ECLI:NL:GHAMS:2009:BI4602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
19 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.020.918-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gezamenlijke gezagsuitoefening en schoolkosten na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 19 mei 2009, gaat het om een geschil tussen een vader en een moeder over de gezamenlijke gezagsuitoefening en de betaling van schoolkosten voor hun jongste zoon, [de minderjarige B]. De vader is in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn verzoek om de moeder te verplichten de helft van de schoolkosten voor het Luzac College te betalen, werd afgewezen. De ouders zijn in 1983 gehuwd en hebben twee kinderen, geboren in respectievelijk 1987 en 1990. Hun huwelijk is in 2007 ontbonden.

De vader heeft de moeder in kennis gesteld van zijn voornemen om [de minderjarige B] in te schrijven bij het Luzac College, maar de moeder heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Het hof heeft vastgesteld dat de inschrijving bij het Luzac niet in gezamenlijk overleg heeft plaatsgevonden, wat in strijd is met de afspraken in het echtscheidingsconvenant. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de keuze van de vader om [de minderjarige B] in te schrijven bij het Luzac gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden van het moment, waaronder conflicten op de vorige school van [de minderjarige B].

Het hof heeft echter ook rekening gehouden met de slechtere financiële situatie van de moeder en heeft besloten dat zij een bijdrage van € 2.000,- aan de vader moet betalen voor de schoolkosten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de kosten van het geding zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het verzoek van de vader om verdere betaling van schoolkosten voor de toekomst afgewezen, omdat [de minderjarige B] inmiddels volwassenenonderwijs volgt en de vader geen belang meer heeft bij dit verzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 19 mei 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.020.918/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. W.A. Quispel te Huizen,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. A.A. van der Meulen te Hilversum.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 17 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 1 oktober 2008 van de rechtbank Amsterdam, met kenmerk 392457 / FA RK 08-1648.
1.3. De moeder heeft op 28 januari 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vader heeft op 10 maart 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 30 maart 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1983 gehuwd. Hun huwelijk is [in] 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van […] 2007 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk is [in] 1987 […] (hierna: [de minderjarige A]) en [in] 1990 […] (hierna: [de minderjarige B]) geboren.
2.2. Bij de stukken van het geding bevindt zich een door partijen in september 2007 getekend echtscheidingsconvenant.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de vader te bepalen dat de moeder hem de helft van de kosten van het Luzac College (hierna: Luzac) ten behoeve van [de minderjarige B] - te weten voor het jaar 2007/2008 € 7.062,50 - dient te betalen en in de volgende jaren (indien [de minderjarige B] nog schoolgaand is bij het Luzac) de helft van die schoolkosten, evenals het verzoek van de moeder om de vader in de proceskosten te veroordelen, afgewezen.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van [de minderjarige B] wenselijk voorkomt.
3.3. De moeder verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel dit af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van het geding.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In geval van gezamenlijke gezagsuitoefening kunnen ouders geschillen hieromtrent aan de rechter voorleggen op basis van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek. De rechter dient, alvorens te beslissen, een vergelijk tussen de ouders te beproeven en neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. In de onderhavige zaak hebben partijen een geschil over de verdeling van de schoolkosten van hun jongste zoon.
4.2. Nu partijen niet tot een vergelijk hebben kunnen komen, overweegt het hof het volgende. Als uitgangspunt heeft te gelden het hiervoor onder 2.2 genoemde echtscheidingsconvenant. Daarin zijn geen afspraken over (de kosten van) het Luzac opgenomen, wel is in art. 1.4 (onder meer) bepaald dat beslissingen van enig gewicht door de ouders tezamen worden genomen en dat zij hieronder in elk geval verstaan te nemen beslissingen over schoolkeuze. Partijen hebben verklaard dat in de maanden juli en augustus 2007 de eventuele gang van [de minderjarige B] naar het Luzac wel ter sprake is gekomen, doch dat de moeder de vader destijds heeft bericht niet achter de overstap naar het Luzac te staan omdat zij nog mogelijkheden zag hem op zijn oude school terug te plaatsen. Als onweersproken staat vast dat de vader uiteindelijk [de minderjarige B] bij het Luzac heeft ingeschreven. In het licht van het vorenstaande komt het hof tot de conclusie dat partijen het besluit tot inschrijving bij het Luzac niet gezamenlijk hebben genomen.
Gebleken is dat in het schooljaar 2006/2007 sprake was van conflicten op de vorige school van [de minderjarige B], dat als gevolg daarvan op relatief korte termijn een andere school moest worden gezocht en dat twee andere scholen hadden aangegeven [de minderjarige B] op die korte termijn niet meer te kunnen inschrijven. Ook op de vorige school kon hij niet meer terecht. Voorts had [de minderjarige A] met goed gevolg een jaar onderwijs gevolgd aan het Luzac. Gegeven deze omstandigheden is het hof van oordeel dat de keuze van de vader te rechtvaardigen is. In beginsel zouden de schoolkosten dan ook bij helfte door partijen moeten worden gedragen. Nu de schoolkeuze echter niet de instemming van de moeder had, de vader daarmee bekend was en er onvoldoende overleg tussen partijen heeft plaatsgevonden, ziet het hof in dit geval echter reden daarvan af te wijken. Het hof zal, de slechtere financiële situatie van de moeder in aanmerking genomen, in goede justitie bepalen dat de moeder in dit kader tot een bedrag van € 2.000,- in de schoolkosten dient mee te dragen. Zij dient dat bedrag aan de vader te betalen.
4.3. Het verzoek van de vader te bepalen dat de moeder de volgende jaren waarin [de minderjarige B] schoolgaand is bij het Luzac, de helft van de schoolkosten dient te voldoen, behoeft geen behandeling meer, omdat uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat [de minderjarige B] inmiddels volwassenenonderwijs volgt bij het ROC en de vader derhalve geen belang meer heeft bij dit verzoek.
4.4. Er is onvoldoende aanleiding om de vader te veroordelen in de proceskosten, zoals door de moeder is verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat de moeder binnen twee maanden na de datum van deze beschikking € 2.000,- aan de vader dient te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, R.G. Kemmers en A.L. Diender in tegenwoordigheid van
mr. K.W. van Mourik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2009.