ECLI:NL:GHAMS:2009:BH3422

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-4967-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Tilleman
  • A. Hartsuiker
  • J. Sipkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van verborgen zwangerschappen en kinderdoding

Op 19 februari 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen Jeroen de W., die werd verdacht van betrokkenheid bij het doden van vier pasgeboren kinderen door zijn voormalige partner E.A. Deze zaak kwam aan het licht door de vondst van vier babylijkjes eind 2005. Jeroen de W. was eerder door de rechtbank vrijgesproken, waarna de officier van justitie hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 februari 2009 concludeerde de advocaat-generaal tot vrijspraak van de verdachte. Het hof heeft Jeroen de W. vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat hij op de hoogte was van de zwangerschappen, bevallingen, de dood van de baby's en het verborgen houden van de lijkjes. Het hof oordeelde dat het in strijd met het gezonde verstand zou zijn om te veronderstellen dat een partner hiervan geen wetenschap heeft, maar in deze zaak waren er specifieke omstandigheden die dit anders maakten.

Beide betrokkenen, Jeroen de W. en E.A., hebben consistent verklaard dat Jeroen de W. niets wist van de zwangerschappen en de bevallingen. Een deskundigenrapport dat aan het dossier was toegevoegd, concludeerde dat de verklaringen van E.A. betrouwbaar waren. De technische recherche had geen aanwijzingen gevonden die duidden op enige betrokkenheid van Jeroen de W. Van de 59 getuigen uit de omgeving van E.A. had slechts één getuige het vermoeden van zwangerschap geuit, wat door E.A. werd ontkend. De naaste familie van E.A. had ook niets gemerkt van de zwangerschappen, wat werd verklaard door E.A.'s persoonlijkheidsstoornis, die het niet onthullen van de zwangerschappen bevorderde.

Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, en dat Jeroen de W. vrijgesproken moest worden van alle beschuldigingen. De uitspraak bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarbij de verdachte was vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Het hof oordeelde dat de verklaringen van E.A. en Jeroen de W. consistent en betrouwbaar waren, en dat de omstandigheden in deze zaak het onwaarschijnlijk maakten dat Jeroen de W. op de hoogte was van de verborgen zwangerschappen en de doden.

Uitspraak

rolnummer 23-4967-06
datum uitspraak 19 februari 2009
tegenspraak
Arrest van het Gerechtshof te Amsterdam
gewezen op het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van 24 oktober 2006 in de strafzaak onder parketnummer
15/630939-05 tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [verblijfplaats].
Het onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 19 september 2006, 5 oktober 2006 (schouw) en 10 oktober 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 25 september 2008, 10 en 12 februari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de inleidende dagvaarding. Van de dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het vonnis waarvan beroep, waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem onder 1, 2, 3 en 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en zal dit derhalve bevestigen, met dien verstande dat het hof daartoe nog het volgende overweegt.
De vordering van de advocaat-generaal
De officier van justitie heeft in de appelmemorie betoogd dat het niet te bevatten is dat de verdachte maar liefst vier zwangerschappen en bevallingen niet heeft opgemerkt en dat het evenmin te bevatten is dat de geboren kinderen na hun dood op diverse plaatsen in en om het huis zijn bewaard op plaatsen waar de verdachte ook komt en dat hij dit ook niet heeft opgemerkt. Naar het oordeel van de officier van justitie vormt de totale hoeveelheid onwaarschijnlijkheden tezamen, wettig en overtuigend bewijs dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de zwangerschappen van zijn vriendin.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 1, 2, 3 en 4 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd:
Voor een beoordeling van het strafrechtelijke verwijt dat aan de verdachte minst genomen kan worden gemaakt is van belang of kan worden bewezen verklaard dat hij:
- heeft geweten dat [vriendin] zwanger is geweest;
- heeft geweten dat [vriendin] is bevallen;
- heeft geweten dat [vriendin] de baby’s na de bevalling om het leven heeft gebracht en verborgen heeft gehouden.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd dat – ondanks de door de officier van justitie en ook door de advocaat-generaal gesignaleerde onwaarschijnlijkheden - ten aanzien van voormelde omstandigheden in het dossier geen aanknopingspunten zijn waaruit kan worden afgeleid dat de verdachte deze wetenschap heeft gehad. De advocaat-generaal acht dit verklaarbaar door de ernstige persoonlijkheidsstoornis van [vriendin], die maakte dat zij alle mogelijke moeite heeft gedaan om haar zwangerschappen en bevallingen voor de verdachte en anderen verborgen te houden. Zij acht daarom geen wettig en overtuigend bewijs aanwezig en vordert dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte is tenlastegelegd.
