GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 7 februari 2008 in de zaak met landelijk zaaknummer 106.011.559/01 (rekestnummer 1069/07) van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
procureur: mr. A. Rijkelijkhuizen,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. N. Grijmans-Veenendaal.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 25 september 2007 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 18 juli 2007 van de rechtbank te Alkmaar, met zaak- en rekestnummer 92782/FA RK 07-58.
1.3. De man heeft op 11 december 2007 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 2 januari 2008 ter terechtzitting behandeld.
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen zijn in 1970 gehuwd. Uit hun huwelijk zijn twee thans meerderjarige kinderen geboren. Hun huwelijk is op 17 november 1994 ontbonden.
2.3. Bij beschikking van dit gerechtshof van 23 februari 1995 is de door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw bepaald op f 1.500,-- per maand.
2.4. Bij beschikking van 15 maart 2000 is op verzoek van de vrouw voormelde beschikking van het gerechtshof gewijzigd in die zin dat de daarbij vastgestelde uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw met ingang van 1 januari 2000 nader werd vastgesteld op f 2.500,-- per maand. Krachtens wettelijke indexering bedroeg die uitkering, omgerekend naar de huidige valuta, per 1 januari 2006 € 1.332,- bruto per maand en € 1.000,- netto per maand.
2.5. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1946. Hij woont samen met een partner die over eigen inkomsten beschikt.
2.6. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1946. Zij is alleenstaand.
Zij ontvangt thans een bijstandsuitkering van € 870,- netto per maand. In dat bedrag is begrepen een bijdrage voor thuiszorg van € 17,- per maand. Voorts ontvangt zij een zorgtoeslag van € 37,- per maand.
Aan huur betaalt zij € 244,- per maand. Op dit bedrag is de huurtoeslag al in mindering gebracht.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 131,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is afgewezen het verzoek van de vrouw de bij beschikking van de rechtbank te Alkmaar van 15 oktober 2000 vastgestelde uitkering tot haar levensonderhoud:
Primair:
1. voort te laten duren voor een periode van 12 jaar vanaf de datum van beëindiging van de wettelijke termijn van 12 jaren, te weten vanaf 17 november 2006 tot en met 16 november 2018;
Subsidiair:
2. voort te laten duren tot de datum waarop de man 65 jaar wordt te weten [datum a] 2011;
Meer subsidiair:
3. de alimentatieverplichting van de man gefaseerd af te bouwen in een periode van 12 jaar, in die zin dat de man uitgaande van het huidige bedrag aan alimentatie van € 1.331,68 per maand het eerste jaar iedere maand € 50,- minder betaalt, het tweede jaar daarboven op wederom € 50,- per maand minder betaalt et cetera. De man dient daar nog wel te voldoen aan de jaarlijkse wettelijke indexering;
Meer subsidiair:
4. de alimentatieverplichting van de man gefaseerd af te bouwen in een periode van 4,5 jaar tot het bereiken van de man van de 65-jarige leeftijd in die zin dat de man uitgaande van het huidige bedrag aan alimentatie van € 1.331,68 per maand met het eerste jaar iedere maand € 100,- minder betaalt, het tweede jaar daarboven op wederom € 100,- per maand minder betaalt et cetera. De man dient dan nog wel te voldoen aan de jaarlijkse wettelijke indexering;
Meer subsidiair:
5. de alimentatieverplichting van de man te laten voortduren gedurende een door de rechtbank vast te stellen periode en wijze zoals de rechtbank juist zou achten.
3.2. De vrouw verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De man verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De draagkracht van de man tot het betalen van de tot 16 november 2006 geldende alimentatie van € 1.331,68 is niet betwist.
