GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
arrest van de eerste civiele kamer van 5 februari 2009
[appellante],
wonende te [Woonplaats],
appellante,
advocaat mr. T.E. van der Bent te Zeist.
1. Het geding in eerste aanleg
1.1 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 15 mei 2007 is ten aanzien van appellante (hierna te noemen: [appellante]) de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 25 februari 2008 is het verzoek van de bewindvoerder om de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, welk verzoek werd ondersteund door de rechter-commissaris, afgewezen en heeft de rechtbank [appellante] nog een kans gegeven om de schuldsaneringsregeling met succes af te ronden.
1.3 Bij vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 december 2008 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd. In het faillissement, waarin [appellante] van rechtswege zal komen te verkeren met ingang van de datum dat dat vonnis in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, is tot rechter-commissaris benoemd mr. N.E.M. Kranenbroek en tot curator mr. T.F. Quaars.
1.4 Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis, dat in fotokopie aan dit arrest is gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij ter griffie van het hof op 5 december 2008 ingekomen verzoekschrift is [appellante] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis en heeft zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2 Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de daarbij behorende stukken, alsmede van de brief met bijlagen van L. Maas, bewindvoerder, van 7 januari 2009 en de brief met bijlagen van de advocaat van 14 januari 2009.
2.3 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 januari 2009, waarbij de advocaat is verschenen namens [appellante]. Voorts zijn verschenen [A], echtgenoot van [appellante], (hierna te noemen: A) en de bewindvoerder.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 [appellante] is een 42-jarige vrouw. Zij is op 17 juli 2003 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [A], op wie eveneens de schuldsaneringsregeling van toepassing is. [appellante] is op parttimebasis werkzaam als Alfahulp.
3.2 De rechtbank heeft de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat [appellante] niet heeft voldaan aan haar uit die regeling voortvloeiende sollicitatieverplichting.
3.3 In het verzoekschrift in hoger beroep is te lezen dat [appellante] zich met de beslissing van de rechtbank niet kan verenigen. Zij stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij niet heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatieverplichting. Zij kampt met zowel lichamelijke als psychische problemen vanwege de komst vanuit Polen naar Nederland en de dientengevolge ontstane taalbarrière. Door haar huwelijk met [A] is zij medeverantwoordelijk geworden voor diens schulden, die zij niet heeft gecreëerd, hetgeen zij als onrechtvaardig ervaart. Met name laatstgenoemd feit maakt het voor haar zeer moeilijk om de sollicitatieverplichting na te komen. Binnen afzienbare tijd verwacht zij van haar werkgever een aanbod om haar huidige werkzaamheden als alfahulp aanzienlijk uit te breiden, waarmee zij alsnog heeft voldaan aan de inspanningsverplichting om inkomen te verwerven, aldus [appellante].
3.4 Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de advocaat het verzoek van [appellante] gewijzigd, in die zin dat hij verzoekt het bestreden vonnis te bekrachtigen voor zover daarbij de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds is beëindigd en te vernietigen voor zover daarbij is verstaan dat zij van rechtswege in staat van faillissement zal verkeren zodra dat vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. Het hof oordeelt als volgt. Nu de advocaat heeft verzocht het vonnis te bekrachtigen wat betreft de beëindiging van de schuldsaneringsregeling behoeft de eerder tot vernietiging aangevoerde grond thans geen bespreking meer. Op grond van artikel 350 lid 5 van de Faillissementswet (Fw) verkeert de schuldenaar -indien de beëindiging van de op hem van toepassing zijnde schuldsaneringsregeling geschiedt op grond van het bepaalde in het derde lid, onder c tot en met g- van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan. Nu de rechtbank de schuldsaneringsregeling heeft beëindigd op grond van het feit dat [appellante] niet heeft voldaan aan de uit die regeling voortvloeiende sollicitatieverplichting, zijnde het bepaalde in artikel 350 lid 3, onder c, verkeert zij van rechtswege in staat van faillissement zodra die uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
De conclusie is dat het hof het bestreden vonnis dient te bekrachtigen.
Wellicht ten overvloede overweegt het hof dat deze bekrachtiging voor [A] geen consequenties zal hebben, in die zin dat de schuldsaneringsregeling op hem van toepassing blijft.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Utrecht van 1 december 2008.
Dit arrest is gewezen op 30 januari 2009 door mrs. D.J. van Dijk, A. Smeeïng-van Hees en L.R. van der Weij, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2009.