GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 4 november 2008 in de zaak met landelijke zaaknummers 200.006.926/01 en 200.006.926/02 van:
[…],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
advocaat: mr. P.P.M. Voskuil - Van Dijk te Naarden,
[…],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. S.A. van der Sluijs te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. In de zaak met rekestnummer 200.006.926/02 is de man op 3 juni 2008 in hoger beroep gekomen van een gedeelte van de beschikking van 4 maart 2008, met kenmerk […], hersteld bij beschikking van 20 mei 2008 van de rechtbank te Haarlem, met gelijkluidend kenmerk.
1.3. De vrouw heeft op 22 juli 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. In de zaak met rekestnummer 200.006.926/01 heeft de man het hof verzocht de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de onder 1.2 genoemde beschikking hangende het hoger beroep te schorsen.
1.5. Beide zaken zijn op 21 augustus 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. M.E. Groot te Heerhugowaard.
1.7. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man zijn jaaropgave van 2007 aan het hof toegezonden. De vrouw heeft daarvan een afschrift ontvangen.
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn op 25 november 1992 gehuwd. Hun huwelijk is op 17 juni 2005 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 7 juni 2005 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] op […] en […] op […] (hierna: de kinderen). Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de kinderen. Zij bieden in hun wederzijdse huishoudens een gelijkwaardig verblijf aan hun kinderen en dragen in gelijke mate zorg voor de opvoeding en verzorging van de kinderen.
2.3. In een door hen op 25 april 2005 ondertekend echtscheidingsconvenant zijn partijen -voor zover thans van belang- een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 365,- per maand en een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 500,- bruto per maand overeengekomen.
Bij de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat partijen jegens elkaar gehouden zijn tot naleving van de door hen getroffen regelingen, zoals opgenomen in het door hen ondertekende echtscheidingsconvenant
2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren op 16 september 1962. Hij is alleenstaand.
Hij is werkzaam in loondienst als operationeel manager bij […] bank. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2007 € 76.749, .
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door hem bewoonde woning betaalt hij € 671,- per maand aan rente. Aan premie voor de levensverzekering die verband houdt met de hypothecaire lening, betaalt hij € 50,- per maand. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ–waarde is vastgesteld op € 351.000,-
Hij betaalt € 110,- per maand aan premie voor een zorgverzekering.
2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren op 5 september 1964. Zij is alleenstaand.
Zij is thans parttime werkzaam in loondienst bij […] als administratief medewerkster. Haar salaris bedraagt € 2.243,- bruto per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant in zoverre, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 900,- per maand bepaald.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vrouw de uitkering te bepalen op € 1.500,- per maand met ingang van
1 juli 2007, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist zou achten.
3.2. In de zaak met landelijk zaaknummer 200.006.926/02 verzoekt de man, met vernietiging van de bestreden beschikking, en met wijziging van het echtscheidingsconvenant en de echtscheidingsbeschikking in zoverre de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek, althans dit verzoek af te wijzen en artikel 1 van het echtscheidingsconvenant in te trekken en/of te wijzigen. Voorts verzoekt hij:
- indien blijkt dat de vrouw thans voldoende inkomsten uit arbeid heeft om in haar behoefte te voorzien, primair de -naar het hof begrijpt- uitkering tot haar levensonderhoud met ingang van de datum dat de vrouw zelf in haar behoefte voorziet, althans met ingang van de datum van indiening van zijn beroepschrift op nihil te stellen, althans op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten, met dien verstande dat de vrouw het door haar teveel ontvangene terugbetaalt vanaf de datum dat zij zelf in haar behoefte voorziet, althans vanaf 1 januari 2008 c.q. dat het teveel betaalde wordt verrekend met toekomstige termijnen, alsmede te bepalen dat de alimentatieplicht van de man in duur wordt beperkt tot drie jaar na de ingangsdatum van de nihilstelling, dan wel tot een zodanige duur als het hof juist zal achten;
- subsidiair de -naar het hof begrijpt- uitkering tot levensonderhoud van de vrouw vast te stellen op een bedrag in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, en de -naar het hof begrijpt- alimentatieplicht van de man met ingang van 4 april 2011 te beëindigen, althans de -naar het hof begrijpt- uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van
4 april 2011 op nihil te stellen, althans een zodanige duur van de alimentatieplicht vast te stellen als het hof juist zal achten.
Voorts verzoekt hij te bepalen dat de vrouw jaarlijks in april aan hem een kopie aangifte IB van het voorgaande jaar alsmede jaaropgave(n) van het voorgaande jaar zal verstrekken, voor zolang als hij alimentatieplichtig is jegens de vrouw, en te bepalen dat beide partijen afzonderlijk en onbeperkt beschikking en zeggenschap hebben over de kinderrekening, met veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure.
3.3. In de zaak met rekestnummer 200.006.926/01 verzoekt de man de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking hangende het hoger beroep te schorsen.
3.4. De vrouw verzoekt de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Gebleken is dat de vrouw de bestreden beschikking ten tijde van de behandeling in hoger beroep niet ten uitvoer heeft gelegd. Ter terechtzitting heeft zij verklaard de beschikking voor de duur van het hoger beroep niet ten uitvoer te zullen leggen. De man heeft daarop ter terechtzitting verklaard dat hij zijn verzoek om de werking van de uitvoerbaarheid bij voorraad te schorsen, intrekt.
