arrestnummer:
parketnummer: 23-000753-07
datum uitspraak: 26 maart 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 30 januari 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-443558-06 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1946],
adres: Louis [adres] H, 1065 LE Amsterdam.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 30 januari 2007 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 2 januari 2008 en 12 maart 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De raadsman heeft betoogd dat de uitlatingen van de verdachte weliswaar beledigend waren ten opzichte van mevrouw [slachtoffer], maar niet, zoals is tenlastegelegd, jegens een groep mensen omwille van hun ras en/of godsdienst, zodat de verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Artikel 137c Wetboek van Strafrecht stelt strafbaar - zakelijk weergegeven - het zich in het openbaar beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst.
Zoals ook nog recentelijk op 10 maart 20009 door de Hoge Raad is uitgemaakt (LJN BF0655) moeten de uitlatingen onmiskenbaar betrekking hebben op een bepaalde groep mensen die zich door hun godsdienst onderscheidt van anderen. De enkele omstandigheid dat grievende uitlatingen over een godsdienst ook de aanhangers ervan krenken is niet voldoende om van belediging van een groep mensen wegens hun godsdienst te spreken.
In het onderhavige geval heeft de verdachte mevrouw [slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]), die een joodse achtergrond heeft en die de davidster als sieraad droeg in het openbaar, woorden toegevoegd als "Focking jood" en "Oh, het stinkt in die hoek" en "Hoe kan ze een jodenkruis dragen, she's asking for the gas chamber" en "Deze ster heeft Hitler ontworpen zodat hij ze zou herkennen voor de gaskamer".
Door die uitlatingen heeft de verdachte zich, naar het oordeel van het hof, kwetsend uitgelaten over een bepaalde groep mensen, te weten Joden, die zich door hun godsdienst en/of ras onderscheidt van anderen. De omstandigheid dat de verdachte die uitlatingen enkel heeft gebezigd jegens [slachtoffer] maakt dit niet anders. In dit verband wordt nog overwogen dat [slachtoffer] nadrukkelijk door verdachte op kwetsende wijze is aangesproken als representante van een groep mensen met een Joodse achtergrond
De raadsman heeft voorts betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit. De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - dat de uitlating "Now she's going to die" niet specifiek tegen mevrouw [slachtoffer] is gebezigd. Bovendien kon hieruit bij [slachtoffer] in redelijkheid niet de vrees ontstaan dat zij daadwerkelijk het leven zou kunnen verliezen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Gelet op de door de aangeefster en de getuige [getuige] bij de politie en/of de ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaringen staat vast dat de verdachte op luide toon tegen de aangeefster sprak, een stoel pakte, deze hardhandig in de richting van de aangeefster schoof, dreigende woorden sprak die niet anders dan voor de aangeefster bedoeld konden zijn en een gebaar maakte alsof zij haar keel doorsneed. Aldus kon bij de aangeefster in redelijkheid de vrees ontstaan dat zij het leven ging verliezen. Dat sprake was van een indirecte bedreiging doet daaraan niet af.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
onder 1
zij op 27 juli 2006 te Amsterdam, zich in het openbaar, mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun ras en godsdienst, door naar[slachtoffer], die een joodse achtergrond had en die de davidster als sieraad droeg, te wijzen en daarbij tegen en over die [slachtoffer] de woorden te bezigen: "Focking jood" en "Oh, het stinkt in die hoek" en "Hoe kan ze een jodenkruis dragen, she's asking for the gaschamber" en "Deze ster heeft Hitler ontworpen zodat hij ze zou herkennen voor de gaskamer", althans woorden van gelijke beledigende aard of strekking.
onder 2
zij op 27 juli te Amsterdam [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Now she's going to die", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde
het zich in het openbaar mondeling opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Strafbaarheid van de verdachte
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de over de verdachte uitgebrachte psychiatrische rapportage pro justitia van 4 juli 2008 van drs. R.L. Leta, psychiater, inhoudende - zakelijke weergegeven - onder meer het volgende:
Verdachte lijdt aan een bipolaire (I) stoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van een manisch toestandsbeeld met psychotische kenmerken. Door dat toestandsbeeld werd de oordeels- en besluitvorming van verdachte ernstig ingeperkt. Zo leed zij aan een ziekelijke overschatting, waardoor zij een noodzakelijke psychiatrische behandeling afwees. Uit de verslagen uit de periode van het tenlastegelegde blijkt dat verdachte spilzuchtig was en grensoverschrijdend in de contacten. Zij had ten tijde van het tenlastegelegde geen enkel zicht op het effect van haar gedrag op anderen, waardoor zij geregeld in conflict raakte met haar omgeving. Dat het tenlastegelegde conflict eindigde in een woede-explosie was te wijten aan de verhoogde prikkelbaarheid van verdachte, hetgeen eveneens een manifestatie is van een manisch toestandsbeeld. De rapporteur is van mening dat het manische toestandsbeeld de oordeels- en besluitvorming van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde zodanig heeft beïnvloed, dat niet gesproken kan worden van een vrije beschikking over haar wil en de te maken gedragskeuzes. Op grond hiervan moet verdachte als ontoerekenbaar worden beschouwd.
Het hof neemt de conclusies van voornoemde onderzoeker over en is van oordeel dat het bewezengeachte de verdachte derhalve wegens een ziekelijke stoornis niet kan worden toegerekend. De verdachte dient ter zake daarvan dan ook van alle rechtsvervolging te worden ontslagen.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte voor het bewezenverklaarde evenwel niet strafbaar en ontslaat de verdachte ter zake van alle rechtsvervolging.
Dit arrest is gewezen door de derde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. E. Mijnsberge, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 26 maart 2009.