ECLI:NL:GHAMS:2008:BJ4486

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.003.609/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kleene-Eijk
  • G.J. Driessen Poortvliet
  • J.E. Geuzinge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter bij echtscheiding met internationale elementen

In deze zaak gaat het om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in een echtscheidingsprocedure waarbij internationale elementen spelen. De vrouw, appellante, heeft op 17 maart 2008 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Haarlem van 18 december 2007, waarin zij niet-ontvankelijk was verklaard in haar verzoek tot echtscheiding. De echtscheiding was eerder op 17 mei 2005 uitgesproken door het High Court of Kenya te Mombasa. De vrouw heeft verzet aangetekend tegen deze uitspraak op 12 augustus 2005, en stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op basis van artikel 3 lid 1 onder a van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 (Brussel II-bis), omdat zij ten minste zes maanden voorafgaand aan haar verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had.

De man, geïntimeerde, betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en stelt dat er een rechtsgeldige echtscheidingsprocedure in Kenia aanhangig is. Het hof oordeelt dat de vrouw inderdaad haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft gehad en dat de Nederlandse rechter in beginsel rechtsmacht heeft. Echter, het hof concludeert dat er geen reden is om de zaak aan te houden in afwachting van een uitspraak van de Keniaanse rechter, omdat er geen aanwijzingen zijn dat de vrouw in haar processuele belangen is geschaad en de procedure in Kenia niet op basis van vervalste stukken is gestart.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank, waarbij de vrouw niet-ontvankelijk is verklaard in haar verzoek. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Amsterdam, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 9 september 2008.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 9 september 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[…],
wonende te [woonplaats],
APPELLANTE,
procureur: mr. Th. Gardenbroek,
t e g e n
[…],
wonende in […],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. D. de Jong.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 17 maart 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 18 december 2007 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk […]. Op 18 maart 2008 heeft zij een aanvullend appelschrift ingediend.
1.3. De man heeft op 14 mei 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. Van de zijde van de vrouw zijn op 25 juni 2008 nadere stukken ontvangen. De man heeft op 27 juni 2008 een verweerschrift tegen het aanvullend appelschrift en nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 3 juli 2008 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. P. van de Kolk te Haarlem;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.R.H. Meijer te St. Odiliënberg;
- mevrouw H.G. Touber-Neecke te Lelystad, tolk in de Engelse taal.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn op 23 december 1992 te Mombasa, Kenia gehuwd. Uit hun huwelijk is geboren [dochter] op [datum] te Mombasa, Kenia.
De vrouw heeft sinds 6 augustus 2002 haar verblijfplaats in Nederland. Zij heeft de Keniaanse nationaliteit.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.2. Op 10 september 2004 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank te Haarlem ingediend.
2.3. De echtscheiding is op 17 mei 2005 door het High Court of Kenya te Mombasa uitgesproken. De vrouw heeft op
12 augustus 2005 verzet tegen deze uitspraak ingesteld.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidend verzoek.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de echtscheiding tussen partijen uit te spreken, te bepalen dat de vrouw het eenhoofdig gezag over [dochter] zal hebben, te bepalen dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [dochter] zal betalen van € 400,- per maand, alsmede een door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw vast te stellen van € 600,- per maand.
3.3. De man verzoekt de vrouw in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar grieven ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De vrouw stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 3 lid 1 onder a Verordening (EG)
nr. 2201/2003 ( Brussel II-bis) rechtsmacht, daar zij ten minste zes maanden voorafgaand aan het echtscheidingsverzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland had. De procedure in Kenia, voor zover die al aanhangig zou zijn, staat aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet in de weg, omdat deze procedure met vervalste stukken aanhangig is gemaakt en derhalve niet rechtsgeldig is. Voor zover de procedure in Kenia wel rechtsgeldig aanhangig is gemaakt, staat dit de bevoegdheid van de Nederlandse rechter niet in de weg op basis van artikel 12 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (WvRv), aldus de vrouw.
De man heeft het standpunt van de vrouw bestreden en hiertoe aangevoerd dat in Kenia wel degelijk sprake is van een rechtsgeldige echtscheidingsprocedure. De man stelt dat de Nederlandse rechter de zaak weliswaar kan aanhouden, maar dat hij zich onbevoegd dient te verklaren zodra de Keniaanse rechter een uitspraak heeft gedaan.
4.2. Het hof oordeelt als volgt. De vrouw heeft sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de indiening van haar verzoek haar gewone verblijfplaats in Nederland, zodat de Nederlandse rechter in beginsel ingevolge het bepaalde in artikel 3 lid 1 onder a Brussel II bis rechtsmacht heeft. Uit de overgelegde stukken blijkt dat de Keniaanse rechter op 17 maart 2005 tussen partijen de echtscheiding heeft uitgesproken, dat de vrouw daartegen op 12 augustus 2005 verzet heeft ingesteld, en dat de vrouw vervolgens naar aanleiding van dat verzet in de gelegenheid is gesteld om op 19 april 2006 een verweerschrift in te dienen en dat ook daadwerkelijk daar een door haar aldaar ingeschakelde advocaat heeft laten doen. Naar het oordeel van het hof is het in dat licht bezien niet aannemelijk dat de vrouw door de procedure in Kenia in haar processuele belangen is geschaad, terwijl evenmin is komen vast te staan dat de echtscheiding op basis van vervalste stukken is uitgesproken. In dat verband wordt overwogen dat, tegenover de gemotiveerde betwisting door de man, het op de weg van de vrouw had gelegen deze stelling nader te onderbouwen, hetgeen zij heeft nagelaten. De stelling van de vrouw dat de procedure in Kenia aanhangig is gemaakt nadat zij haar verzoek bij de rechtbank te Haarlem had ingediend, acht het hof onjuist nu uit de overgelegde stukken blijkt dat haar verzoekschrift op 10 september 2004 is ingediend en het verzoek van de man tot echtscheiding op 22 maart 2004 is ingediend bij de Keniaanse rechter.
Daar tussen Nederland en Kenia geen verdrag of verordening van kracht is betreffende de rechtsmacht ten aanzien van echtscheiding wordt de vraag of de Nederlandse rechter in geval van litispendentie rechtsmacht heeft, beantwoord op grond van het bepaalde in artikel 12 WvRv. De Nederlandse rechter kan op basis van deze bepaling de zaak aanhouden totdat daarin door de Keniaanse rechter is beslist, doch het hof ziet daartoe in het onderhavige geval geen aanleiding. Daarbij wordt het volgende in aanmerking genomen. De vrouw heeft de Keniaanse nationaliteit en heeft tot medio 2002 haar woonplaats in Kenia gehad. Gelet op het feit dat namens de vrouw in Kenia een verweerschrift is ingediend naar aanleiding van het door haar ingestelde verzet tegen de uitgesproken echtscheiding heeft het hof geen reden te veronderstellen dat zij in Kenia geen goede procesvertegenwoordiging heeft. Anders dan de vrouw stelt is niet komen vast te staan dat er geen uitzicht bestaat op een beslissing in de procedure in Kenia. Zodra deze uitspraak er is, is deze voor erkenning vatbaar in Nederland. Gelet op het vorenoverwogene heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek en heeft de rechtbank haar terecht, zij het op andere gronden niet-ontvankelijk verklaard in haar inleidend verzoek. De beschikking waarvan beroep zal dan ook worden bekrachtigd.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen Poortvliet en J.E. Geuzinge in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2008.