ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6405

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.626-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Versnelde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van een reparateurovereenkomst tussen Nissan Nederland B.V. en Garage [G] B.V. in het kader van concurrentie en merkgebruik

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding tussen Nissan Nederland B.V. en Garage [G] B.V. over de ontbinding van een reparateurovereenkomst. Garage [G] had in 2005 een Erkende Reparateurovereenkomst gesloten met Nissan, maar Nissan heeft deze overeenkomst in maart 2008 ontbonden. De reden voor de ontbinding was dat Garage [G] nieuwe Nissan-voertuigen verkocht, wat volgens Nissan in strijd was met de overeenkomst. Garage [G] vorderde in kort geding dat Nissan de ontbinding ongedaan zou maken en de reparateurovereenkomst zou nakomen. Nissan vorderde in reconventie dat Garage [G] het gebruik van het Nissan-beeldmerk zou staken.

De voorzieningenrechter in eerste aanleg heeft de vordering van Garage [G] grotendeels toegewezen, maar de vordering van Nissan afgewezen. Nissan ging in hoger beroep tegen deze beslissing. Het hof oordeelde dat het in beginsel vrijstaat om auto’s van een bepaald merk te verkopen, en dat er geen contractueel verbod was opgenomen in de reparateurovereenkomst. Het hof concludeerde dat Nissan niet voldoende had onderbouwd dat Garage [G] de overeenkomst had geschonden door nieuwe voertuigen te verkopen.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en oordeelde dat Nissan de reparateurovereenkomst niet rechtsgeldig had ontbonden. Nissan werd veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NISSAN NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
APPELLANTE,
vertegenwoordigd door mr. W.B.J. van Overbeek, advocaat te Amsterdam,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid GARAGE [G] B.V.,
gevestigd te […],
GEÏNTIMEERDE,
vertegenwoordigd door mr. B.M. Breedijk, advocaat te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna aangeduid als Nissan en [G].
Bij dagvaarding van 20 augustus 2008 is Nissan in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam, in deze zaak in kort geding onder zaaknummer/rolnummer 400624/KG ZA 08-1147 NB/LW gewezen tussen [G] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en (onder meer) Nissan als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, en uitgesproken op 24 juli 2008.
De appeldagvaarding bevat de grieven.
Nissan heeft overeenkomstig de appeldagvaarding acht grieven aangevoerd, producties in het geding gebracht en geconcludeerd, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van [G] alsnog zal afwijzen en die van Nissan alsnog zal toewijzen, met veroordeling van [G] in de kosten van het geding in beide instanties, met rente.
[G] heeft bij memorie van antwoord de grieven van Nissan bestreden en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van Nissan in de kosten van, naar het hof begrijpt, het geding in hoger beroep.
Partijen hebben hun zaak ter zitting van het hof van 12 december 2008 doen bepleiten, Nissan door mr. H.M. Cornelissen, advocaat te Amsterdam, en [G] door mr. M. van Sintmaartensdijk, advocaat te Maastricht, ieder aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Van de zijde van Nissan zijn nog nadere producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd op de stukken van beide instanties, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Grieven
Voor de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
3. Feiten
De voorzieningrechter heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten opgesomd die door hem bij de beoordeling van het geschil van partijen tot uitgangspunt zijn genomen. Nissan geeft in de appeldagvaarding onder 3 een samenvatting van de feiten die volgens haar voor de beoordeling van de zaak relevant zijn en voegt daaraan toe dat “voor zover deze samenvatting niet overeenkomt met de weergave van de feiten in (r.o. 2 van) het bestreden vonnis, dan dient dit te worden aangemerkt als een grief gericht tegen bedoelde weergave van de feiten door de voorzieningrechter”. Het hof zal deze grief als onvoldoende gespecificeerd buiten beschouwing laten.
4. Beoordeling
4.1. [G] exploiteert een garagebedrijf te […]. Zij heeft in het najaar van 2005 met (de rechtsvoorgangster van) Nissan een zogenoemde Erkende Reparateurovereenkomst (hierna: de reparateurovereenkomst) gesloten.
