, immers heeft een van zijn mededaders toen aldaar opzettelijk een molotovcocktail door een raam gegooid ten gevolge waarvan het raamkozijn, de muren en de gang van dat gebouw gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de personen die zich in voornoemd gebouw bevonden, te weten [persoon 1], [persoon 2], [persoon 3] en [persoon 4] te duchten was;
ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde
hij omstreeks 19 november 2006 te Volendam, gemeente Edam-Volendam, opzettelijk een mobiele telefoon (merk Samsung, type E770) toebehorende aan [slachtoffer], welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als bewaarder, nadat hij die mobiele telefoon van een andere persoon had aangenomen en onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Hetgeen onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd;
ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde
verduistering.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Brijder verslavingszorg, arrondissement Haarlem, thans in de persoon van mevrouw M. Muurling, ook indien zulks inhoudt een klinische behandeling en een COVA-training.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot twaalf maanden gevangenisstraf waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met aftrek overeekomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich onder toezicht stelt van de reclassering, ook indien dat inhoudt dat hij een ambulante behandeling volgt bij De Waag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van brandstichting in een moskee in Edam. Ten tijde van de brandstichting met een molotovcocktail waren in het pand nog mensen aanwezig die mede door verdachtes toedoen in een zeer gevaarlijke en daardoor beangstigende situatie werden gebracht. Door samen met zijn mededaders aldus te handelen heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan een ernstig feit, waardoor de rechtsorde is geschokt. In het algemeen en ook meer specifiek voor de personen die aanwezig waren in de moskee, heeft dit misdrijf de in de maatschappij levende gevoelens van onrust versterkt, temeer daar de brandstichting alom werd gezien als een gewelddadige uiting van vreemdelingenhaat.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 november 2008 is verdachte eerder ter zake van andersoortige misdrijven veroordeeld.
Het hof heeft bij zijn overwegingen met betrekking tot de persoon van de verdachte de rapportages betrokken die betreffende de verdachte zijn opgemaakt, te weten:
- voorlichtingsrapport d.d. 2 augustus 2007, opgemaakt door M. Muurling, reclasseringswerker
- psychologisch pro justitia rapport d.d. 29 juni 2007, opgemaakt door M.H. Keppel, psycholoog en S.P. van der Hoorn, psycholoog in opleiding
- psychiatrisch pro justitia rapport d.d. 30 mei 2007, opgemaakt door J. de Jonge, psychiater
De conclusies van laatste twee rapporten houden in dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof neemt deze conclusies over.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de verdachte, diens vader als getuige en diens raadsman uitdrukkelijk (en - voor zover mogelijk - onder overlegging van schriftelijke bescheiden) naar voren gebracht dat de verdachte sinds het bewezenverklaarde feit in zijn persoonlijke omstandigheden zodanige positieve stappen heeft gezet dat een klinische behandeling daardoor niet meer nodig wordt geacht.
Hierbij is onder meer gewezen op het volgende.
- de verdachte is verhuisd uit Edam naar Zandvoort om zich te onttrekken aan de negatieve invloed van de vriendengroep waarvan hij en zijn mededaders deel uitmaakten;
- hij is bij zijn vader gaan wonen en deze heeft hem onder zijn toezicht indringend geholpen structuur op te bouwen in zijn leven;
- de verhouding met zijn vader is inmiddels buitengewoon goed en zijn vader ziet nog immer toe op verdachtes levenswandel;
- hij heeft een baan gevonden waarin hij thans voor onbepaalde tijd is aangesteld en zijn werkzaamheden door zijn werkgever zeer worden gewaardeerd;
- voorts heeft hij sedert ongeveer elf maanden een relatie, die stabiliteit in zijn leven brengt. Verdachte en zijn vriendin hebben besloten te gaan samenwonen;
- verdachte heeft afstand genomen van zijn gedragingen en heeft zijn spijt betuigd ten overstaan van de rechter, doch ook – met nadruk – door met zijn raadsman een bezoek te brengen aan de moskee en de slachtoffers en in een gesprek met hen spijt te betuigen.
Van de juistheid van voorgaande feiten en omstandigheden gaat het hof uit, mede doordat de stellingen zijn gestaafd door schriftelijke bewijsmiddelen en de getuigenverklaring van de vader van verdachte, die in het dagelijks leven ambtenaar van politie is.
Het hof heeft - dan ook - bij de strafoplegging ten voordele van de verdachte meegewogen dat hij reeds enkele maanden na het bewezenverklaarde feit in contact is getreden met de slachtoffers, met hen heeft gesproken en hen zijn excuses heeft aangeboden voor hetgeen hun door de brandstichting is aangedaan.
In de hiervoor geschetste - in positieve zin verbeterde - persoonlijke omstandigheden ziet het hof aanleiding om in afwijking van het vonnis van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal geen bijzondere voorwaarde te koppelen aan het voorwaardelijk op te leggen gedeelte van de gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Het hof is ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kinderrechter te Haarlem van 8 november 2004, parketnummer 15-082179-04, van oordeel dat, nu gebleken is dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, de tenuitvoerlegging van de bij dat vonnis voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van twintig uren, subsidiair tien dagen jeugddetentie dient te worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 63, 157 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter te Haarlem van 8 november 2004, met parketnummer 15-082179-04, te weten:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van 20 (twintig) uren onbetaalde arbeid, in geval van het niet naar behoren verrichten te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 10 (tien) dagen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. H.W.J. de Groot, mr. D.J.C. Aben en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. B.R. Koenders en mr. M.E.P. Bons, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 24 december 2008.
Mr. Aben is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.