4.2. De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij onvoldoende heeft aangetoond dat zij zich voldoende heeft ingespannen om werk in loondienst te verkrijgen, alsmede dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de vrouw onvoldoende gegevens heeft overgelegd met betrekking tot haar mogelijke arbeidsongeschiktheid. De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de vrouw geen sollicitatiebrieven heeft overgelegd, terwijl hij haar in zijn hoedanigheid van coördinator werkgelegenheidsbevordering van de gemeente [...] vele vacatures heeft aangereikt voor functies die voor haar geschikt waren en dat uit het indicatiebesluit van 12 april 2005 slechts blijkt dat de vrouw geen zwaardere huishoudelijke activiteiten kan verrichten. De man is van mening dat de vrouw zich vanaf de echtscheiding in 1994 onvoldoende heeft ingespannen om betaalde werkzaamheden te vinden en onvoldoende heeft aangetoond dat zij in verband met haar gezondheid niet is staat is geweest door arbeid eigen inkomsten te verwerven.
4.3. Dienaangaande overweegt het hof het volgende.
Partijen zijn 24 jaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren. De vrouw heeft een opleiding tot kleuterleidster gevolgd en werkte als zodanig vóór en tijdens het huwelijk tot de geboorte van de kinderen. Gedurende het huwelijk heeft de vrouw geen betaalde werkzaamheden verricht en had zij de zorg voor de kinderen van partijen. De man was kostwinner. Na de echtscheiding in 1994 - de vrouw was toen 48 jaar oud - heeft zij vergeefs vele malen gesolliciteerd. In 1993 werd bij haar borstkanker geconstateerd en heeft zij een borstoperatie ondergaan. Na de echtscheiding heeft de vrouw ingeschreven gestaan bij het arbeidsbureau. Voorts heeft zij van 1996 tot 1999 een aantal cursussen gevolgd, waaronder een beroepenoriëntatie cursus, een sollicitatiecursus en diverse computercursussen, zonder dat dit heeft geresulteerd in een betaalde baan. In het jaar 2000 is bij haar fibromyalgie geconstateerd. In 2005 waren de klachten van dusdanige aard dat zij via thuiszorg hulp in de huishouding heeft gekregen. Blijkens een indicatiebesluit van 12 april 2005, geldig tot 14 april 2010, komt de vrouw in aanmerking voor huishoudelijke verzorging en zorg in natura, omdat bij haar sprake is van zodanige fysieke en conditionele beperkingen dat zij niet in staat is tot het uitvoeren van zwaardere huishoudelijke activiteiten
Bij voormelde beschikking van het hof van 23 februari 1995 is reeds overwogen dat niet te voorzien was of de vrouw, mede gelet op haar leeftijd, haar gezondheid en de situatie op de arbeidsmarkt, in staat zou zijn om op termijn door arbeid in eigen levensonderhoud te voorzien. Bij voormelde beschikking van de rechtbank Alkmaar van 15 maart 2000 heeft de rechtbank overwogen dat door de man niet aannemelijk is gemaakt dat de vrouw in de toekomst betaalde werkzaamheden zou kunnen vinden, waardoor zij volledig in eigen levensonderhoud zou kunnen voorzien. Die situatie is, gelet op hetgeen hiervoor omtrent de gezondheid van de vrouw is vermeld, na 2000 verslechterd. Het hof is dan ook van oordeel dat de mogelijkheden van de vrouw om na 2000 betaalde werkzaamheden te vinden, gelet op haar leeftijd en haar gezondheid, gering waren en dat in die situatie sedertdien geen verbetering is gekomen. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij, mede op grond van haar gezondheid, niet staat is geweest en ook thans niet in staat is door arbeid in eigen levensonderhoud te voorzien.
4.4. Tussen partijen staat vast dat de alimentatieverplichting van de man 12 jaar heeft geduurd en op 17 november 2006 van rechtswege is geëindigd. Artikel 1: 157, lid 5, BW biedt de rechter de mogelijkheid op verzoek van de alimentatiegerechtigde alsnog een termijn vast te stellen indien beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de termijn van 12 jaar van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden.
