GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 2 september 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.003.615/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
procureur: mr. A.W.M. Willems,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. M.E. Mungroop.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 18 maart 2008 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 19 december 2007 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 358221/ FA RK 06-8244.
1.3. De vrouw heeft op 19 mei 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 14 juli 2008 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 24 juli 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Zowel de man als de vrouw zijn niet ter terechtzitting verschenen, maar wel hun beider procureurs.
2.1. Partijen zijn op 3 oktober 1997 op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hun huwelijk is op 1 april 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 19 december 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, op het zelfstandig verzoek van de vrouw bepaald dat de man voorlopig € 2.050,- per maand zal betalen aan de vrouw als uitkering tot haar levensonderhoud vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. Daarnaast is bepaald dat de behandeling omtrent de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (het hof leest: de verrekening in het kader van de huwelijkse voorwaarden) alsmede de definitieve partneralimentatie pro forma wordt aangehouden tot 29 maart 2008.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre, -naar het hof begrijpt- het inleidend verzoek van de vrouw met betrekking tot de uitkering tot haar levensonderhoud alsnog af te wijzen, althans de uitkering op € 460,- per maand te bepalen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten.
3.3. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
De ontvankelijkheid van de man in zijn hoger beroep.
4.1. Aan de orde is de vraag of de man ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het deel van de beschikking waarbij de rechtbank een voorlopige uitkering tot levensonderhoud van de vrouw heeft bepaald. In dit verband is van belang dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, onder meer weergegeven in HR 23 november 2007 (LJN BB6910), voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep uiteindelijk doorslaggevend is of de voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, niet meer in haar gevolgen ongedaan kan worden gemaakt.
4.2. Het hof overweegt dat het lichaam van de bestreden beschikking weliswaar een aantal overwegingen met een, naar het schijnt, definitief karakter bevat, doch volgens vaste jurisprudentie heeft de rechter met name in alimentatiezaken de mogelijkheid om, indien hij dat als gevolg van in het verdere verloop van het geding door partijen overgelegde gegevens c.q. aangevoerde stellingen geraden acht, in zijn eindoordeel op deze overwegingen terug te komen.
4.3. In dit geval heeft de rechtbank nadrukkelijk een aantal overwegingen in het lichaam van de beschikking opgenomen waarin zij wijst op de mogelijkheid dat de voorlopig vast te stellen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met terugwerkende kracht kan worden herzien en waaruit derhalve het voorlopige karakter van de beslissing duidelijk blijkt. Zo overweegt de rechtbank onder het kopje “levensonderhoud” op pagina twee van de bestreden beschikking:
Ter terechtzitting is met partijen overeengekomen dat thans een voorlopig alimentatiebedrag zal worden bepaald. De definitieve beslissing betreffende de alimentatie zal worden aangehouden en gelijktijdig worden behandeld met de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap (het hof leest: de verrekening op basis van de huwelijkse voorwaarden). Mocht de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap(hof: idem) er aanleiding toe geven, dan kan het voorlopige alimentatiebedrag worden herzien, eventueel met terugwerkende kracht.
Indien derhalve in een later stadium van de procedure in eerste aanleg, bijvoorbeeld naar aanleiding van het vast te stellen bedrag dat op grond van de huwelijkse voorwaarden dient te worden verrekend, mocht blijken dat de financiële situatie een andere is dan waarvan de rechtbank bij de vaststelling van de voorlopige uitkering is uitgegaan, kan deze uitkering door de rechtbank worden herzien, zo nodig met terugwerkende kracht.
4.4. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de door de rechtbank gegeven voorlopige beslissing omtrent de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw geen onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, niet meer in haar gevolgen ongedaan kan worden gemaakt. Nu de rechtbank niet anders heeft bepaald, kan ingevolge artikel 358 lid 4 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld. Uit het bovenstaande vloeit voort dat de man niet in zijn hoger beroep kan worden ontvangen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, M. Wigleven en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van
mr. S. Rezel als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2008.