GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 23 december 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. Ph.A.J. Raaijmaakers, te Amsterdam,
[…],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat mr. E.P. van der Ree, te Schoorl.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 23 juli 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 april 2008 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk […], zoals aangevuld bij de beschikking van 4 juni 2008.
1.3. De moeder heeft op 5 september 2008 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vader heeft op 21 oktober 2008 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5. Aan de zijde van de moeder zijn op 31 oktober 2008 nadere stukken binnengekomen.
1.6. De zaak is op 13 november 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. C.B. Stenger, gevestigd te Amsterdam;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn in 1996 gehuwd. De echtscheiding is uitgesproken in 2007. Uit hun huwelijk zijn geboren [dochter] in 1997 en [zoon] in 2000 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
De kinderen verblijven in het kader van een co-ouderschapregeling de ene helft van de week bij de moeder en de andere helft van de week bij de vader.
2.3. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren in 1962. Hij is alleenstaand.
Hij werkt als zelfstandig huisschilder. In 2005 en 2006 bedroeg de belastbare winst uit onderneming blijkens de jaarstukken achtereenvolgens € 8.237,- en € 4.310,-.
Aan huur en enige servicekosten betaalt hij € 638,- per maand.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op een door hem gebruikte garage betaalt hij € 155,- per maand aan rente. Hij heeft de gebrui¬kelijke andere eigenaars- en woonlas¬ten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 35.000,-.
Hij betaalt € 118,- per maand aan premie Zorgverzekering. Hij ontvangt geen inkomensafhankelijke bijdrage in deze kosten.
2.4. Ten aanzien van de moeder is het volgende gebleken.
Zij is geboren in 1962. Zij is alleenstaand.
Zij is vanaf februari 2005 werkzaam als zelfstandig makelaar onder de naam [BV]. In 2005 bedroeg de belastbare winst uit onderneming € 1.568,-. In 2006 heeft de onderneming van de moeder een verlies geleden van € 48.968,-. In de eerste helft van 2007 was de belastbare winst uit onderneming € 12.405, -.
Zij heeft een tweetal leningen ter zake van haar woning voor een totaalbedrag van € 400.000,-, en waarop zij een variabele rente betaalt. In verband met deze leningen betaalt de moeder € 1.925,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt zij € 94,- per maand. Zij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 373.000,-.
Zij betaalt € 155,- per maand aan premie Zorgverzekering. Zij ontvangt van haar werkgever een belaste bijdrage in deze kosten van € 21,- per maand. Het eigen risico dat aan deze verzekering is verbonden bedraagt € 83,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vader aan de moeder een bedrag van € 172,75 per kind per maand zal betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 29 november 2006.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de moeder de bijdrage te bepalen op € 172,75 per kind per maand met ingang van 29 november 2006.
Voorts is het verzoek van de vader te bepalen dat de moeder een uitkering tot zijn levensonderhoud betaalt van € 1.000,- per maand met ingang van 1 november 2005, althans deze uitkering op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum te bepalen als de rechtbank juist zou achten, afgewezen.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn verzoeken in eerste aanleg met betrekking tot de partneralimentatie en kinderalimentatie alsnog toe te wijzen.
3.3. De moeder verzoekt het door de vader ingestelde hoger beroep ongegrond te verklaren althans af te wijzen, alsmede de bestreden beschikking te bekrachtigen en de vader te veroordelen in de kosten van de procedure.
In voorwaardelijk incidenteel hoger beroep heeft de moeder twee grieven opgeworpen.
3.4. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in het door haar ingestelde voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, dan wel het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ongegrond te verklaren.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vader heeft ter terechtzitting in hoger beroep zijn inleidend verzoek een bijdrage in zijn levensonderhoud te bepalen ingetrokken, zodat dit verzoek in hoger beroep geen nadere bespreking behoeft.
4.2. De rechtbank heeft de vader veroordeeld als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] en [zoon]
€ 172,75 per kind per maand te betalen. Daartegen richt zich het hoger beroep van de vader, die stelt onvoldoende draagkracht te hebben deze bijdrage te kunnen betalen. Voorts stelt hij dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat er een co-ouderschapssituatie is en hij ook bedragen voor de kinderen betaalt, naast de voeding.
