De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“5.1. Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beoordelen of verweerder (Hof: de inspecteur) het verzoek om aftrek van voorbelasting terecht heeft afgewezen.
5.2.1. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel i, sub 1, van de Wet OB zijn, onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de volgende leveringen en diensten: de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende deviezen, bankbiljetten en munten, welke in enig land de hoedanigheid van wettig betaalmiddel bezitten, met uitzondering van bankbiljetten en munten, welke gewoonlijk niet als wettig betaalmiddel worden gebruikt of welke een verzamelwaarde hebben.
5.2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel j, sub 2, van de Wet OB zijn, onder bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden van de belasting vrijgesteld de volgende diensten: de handelingen, bemiddeling daaronder begrepen, betreffende giro- en rekening courantverkeer, deposito’s, betalingen, overmakingen, schuldvorderingen, cheques en andere handelspapieren, met uitzondering van de invordering van schuldvorderingen.
5.3. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van eiseres (Hof: belanghebbende) vallen onder de hierboven genoemde diensten. Dit betekent dat er voor de door eiseres uitgevoerde diensten in beginsel geen recht bestaat op aftrek van voorbelasting.
5.4. Ingevolge artikel 15, tweede lid, van de Wet OB vindt aftrek van belasting slechts plaats, voor zover de goederen en de diensten worden gebezigd ten behoeve van prestaties van de ondernemer als bedoeld in de artikelen 11 en 28k, indien het betreft de in eerstgenoemd artikel, onderdelen i, j en k, bedoelde prestaties, mits de afnemer van die prestaties buiten de Gemeenschap woont of is gevestigd, dan wel die prestaties rechtstreeks betrekking hebben op goederen welke zijn bestemd om te worden uitgevoerd naar een plaats buiten de Gemeenschap.
5.5. Eiseres meent op grond van bovenstaande wettekst in aanmerking te komen voor aftrek van voorbelasting. In dit verband is van belang vast te stellen wie de afnemer is van de door eiseres verrichte prestaties. Eiseres is van mening dat de afnemer van de prestatie is degene die het geld in het buitenland ontvangt. Verweerder is van mening dat de afnemer van de prestatie is degene die in Nederland bij eiseres de opdracht geeft om in het buitenland geld te overhandigen aan een derde.
5.6. De rechtbank is van oordeel dat de afnemer van de prestatie is degene die met eiseres in Nederland een rechtsbetrekking is aangegaan teneinde in het buitenland geld te laten overhandigen aan een derde en die aan eiseres instructies en aanwijzingen kan geven omtrent de uitvoering en de inhoud van de dienst. Dat een onderdeel van de prestatie zich buiten de EG afspeelt, te weten het door een aan eiseres gelieerd bedrijf overhandigen van geld aan een derde, is niet doorslaggevend. Nu de afnemer van de prestaties niet buiten de Gemeenschap woont of is gevestigd, vindt geen aftrek van voorbelasting plaats. Dit betekent dat verweerder het verzoek van eiseres om aftrek van voorbelasting terecht heeft afgewezen. Dat de ontvanger van het geld ook een zeker genot aan de dienst ontleent, is niet van belang, nog afgezien van de vraag of de betaler niet het grootste genot van de dienst heeft, omdat hij met de overmaking kennelijk in een door hem gevoelde behoefte voorziet of aan een op hem rustende verplichting voldoet.
5.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
5.8. De rechtbank vindt aan¬lei¬ding verweerder te veroordelen in de kos¬ten die eiseres in verband met de behande¬ling van het beroep redelij¬kerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en een wegingsfactor 1).”