Met betrekking tot de beëindiging van de contractuele relatie is in de reparateurovereenkomst (onder meer) bepaald dat de overeenkomst door beide partijen met een minimale termijn van 24 maanden schriftelijk kan worden opgezegd (artikel 35). Voorts is daarin bepaald dat de overeenkomst door Nissan met onmiddellijke ingang geheel of gedeeltelijk kan worden ontbonden door middel van een aangetekende brief onder meer indien “de reparateur zijn bedrijf zodanig uitoefent dat Nissan Nederland redelijkerwijs mag aannemen dat de goede naam of reputatie van Nissan Nederland, een met Nissan Nederland verbonden onderneming of de Nissan producten daardoor wordt aangetast of hoogstwaarschijnlijk zal worden aangetast of dat daardoor de rechten op de handelsnamen of handelsmerken van Nissan Nederland of een met Nissan Nederland verbonden onderneming worden aangetast of hoogstwaarschijnlijk zullen worden aangetast” (artikel 37.1.2 sub b), de reparateur niet binnen 30 dagen na dagtekening van een ingebrekestelling dan wel na het intreden van verzuim zonder ingebrekestelling alsnog een uit de overeenkomst voortvloeiende verbintenis nakomt die niet te kwalificeren valt als een essentiële verbintenis in het eerste onderdeel van het artikel bedoelde zin (artikel 37.1.2 sub c) alsmede in het geval dat “op welke wijze dan ook de reparateur opzettelijk onjuiste informatie verstrekt die relevant is voor de uitvoering van deze overeenkomst in welke vorm dan ook” (artikel 37.1.2 sub i).
Nissan heeft bij brief aan [G] van 27 maart 2008 te kennen gegeven dat zij de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigt. Als reden voor de ontbinding zijn in die brief vermeld:
“1. gebruik van het Nissan handelsmerk voor een ander doel (verkoop nieuwe Nissan-voertuigen) dan is toegestaan (reparatie en onderhoud)…;
2. weigering haar toe te laten uw bedrijf te betreden voor controle-doeleinden…;
3. verkoop van nieuw Nissan-voertuigen zonder daartoe gerechtigd te zijn en derhalve ook zonder inachtneming van de daarop betrekking hebbende regels, een en ander met gebruikmaking van het Nissan-handelsmerk, waardoor de Nissan-distributieorganisatie alsook de goede naam en reputatie van Nissan Nederland worden aangetast …”
Bij brief van 14 augustus 2008 heeft Nissan (voor zover nodig) opnieuw te kennen gegeven de overeenkomst met onmiddellijke ingang te ontbinden, dit maal (mede) op grond van het bepaalde in artikel 37.1.2 sub i.
4.2. [G] vordert in het onderhavige geding, zeer kort samengevat, Nissan op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen tot nakoming van de reparateurovereenkomst en tot mededeling van de ongedaanmaking van de beëindiging van de relatie bij brief aan houders van kentekens van Nissan personenauto’s in de provincie Limburg.
Nissan vordert in reconventie een voorziening die ertoe strekt dat [G] op straffe van verbeurte van een dwangsom ieder gebruik van het beeldmerk van Nissan staakt en zich onthoudt van uitingen waarmee de indruk wordt gewekt dat zij nog steeds deel uitmaakt van het distributie- en servicenetwerk van Nissan.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van [G] grotendeels toegewezen (de mededeling aan kentekenhouders is beperkt tot klanten van [G] die door Nissan over de beëindiging van de relatie waren ingelicht en de dwangsom is verlaagd) en heeft de vordering van Nissan afgewezen. Tegen de beslissing voor zover in conventie gewezen en de daaraan ten grondslag gelegde motivering komt Nissan met haar grieven op. Deze lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
4.3. Partijen zijn het er op zichzelf over eens dat [G] op het gebied van het repareren en onderhouden van Nissan-voertuigen niet tekort is geschoten en voldoet aan de op de servicewerkzaamheden betrekking hebbende selectiecriteria (de zogenoemde Minimum After Sales Criteria). [G] heeft onbestreden gesteld dat de periodieke controles die van de zijde van Nissan in dat kader zijn verricht steeds hebben geleid tot een positieve beoordeling.
De verwijten die Nissan [G] maakt betreffen met name de omstandigheid dat [G] - die sedert 1 september 2005 geen deel meer uitmaakt het netwerk van erkende Nissan-dealers - in haar bedrijf (naast tal van gebruikte auto’s van diverse merken, vgl. productie 18 van Nissan in eerste aanleg, blad 2) een (beperkt) aantal nieuwe auto’s van het merk Nissan te koop zou hebben aangeboden en voorts dat zij aan Nissan daaromtrent onjuiste mededelingen zou hebben gedaan.
4.4. In hoeverre [G]in het kader van de verkoop van nieuwe Nissan-voertuigen als wederverkoper dan wel als tussenpersoon ([G] houdt in haar memorie van antwoord vol dat zij met eindgebruikersverklaringen en in opdracht van consumenten auto’s bestelde, vgl. onder 4.1.2 op blz. 5) is opgetreden, kan in het midden blijven.
Als uitgangspunt geldt immers dat het in beginsel een ieder vrijstaat om Nissan auto’s te verkopen en daarmee te concurreren met de door Nissan speciaal daartoe aangewezen dealers.
Dat dit in het onderhavige geval anders is en [G] daarmee (in relevante mate) uit de reparateurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen schendt is voorshands onvoldoende gebleken. Het hof licht dit als volgt toe.