4.3. Het hof overweegt als volgt. Beide ouders dragen bij in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen als gevolg van de tussen hen bestaande co-ouderschapsregeling. Tussen partijen staat dan ook slechts ter discussie of van de vader een bijdrage kan worden verwacht in de overige kosten die de moeder voor de kinderen maakt. De moeder heeft een behoeftelijst overgelegd waaruit deze kosten blijken. Het hof zal van die lijst uitgaan met uitzondering van het navolgende. Geen rekening zal, gegeven de financiële omstandigheden van de ouders, worden gehouden met het sparen voor de kinderen. Noch met de cadeaus voor kinderfeestjes en voor andere kinderen omdat het hof er van uitgaat dat de ouder bij wie de kinderen verblijven die kosten voor zijn/haar rekening neemt als de kinderen naar een feestje gaan en bij hen verblijven. Ook wordt geen rekening gehouden met de zwemlessen van [zoon] omdat het zwemdiploma inmiddels is behaald. Voorts zal het hof de fietskosten buiten beschouwing laten omdat vooralsnog van de noodzaak van die kosten tot het door de moeder genoemde bedrag niet is gebleken. Vanaf 1 oktober 2008 zal geen rekening meer worden gehouden met de kosten van de au-pair omdat de moeder ter zitting van het hof heeft verklaard dat de au-pair vanaf die datum niet meer voor haar werkzaam is. Dat betekent dat de aanvullende behoefte van de kinderen tot 1 oktober 2008 gesteld kan worden op € 504,- per kind per maand en vanaf 1 oktober 2008 op € 230,- per kind per maand.
4.4. Geen rekening wordt gehouden met de stelling van de vader dat hij reeds bijdraagt in deze kosten. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de moeder heeft de vader deze stelling niet althans onvoldoende onderbouwd. Wanneer het hof de draagkracht van de vader zou berekenen over de onder 2.3 genoemde winst uit onderneming van de vader, dan heeft de vader geen draagkracht om in deze kosten bij te dragen. Hetzelfde geldt echter voor de moeder. Het hof acht het onredelijk om in genoemde omstandigheden alle kosten volledig voor rekening van de moeder te laten komen. Van de vader kan verwacht worden dat hij zijn verdiencapaciteit zodanig benut, dat hij in staat is bij te dragen in genoemde kosten omdat dat in redelijkheid van hem verwacht kan worden. Het hof acht het redelijk dat beide ouders voor de helft in deze kosten voorzien. Dat betekent dat de vader tot 1 oktober 2008 € 172,75 per kind per maand aan de moeder zal moeten voldoen en vanaf 1 oktober 2008 € 115,- per kind per maand, doch, gelet op het fiscale voordeel dat de vader heeft wanneer hij € 133,- per kind per maand betaalt, zal het hof de bijdrage op laatstgenoemd bedrag vaststellen. Feitelijk betekent dit dat de vader netto € 95,- per kind per maand betaalt.
4.5. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is hetgeen de vader heeft gesteld met betrekking tot het besteedbaar inkomen van de moeder niet meer van belang.
4.6. Het hof zal dezelfde ingangsdatum als de rechtbank bepalen en voorbij gaan aan het daaromtrent door de vader aangevoerde, gelet op het hiervoor onder 4.4 overwogene.
4.7. Gelet op de aard van de procedure en het feit dat partijen ex-echtelieden van elkaar zijn, ziet het hof onvoldoende aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.8. Gelet op het voorgaande behoeft het voorwaardelijk incidenteel appel van de moeder geen bespreking.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de door de vader bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 29 november 2006 tot 1 oktober 2008 op € 172,75 (HONDERD TWEEÉNZEVENTIG EURO EN VIJFENZEVENTIG CENT) per kind per maand;
bepaalt de door de vader bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 oktober 2008 op € 133,- (HONDERD DRIEÉNDERTIG EURO) per kind per maand.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek met betrekking tot een uitkering in zijn levensonderhoud;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, M. Wigleven en R.P. IJland-Van Veen in tegenwoordigheid van mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2008.