In het dossier is geen bewijs aanwezig voor een actieve rol van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, zodat bewijs voor het onder 1, 2, 3 en 4 primair tenlastegelegde ontbreekt en de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voor bewijs voor het subsidiair- en het meer subsidiair ten laste gelegde – de zogenaamde passieve medeplichtigheid – dient minst genomen te worden bewezen dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de zwangerschappen en/of bevallingen en/of het doden en verbergen van de vier kinderen. Naar het oordeel van het hof ontbreekt het ook hier aan wettig en overtuigend bewijs, zodat de verdachte ook van het onder 1, 2, 3 en 4 subsidiair- en meer subsidiair dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De verdachte en zijn voormalige partner [vriendin] (verder te noemen [vriendin]) hebben beiden van meet af aan verklaard dat de verdachte geen wetenschap heeft gehad van de vier zwangerschappen, bevallingen en de dood van de baby’s en het verborgen houden van de lijkjes, laat staan dat de verdachte hierbij op enigerlei wijze bij betrokken was.
[vriendin] heeft als getuige ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2009 nogmaals bevestigd dat zij alle vier de zwangerschappen en het direct na de geboorte verdrinken van kinderen in het bad voor de verdachte verborgen heeft gehouden en dat niemand, ook de verdachte niet, daarvan ooit iets heeft geweten.
Uit geen van de in het dossier aanwezige feiten en omstandigheden volgt dat de verdachte wetenschap heeft gehad van deze gebeurtenissen. Door de technische recherche is uitvoerig onderzoek gedaan in en rondom de woning, maar daaruit zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen die duiden op enige betrokkenheid van de verdachte bij de ten laste gelegde feiten.
Van de ongeveer negenenvijftig getuigen uit de omgeving van [vriendin] heeft slechts één getuige tegen [vriendin] het vermoeden van zwangerschap geuit, hetgeen [vriendin] toen onmiddellijk van de hand heeft gewezen. Voorts is niet gebleken dat iemand in haar omgeving haar zwangerschappen heeft opgemerkt, kennelijk omdat [vriendin] die zwangerschappen voor haar omgeving en de verdachte verborgen wilde houden en daarin ook is geslaagd.
In hoger beroep is aan het dossier toegevoegd een rapportage van dr. G. Wolters van 22 december 2008 naar de betrouwbaarheid van de verklaringen van [vriendin] betreffende de onwetendheid van de verdachte. Dit rapport houdt als conclusie het volgende in:
De verklaringen die [vriendin] aflegt (deels na confrontatie met eerdere onjuistheden) houdt ze consequent en zonder tegenspraak vol. De mogelijke betrouwbaarheid ervan wordt niet gecompromitteerd door haar persoonlijkheidsstoornis. Haar verklaringen worden ook niet tegengesproken door enige andere evidenties in het dossier. Haar verklaringen kunnen daarom als betrouwbaar aangemerkt worden.
Dr. Wolters rapporteert voorts als volgt:
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [vriendin] dat [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte) niets heeft gemerkt van vier zwangerschappen en geboortes en het bewaren van de lichamen lijkt a priori in twijfel te worden getrokken door het gezonde verstand. In deze zaak is echter een aanzienlijk aantal argumenten die de mogelijke betrouwbaarheid van de verklaringen van [vriendin] hierover vergroten. Daarvoor zijn de volgende feiten het meest relevant.
1. zowel [vriendin] als [verdachte] verklaren consequent en eensluidend dat [verdachte] van niets heeft geweten;
2. de persoonlijkheidsstoornis van [vriendin] geeft geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen te twijfelen;
3.de persoonlijkheidsstoornis van [vriendin] werkt het niet onthullen van de zwangerschappen in de hand;
4. de verklaringen van [verdachte] en [vriendin] vinden ondersteuning in andere evidenties in het dossier;
5. vele anderen hebben niets gemerkt van de zwangerschappen, geboortes en het verborgen houden van de lichamen.
