GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 17 maart 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer […] van:
[…],
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
APPELLANTE,
advocaat: mr. Chr.F. van der Vlis te Amsterdam,
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek,
locatie Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de Raad genoemd.
1.2. De moeder is op 8 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 september 2008 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk […].
1.3. De Raad heeft op 29 december 2008 een verweerschrift ingediend.
1.4. Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA) heeft op 30 januari 2009 aanvullende stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 4 februari 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de moeder,
- mevrouw L. Kole, vertegenwoordiger van de Raad;
- mevrouw G. Visser, gezinsvoogd van [de minderjarigen 1, 2 en 3], mevrouw R.S. Lastdrager, gezinsvoogd van [de minderjarige 4], en mevrouw S. van der Vaart, werkbegeleider namens BJAA,
- [D], vader van [de minderjarige 4].
1.7. De moeder is hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.1. Uit een relatie tussen de moeder en [A] is geboren [de minderjarige 1] op […] 1995. [A] heeft [de minderjarige 1] erkend.
Uit een relatie tussen de moeder en [B] is geboren [de minderjarige 2] op […] 2000. [B] heeft [de minderjarige 2] erkend.
Uit een relatie tussen de moeder en [C] is geboren [de minderjarige 3] op […] 2003. [C] heeft [de minderjarige 3] erkend.
De moeder is op […] 2007 met [D] gehuwd. Uit hun huwelijk is geboren [de minderjarige 4] op […] 2007 in […]. De moeder en [D] oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige 4].
2.2. Bij beschikking van 5 september 2005 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam (hierna: de kinderrechter) is [de minderjarige 1] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien telkens is verlengd. Bij beschikking van 7 maart 2006 van de kinderrechter is een machtiging tot haar uithuisplaatsing verleend, die nadien telkens is verlengd.
2.3. Bij beschikking van 22 december 2005 van de kinderrechter zijn [de minderjarigen 2 en 3] onder toezicht gesteld en is een machtiging tot hun uithuisplaatsing verleend. De ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing zijn nadien telkens verlengd.
2.4. [De minderjarige 2] verblijft sinds 23 december 2005 in haar huidige, perspectiefbiedende pleeggezin. Zij ontvangt hulpverlening in de vorm van speltherapie in verband met haar emotionele geslotenheid.
2.5. [De minderjarige 3] heeft bij [C] verbleven, en vervolgens bij de zus van [C]. Sinds 1 februari 2009 verblijft [de minderjarige 3] doordeweeks bij [C] en in de weekenden en vakanties bij diens zus.
2.6. De moeder had aanvankelijk een bezoekregeling met de kinderen van één keer per twee weken. Vanaf april 2006 is deze beperkt tot eenmaal per maand onder begeleiding, omdat de moeder de kinderen teveel belastte met vragen en de pleegouders van [de minderjarige 2] en de vader van [de minderjarige 1] lastig viel. In oktober 2006 is er een time-out van drie maanden afgesproken. De moeder is doorverwezen naar andere hulpverlening. Zij heeft geen gebruik daarvan gemaakt.
2.7. In 2006 heeft De Meren een persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder uitgevoerd. Hieruit is naar voren gekomen dat bij de moeder sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis en mogelijk ook een lichtverstandelijke handicap.
2.8. Bij vonnis van 7 juni 2007 is de moeder een straatverbod met dwangsom opgelegd, op grond waarvan zij zes maanden geen direct contact met de kinderen dan wel hun pleegouders mocht opnemen of in hun woonomgeving mocht komen. De moeder is hiertegen in hoger beroep gekomen.
2.9. De Raad heeft op 21 februari 2008 een rapport opgesteld over een verderstrekkende maatregel.
2.10. [De minderjarige 4] is op 10 juli 2008 tijdens een familiebezoek van de moeder in Nederland door de politie opgehaald en in een crisisopvang geplaatst. Hierover lopen diverse gerechtelijke procedures.
2.11. [De minderjarige 1] heeft bij Beter met Thuis in afwachting van een plaatsing bij de Hoek, een leefgroep van Spirit verbleven. Op 21 juli 2008 is zij door de moeder aan het toezicht onttrokken. BJAA heeft hiervan aangifte gedaan en vervolgens is de Centrale Autoriteit ingeschakeld. De moeder verblijft met Camilla volgens haar advocaat op een onbekende plek in […].
2.12. BJAA heeft zich in een op 12 februari 2008 ondertekende verklaring bereid verklaard de voogdij over [de minderjarigen 1, 2 en 3] te aanvaarden.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de Raad te bepalen, dat de moeder wordt ontheven van het ouderlijk gezag over [de minderjarigen 1, 2 en 3] en dat BJAA wordt belast met de voogdij over [de minderjarigen 1, 2 en 3], uit te voeren door Bureau Jeugdzorg Amsterdam Zuid Oost, toegewezen.
3.2. De moeder verzoekt -naar het hof begrijpt-, met vernietiging van de bestreden beschikking, de inleidende verzoeken van de Raad alsnog af te wijzen.
3.3. De Raad verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of de rechtbank de moeder terecht van het ouderlijk gezag over [de minderjarigen 1, 2 en 3] heeft ontheven. De formele gronden tot ontheffing zijn niet in geschil.
4.2. Het hof overweegt dat [de minderjarige 1] op de gebruikelijke wijze in de gelegenheid is gesteld haar mening ter zitting kenbaar te maken. Het ter zitting gedane verzoek van de advocaat van de moeder, de behandeling van de zaak aan te houden teneinde [de minderjarige 1] de gelegenheid te bieden het hof eventueel alsnog schriftelijk te informeren, wordt derhalve afgewezen.
4.3. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de ontheffing van de moeder uit het ouderlijk gezag over [de minderjarigen 1, 2 en 3] en maakt deze tot de zijne. Het hof overweegt daartoe dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen dat de moeder sinds 2005/2006 niet meer de feitelijke verzorger van de kinderen is en dat zij sindsdien veel onrust in hun leven heeft veroorzaakt. De moeder heeft de pleeggezinnen van de kinderen lastig gevallen, als gevolg waarvan haar straat- en contactverboden zijn opgelegd. Zij heeft zich verder niet gehouden aan met BJAA gemaakte afspraken, geen contact met de gezinsvoogd onderhouden en zij is niet komen opdagen tijdens bezoekmomenten met de kinderen. De moeder heeft - om haar moverende redenen - tot twee keer toe één van de kinderen onttrokken aan het gezag van BJAA en verblijft thans met [de minderjarige 1] op een vooralsnog onbekende plek in […]. Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat in het belang van [de minderjarigen 1, 2 en 3] duidelijkheid over hun toekomstperspectief dient te komen, hetgeen slechts kan worden bereikt door de moeder van het ouderlijk gezag te ontheffen. Het hof zal derhalve de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen-Poortvliet en E.A. Maan in tegenwoordigheid van
mr. C.M. van Harten als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2009.