Nu de man zijn hoger beroep niet wenst te handhaven, heeft dit tot gevolg dat de door hem aangevoerde grief niet meer kan worden onderzocht. Derhalve kan hij niet in zijn hoger beroep worden ontvangen.
4.2. Ten aanzien van het door de man in principaal appel gedane verzoek, de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van de datum dat de vrouw zelf in haar behoefte voorziet, althans met ingang van de datum van indiening van het beroepschrift van de man, op nihil te stellen en de alimentatieverplichting in duur te beperken, dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu dit verzoek geen betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijk verzoek van de vrouw, en de man in hoger beroep niet voor het eerst een nieuw, zelfstandig verzoek kan indienen. Het vorenstaande brengt met zich dat ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw uitsluitend zal worden beoordeeld of de rechtbank deze uitkering met ingang van 1 augustus 2007 terecht heeft verhoogd van € 500,- per maand naar € 900,- maand.
4.3.Wat er zij van de vraag of partijen al dan niet bewust van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken, het hof is van oordeel dat gezien de inkomensstijging van de vrouw enerzijds en de inkomensstijging van de man anderzijds, voldoende aannemelijk is geworden dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, die zo ingrijpend is in zijn gevolgen voor partijen dat de behoefte en de draagkracht opnieuw dienen te worden beoordeeld.
4.4. Het hof stelt vast dat partijen de aanvullende behoefte van de vrouw onder begeleiding van een advocaat-scheidingsbemiddelaar hebben vastgesteld op € 500,- bruto per maand en dit bedrag hebben vastgelegd in het echtscheidingsconvenant.
De man stelt dat dit bedrag tot uitgangspunt moet gelden. Het hof gaat hieraan evenwel voorbij en zal de aanvullende behoefte van de vrouw overeenkomstig de gebruikelijke normen bepalen. In dat verband wordt overwogen dat de vrouw uitdrukkelijk heeft betoogd dat zij bij het vaststellen van haar behoefte tegenwerking ondervond van de man, hetgeen de man niet, althans onvoldoende heeft weersproken.
Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de (totale) behoefte van de vrouw en maakt deze tot de zijne. Dit brengt met zich dat het hof zal uitgaan van een behoefte van € 2.340,- netto per maand, De bruto behoefte kan daarmee worden bepaald op € 3.315,- per maand. Een lagere behoefte acht het hof niet, althans onvoldoende aannemelijk geworden. De enkele stelling van de man dat de vrouw loon in natura ontvangt, is, gelet op de gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende aannemelijk geworden, zodat daarmee geen rekening zal worden gehouden.
Naar ’s hofs oordeel kan van de vrouw gevergd worden dat zij voor een groter deel in eigen levensonderhoud voorziet dan zij thans doet door uitbreiding van haar dienstbetrekking met 3 uur per week met ingang van 1 januari 2009. Gelet op haar huidige salaris zal het hof, na uitbreiding van de dienstbetrekking van de vrouw, uitgaan van een salaris van € 2.535,- bruto per maand, hetgeen een aanvullende behoefte van de vrouw met ingang van 1 januari 2009 van € 780,- bruto per maand met zich brengt.
4.5. Tussen partijen staat de draagkracht van de man ter discussie. Bij de bepaling hiervan houdt het hof rekening met het fiscaal loon van de man in 2007 van € 76.749,-. Voorts zal het hof de norm die geldt bij een co-ouderschap in aanmerking nemen.
Ten aanzien van de hypotheekrente van de man zal rekening worden gehouden met een bedrag van € 671,- per maand. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van de man dat deze lasten zullen stijgen, nu dit een toekomstige onzekere gebeurtenis betreft.
4.6. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man te betalen bijdrage in levensonderhoud van de vrouw van € 780,- vanaf 1 januari 2009 in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. Tot 1 januari 2009 is de man in staat een bedrag van € 900,- per maand te betalen.
4.7. Nu de vrouw ter terechtzitting heeft verklaard dat de door partijen overeengekomen regeling ten aanzien van de kinderrekening reeds geruime tijd goed verloopt en ter terechtzitting is gebleken dat zij haar bezwaren tegen die regeling niet handhaaft, brengt dit mee dat het verzoek van de man in zoverre zal worden toegewezen en de beschikking waarvan beroep op dit punt zal worden vernietigd.
4.8. De kosten van de procedure in hoger beroep dienen tussen partijen als gewezen echtelieden aldus te worden gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in de zaak met rekestnummer 200.006.926/01:
verklaart de man niet-ontvankelijk;
de zaak met rekestnummer 200.006.926/02:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van
1 januari 2009 betreft en voor zover daar in het verzoek van de vrouw de man de kinderbijdrage aan haar te laten voldoen is afgewezen en in zoverre rechtdoende:
bepaalt met wijziging van de echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant in zoverre de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2009 op € 780,- (ZEVENHONDERD TACHTIG EURO) per maand;
bepaalt dat beide partijen afzonderlijk en onbeperkt beschikking en zeggenschap hebben over de kinderrekening;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.M.C. Tilleman, M. Wigleven en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2008.