ECLI:NL:GHAMS:2009:BH9386

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005992-07
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijk opzet op zware mishandeling door een vuistslag tegen het hoofd

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 27 januari 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar. De verdachte is beschuldigd van zware mishandeling en bedreiging met zware mishandeling. De feiten dateren van 30 oktober 2006, toen de verdachte met een gebalde vuist een klap tegen het hoofd van het slachtoffer, [slachtoffer], heeft gegeven, wat resulteerde in ernstig letsel. De verdediging betwistte dat het letsel door de verdachte was veroorzaakt, maar het hof oordeelde dat dit niet aannemelijk was. De neuroloog J. Visser bevestigde dat het letsel het gevolg was van de mishandeling door de verdachte. Het hof concludeerde dat de verdachte zich bewust moest zijn van de kans op ernstig letsel door de klap tegen het hoofd, een kwetsbaar lichaamsdeel.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van EUR 1.500,00 aan het slachtoffer, die als gevolg van de mishandeling arbeidsongeschikt is geraakt en nog steeds lijdt aan zenuwpijnen. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte had eerder soortgelijke feiten gepleegd, wat de strafmaat beïnvloedde. De beslissing van het hof is genomen na zorgvuldige overweging van de bewijsstukken en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-005992-07
datum uitspraak: 27 januari 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Alkmaar van 8 oktober 2007 in de strafzaak onder parketnummer 14-678799-06 van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[straat + huisnummer, woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 oktober 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 13 januari 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1, primair.
hij op 30 oktober 2006 in de gemeente Schagen aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een partiële laesie van de derde tak van de nervus trigeminus [vijfde hersenzenuw] aan de linkerzijde) heeft toegebracht, door opzettelijk met zeer veel kracht met gebalde vuist tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan;
2.
hij op 30 oktober 2006 in de gemeente Schagen [slachtoffer] en diens minderjarige zoontje heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een stok opgepakt en naar die [slachtoffer]en diens kind gelopen en daarbij die stok opgeheven tot boven zijn, verdachtes, hoofd.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere bewijsoverweging
De verdachte en diens raadsman hebben ter terechtzitting gesteld dat zij betwisten dat het letsel bij slachtoffer [slachtoffer]is veroorzaakt door de klap van de verdachte, nu het in de tenlastelegging genoemde letsel niet naar voren komt uit het dossier.
Het hof begrijpt voorts het betoog van de raadsman aldus dat hij stelt dat de verdachte geen opzet heeft gehad op zware mishandeling.
Het hof is van oordeel dat de eerste stelling van de verdediging berust op een verkeerde lezing van het dossier. Immers uit de brief van 5 februari 2007 van J. Visser, neuroloog, blijkt dat [slachtoffer] voornoemd letsel door de zware mishandeling door de verdachte op 30 oktober 2006 heeft opgelopen. Het is naar het oordeel van het hof volstrekt niet aannemelijk geworden dat voornoemd letsel aan een andere oorzaak is te wijten.
Voorts overweegt het hof dat verdachte, toen hij [slachtoffer] met veel kracht met gebalde vuist tegen diens hoofd sloeg, zich ervan bewust moet zijn geweest dat er een aanmerkelijke, geenszins als denkbeeldige kans bestond, dat hij daarmee ernstig letsel teweeg bracht.
Het is een feit van algemene bekendheid dat het hoofd een kwetsbaar lichaamsdeel is, dat vele vitale functies herbergt. Een harde klap tegen het hoofd kan ernstig letsel veroorzaken waaronder het slachtoffer duurzaam lijdt, zoals in casu ook is gebleken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1, primair bewezenverklaarde
Zware mishandeling.
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
Bedreiging met zware mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en/of maatregel
De politierechter in de rechtbank Alkmaar heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van EUR 1.500,00 en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte en door het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, primair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden en voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd dat het hof de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank in eerste aanleg.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toegebracht en [slachtoffer] en diens minderjarige zoontje bedreigd met zware mishandeling. [slachtoffer] moet heden, twee jaar na de zware mishandeling, nog steeds medicijnen slikken tegen de hevige zenuwpijnen in zijn hoofd. Voorts is [slachtoffer] als gevolg van de zware mishandeling arbeidsongeschikt geworden en werd hij gedwongen te stoppen met zijn beroep als instrumentenmaker, doordat hij zich als gevolg van de zware mishandeling niet meer kon concentreren. Het hof rekent het de verdachte daarbij extra zwaar aan dat hij voornoemde strafbare feiten heeft gepleegd in het bijzijn van de twee zeer jonge kinderen van [slachtoffer], die begrijpelijkerwijs enorm zijn geschrokken door hetgeen de verdachte hun vader heeft aangedaan. Ondanks het feit dat de verdachte momenteel uitzicht heeft op huisvesting en arbeidsongeschikt is geraakt ten gevolge van een ongeval op het werk, is het hof van oordeel dat, gezien de gevolgen van het letsel voor [slachtoffer], in dezen een gevangenisstraf passend en geboden is.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 12 januari 2009 is verdachte eerder ter zake van vergelijkbare feiten veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte onder 1, primair tenlastegelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep gesteld dat hij zich moeilijk kan concentreren vanwege zenuwpijnen in het hoofd. Hij gebruikt hier constant medicijnen voor. Voorts stelt de benadeelde partij dat hij ten gevolge van de zware mishandeling arbeidsongeschikt is geraakt en zijn beroep van instrumentenmaker daardoor niet meer kan uitvoeren.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het door [slachtoffer] gestelde letsel.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat deze zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1, primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks schade heeft geleden.
De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot na te melden bedrag worden toegewezen.
Het hof acht voorts termen aanwezig om, als extra waarborg voor betaling van (het toegewezen gedeelte van) de vordering van de benadeelde partij, de verdachte die naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, de verplichting op te leggen tot betaling van na te melden bedrag aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, primair en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer]:
Wijst toe de vordering van de benadeelde partij en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats slachtoffer], rekeningnummer [X], een bedrag van EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro), zulks ten behoeve van [slachtoffer].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voorzover) verdachte heeft voldaan aan één van evenvermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.P. Splint, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J. Bevaart, in tegenwoordigheid van mr. M. Goedhart, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 januari 2009.