Deze argumenten brengen mij tot het oordeel dat de verklaringen van [vriendin] betrouwbaar zijn, zowel in het algemeen, als meer in het bijzonder wat betreft de onwetendheid van [verdachte], de verdachte, over de zwangerschappen, geboortes en het verborgen houden van de lichamen.
Het hof neemt de conclusie en genoemde overwegingen van het rapport van dr. Wolters over en maakt deze tot de zijne, mede bezien in het licht van de verklaringen van psychiater W.M.J. Hassing en psycholoog A.J. Verheugt, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 februari 2009 met betrekking tot de door hen bij [vriendin] geconstateerde persoonlijkheidsstoornis. De verklaringen van de beiden deskundigen houden – ieder voor zich en kort samengevat – het volgende in:
Het is in de literatuur met betrekking tot kinderdoding bekend dat het voorkomt dat huisgenoten en zelfs partners niet op de hoogte zijn van de zwangerschap van een vrouw.
De persoonlijkheidsstoornis waaraan [vriendin] lijdt heeft haar ertoe gebracht dat zij de zwangerschappen en geboortes geheim hield voor de verdachte en anderen. [vriendin] leefde in een krachtige fantasiewereld waarin zij zwanger was, kinderen kon krijgen en gelukkig was. Een wereld waarin de verdachte geen wezenlijke rol had. Wanneer deze droomwereld onvermijdelijk doorbroken dreigde te worden door de geboorte van een kind, creëerde zij noodgedwongen een situatie waarin het kind niet bestond, maar weggemaakt werd, waardoor zij vervolgens opnieuw kon terugkeren naar haar droomwereld.
De wens van [vriendin] om in deze droomwereld te kunnen blijven was dermate sterk dat zij – hoewel ze soms heeft overwogen om de verdachte tijdens de bevallingen te roepen – dat toch niet heeft gedaan omdat zij per se haar droomwereld, waarin zij een succesvolle moeder en partner was, in stand wilde houden. De positie van de partner, in dit geval van de verdachte, was voor [vriendin] inwisselbaar. Gelet op haar persoonlijkheidsstoornis houdt dit in dat [vriendin] een partner zal kiezen, zoals de verdachte, die niet te veel ziet en opmerkt, zodat zij haar fantasiewereld in stand kan laten.
De verdachte heeft blijkens het psychiatrisch rapport van dr. Gerritsen van 6 oktober 2006 een aantal zwakke plekken binnen zijn persoonlijkheid. In contact met anderen is verdachte (te) ongevoelig voor signalen van en bij de ander. Verder kan de verdachte getypeerd worden als een man die een matig ontwikkelde gevoelshuishouding heeft en emoties te hoog laat oplopen met incidenteel korte woede-explosies. Deze zwakheden zijn echter niet van dien aard dat van een persoonlijkheidsstoornis gesproken kan worden.
Het hof neemt die conclusie en genoemde overwegingen van het rapport van dr. Gerritsen over en maakt deze tot de zijne. Het hof is tevens van oordeel dat nu bij de verdachte geen stoornis of gebrekkige ontwikkeling is geconstateerd, daaruit volgt dat het niet erg waarschijnlijk is dat de verdachte, indien hij wel op de hoogte was geweest van de zwangerschappen en het doden van de pasgeboren baby’s, zou hebben ingestemd met het bewaren van de kinderlichaampjes, zelfs nog nadat de relatie met [vriendin] was verbroken en zij de woning van de verdachte had verlaten.
Uit de in het dossier aanwezige verschillende getuigenverklaringen en rapportages betreffende [vriendin] en de verdachte komt naar voren dat beiden niet in staat waren om adequaat te communiceren over hun gevoelsleven en dat de relatie weinig diepgang had. [vriendin] heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarover verklaard dat de verdachte, indien hij iets meer aandacht voor haar had gehad, “het” misschien wel had kunnen zien. De geslotenheid van [vriendin], die alle problemen voor zichzelf hield en niet deelde met anderen, in combinatie met de geringe betrokkenheid en onoplettendheid van de verdachte bij het doen en laten van [vriendin] passen bij de mogelijkheid dat de verdachte niet heeft gezien en geweten dat [vriendin] zwanger was.