4.5. De vrouw heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat geen sprake is van een ingrijpende inkomensterugval, nu beëindiging van de uitkering tot haar levensonderhoud van ongeveer € 1.000,- netto per maand ten opzichte van een bijstandsuitkering van € 870,- netto per maand leidt een inkomensachteruitgang van € 130,- per maand. Een dergelijke vermindering acht de vrouw, gezien het geringe inkomen, een zeer ingrijpende inkomensterugval. De man heeft hier tegen opgeworpen dat de vrouw naast haar bijstandsuitkering recht heeft op toeslagen en kwijtscheldingen van het betalen van rioolrechten, verontreinigingsheffing en onroerend zaak belasting van in totaal € 85,- per maand, zodat geen sprake is van een achteruitgang in inkomen van € 130,-- per maand, zoals de vrouw heeft gesteld maar van € 45,- per maand. In aanmerking genomen dat de vrouw haar behoefte zelf heeft berekend op een bedrag van € 931,- per maand is niet aannemelijk geworden, aldus de man, dat de vrouw door het wegvallen van de alimentatie in een noodtoestand is komen te verkeren. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de vrouw - onbetwist - gesteld dat zij voor deze door de man genoemde financiële toeslagen en kwijtscheldingen ook in aanmerking komt bij een alimentatie van € 1.000,- netto per maand, zodat de terugval in inkomsten € 130,- per maand blijft.
4.6. Het hof dient derhalve te beoordelen of de (gefaseerde) beëindiging van de alimentatie aan de vrouw van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet van haar gevergd kan worden. Vastgesteld kan worden dat een beëindiging van de alimentatieverplichting leidt tot een inkomensachteruitgang voor de vrouw van € 130,- per maand. Zonder alimentatie zou de vrouw voor haar levensonderhoud aangewezen zijn op een bijstandsuitkering van € 870,- per maand. De door de man genoemde voordelen dienen bij de beantwoording van de vraag of beëindiging van de alimentatie aan de vrouw van zo ingrijpende aard is dat deze naar maatstaven buiten beschouwing te worden gelaten, nu onbetwist is komen vast te staan dat de vrouw deze voordelen niet alleen geniet als zij een bijstandsuitkering ontvangt, maar ook als zij een alimentatie ontvangt van € 1.000,- netto per maand.
4.7. Op grond van het vorenstaande en rekening houdende met de duur van het huwelijk, de omstandigheid dat de verdiencapaciteit van de vrouw door het huwelijk en de verzorging en opvoeding van de kinderen negatief is beïnvloed, het door partijen gekozen traditionele rolpatroon en in aanmerking genomen dat bij beëindiging van de alimentatie de vrouw voor haar levensonderhoud aangewezen zal zijn op een inkomen op bijstandsniveau, is het hof van oordeel dat van de vrouw in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de alimentatieverplichting wordt beëindigd.
4.8. De vrouw zal op [datum b] 2011 en de man op [datum a] 2011 65 jaar worden. Beiden zullen een AOW-uitkering gaan ontvangen, zodat in maart en april 2011 voor beide partijen in een geheel andere financiële situatie zal ontstaan. Het hof zal het onder 3.1. sub 5 meer subsidiaire verzoek van de vrouw om de alimentatieverplichting van de man te laten voortduren gedurende een door het hof te bepalen periode en wijze toewijzen en de termijn van beëindiging van de alimentatieverplichting vaststellen op [datum b] 2011. Verlenging van deze termijn is in beginsel mogelijk en dient te zijner tijd wederom te worden getoetst aan de gronden van artikel 1: 157, lid 5, BW.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
stelt de termijn van beëindiging van de alimentatieverplichting vast op [datum b] 2011, met bepaling dat verlenging van die termijn mogelijk is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Gonggrijp-van Mourik, A.N. van de Beek en W.K. van Duren, in tegenwoordigheid van R.A.M. Truijens als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2008 door de rolraadsheer.