Uit de verschillende getuigenverklaringen komt voorts naar voren dat er een standaardpatroon was in de verdeling van huishoudelijke taken tussen [vriendin] en de verdachte, waarbij [vriendin] het volledige huishouden deed terwijl de verdachte slechts passief in de woning aanwezig was. De consistente verklaringen van [vriendin] en de verdachte dienaangaande, ook ter terechtzitting in hoger beroep, maken aannemelijk dat de verdachte niets wist van de verborgen kinderlijkjes, en dat hij de lichaampjes nooit heeft gevonden, ook niet toen ze in de groenbak waren gedaan en vrij gemakkelijk aangetroffen hadden kunnen worden.
In hoger beroep is ter terechtzitting tenslotte de moeder van [vriendin] genaamd [getuige] als getuige gehoord. Haar verklaring ondersteunt de onbekendheid bij de verdachte van de zwangerschappen. Zij heeft verklaard dat zij verbijsterd was door de vondst van het kinderlichaampje in de kelder van haar woning. Zij heeft die verbijstering ook gezien op het gezicht van de verdachte toen hij hoorde dat het om een voldragen kind ging. Zij heeft verklaard dat het door de houding en de gezichtsuitdrukking van de verdachte voor haar heel duidelijk was dat de verdachte net als zij, van niets had geweten.
Gelet op al het voorgaande zal als volgt worden beslist.
De beslissing
Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het vorenoverwogene.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mrs. Tilleman, Hartsuiker en Sipkens in tegenwoordigheid van mr. Hardonk-Kruiswijk als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 februari 2009.
----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
In de nacht van 4 op 5 november 2005 is [vriendin] (verder te noemen [vriendin]) bevallen van een voldragen baby in de badkamer van de woning aan de [adres]. Zij woonde daar samen met haar vriend, [verdachte], de verdachte in deze zaak. [vriendin] beviel in het bad en heeft het kindje na de bevalling zo lang onder water gehouden, dat het niet meer leefde. Ze heeft het in een handdoek gewikkeld en in vuilniszakken gedaan en daarna verstopt het in het washok, op de vloer naast de wasmachine.
Op 18 november 2005 heeft de verdachte de relatie met [vriendin] verbroken en op 30 november 2005 heeft [vriendin] de woning verlaten. Zij ging bij haar moeder (hierna te noemen [moeder]) wonen op het adres [adres], waar op dat moment ook haar zwangere zus [zus] woonde.
Op 5 december 2005 is [zus] bevallen. [vriendin] heeft verklaard dat zij zich zo eenzaam voelde, dat zij haar laatstgeboren kindje is gaan ophalen en het heeft verstopt in de kelder in de woning van haar moeder. Ter zitting in hoger beroep heeft zij in haar verklaring als getuige daaraan toegevoegd, dat zij op een gegeven moment wilde dat het ontdekt zou worden, opdat het zou stoppen. Zij heeft verklaard dat dit ook een reden was om het overleden kind mee te nemen naar [plaats].
Op 21 december 2005 heeft [moeder] in de kelder van haar woning een tas aangetroffen, die na opening vuilniszakken en een in handdoeken gewikkeld babylijkje bleek te bevatten. Na onderzoek bleek het te gaan om een pasgeboren, voldragen meisje (later genoemd [naam]). [moeder] heeft daarop onmiddellijk de huisarts gebeld, die op haar beurt bij de politie melding heeft gemaakt van de vondst.
[moeder] heeft ook haar dochter [vriendin] gebeld en gezegd wat zij had gevonden. Na thuiskomst heeft [vriendin] haar moeder verteld dat het haar baby was en dat de verdachte niet heeft geweten dat zij zwanger was. Vervolgens heeft [vriendin] de verdachte gebeld en hem gezegd dat zij iets ergs had gedaan. Bij zijn aankomst in de woning is hij op de hoogte gebracht van de vondst, waar verdachte geschokt en emotioneel op heeft gereageerd.
Op 22 december 2003, een dag later, heeft de politie in de groenbak in de tuin van de woning van de verdachte nog drie lijkjes aangetroffen, waarvan na onderzoek is gebleken dat het eveneens voldragen baby’s waren, die al eerder waren overleden en allen in ernstige staat van ontbinding verkeerden. DNA-onderzoek heeft uitgewezen dat [vriendin] en de verdachte de biologische ouders zijn van de vier gevonden kinderen.