4.5. Niet in geschil is dat in de overeenkomst van partijen geen contractueel verbod tot verkoop van nieuwe auto’s is opgenomen.
Nissan heeft aangevoerd dat [G] niettemin een contractuele verplichting schendt omdat zij door zich met de verkoop van nieuw Nissan-voertuigen bezig te houden schade berokkent dan wel zal kunnen berokkenen aan de goede naam en reputatie van Nissan.
Dat een dergelijk effect door de aan [G] verweten handelwijze optreedt of kan optreden is echter door Nissan ook in hoger beroep niet voldoende feitelijk onderbouwd.
Gesteld noch gebleken is dat er sprake is van concrete klachten over de dienstverlening van [G].
De stellingen van Nissan dat het uiterlijk en de inrichting van het bedrijf/de showroom van [G] niet de door Nissan van haar dealers verlangde uitstraling heeft, dat voorts de verkopers van [G] niet de voorgeschreven opleidingen hebben gevolgd en dat de door Nissan gegeven instructies om service en klanttevredenheid te waarborgen in het bedrijf van [G] niet gelden zijn voor deze onderbouwing ontoereikend, reeds omdat voorshands onvoldoende is gebleken dat [G] zich als officiële Nissan dealer presenteert.
Hetgeen Nissan bij pleidooi in hoger beroep nog heeft aangevoerd met betrekking tot de door haar nagestreefde “merkemotie” maakt dit niet anders.
4.6. Vast staat dat [G] in het kader van de reparateurovereenkomst bevoegd is het beeldmerk van Nissan te voeren en op haar website te plaatsen. Dat [G] door de wijze waarop zij de logo’s/beeldmerken heeft gebruikt (in relevante mate) haar contractuele verplichtingen heeft geschonden is voorshands onvoldoende gebleken.
Nissan heeft in dit verband aangevoerd dat [G] de merken ter promotie van haar verkoopactiviteiten heeft gebruikt en verwijst naar door haar in eerste aanleg overgelegde advertenties en website-pagina’s (prod. 12 t/m 15). Partijen zijn het er over eens dat over het gebruik van het Nissan beeldmerk in het kader van reclame voor de verkoopactiviteiten van [G] in 2005 (per e-mail) overleg is gevoerd en dat toen van de zijde van Nissan is aangegeven dat het aldus adverteren wél zou mogen, mits vermeld werd dat het een “Erkend reparateur” betrof. Voor zover al valt aan te nemen dat voor beide partijen duidelijk moet zijn geweest dat het resultaat van de toen gevoerde e-mail wisseling uitsluitend betrekking had op de verkoop van occasions en voorts dat het door Nissan gewraakte merkgebruik – ondanks de vermelding in de advertenties en op de website dat het om een “Officieel Nissan Erkend Reparateur” respectievelijk “Nissan Service Dealer” gaat – als aantasting van het recht op het Nissan-handelsmerk moet worden gekwalificeerd, valt dit een en ander naar het voorlopig oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden niet als een tekortkoming van voldoende betekenis aan te merken om de onmiddellijke beëindiging van de reparateurovereenkomst op de voet van artikel 37.1.2 te rechtvaardigen. Overigens is een ontbinding op die grond, mede gelet op de betrokken belangen van [G], naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
4.7. Met betrekking tot de door Nissan gestelde schending van uit de artikelen 5.3. en 28.3 van de reparateurovereenkomst voortvloeiende verplichtingen (het toelaten van controle) sluit het hof zich aan bij hetgeen de voorzieningrechter daaromtrent heeft overwogen. Ook het hof is voorshands van oordeel dat een redelijke uitleg van genoemde bepalingen meebrengt dat de te verlenen toestemming voor controle slechts betreft controle met betrekking tot de uitvoering van diensten die in het kader van de reparateurovereenkomst worden geboden.
4.8. Nissan stelt zich op het standpunt dat [G] omtrent haar activiteiten in het kader van de verkoop van nieuwe Nissan-auto’s onjuiste informatie heeft verstrekt en dat zij (ook) op die grond gerechtigd is om de reparateurovereenkomst te ontbinden, zoals bij brief aan [G] van 14 augustus 2008 (voorzover vereist) is gebeurd. Het hof is voorshands van oordeel dat Nissan hiermee aan het bepaalde in artikel 37.1.2 sub i een te ruime uitleg geeft. Van “onjuiste informatie (…) die relevant is voor de uitvoering van deze overeenkomst in welke vorm ook” is in redelijkheid geen sprake, nog daargelaten of, gelet op het hierboven onder 4.4 gesignaleerde verschil van inzicht over de hoedanigheid waarin [G] is opgetreden, de onjuiste informatieverschaffing als opzettelijk te kwalificeren valt.
4.9. Ook het hof komt tot de slotsom dat niet aannemelijk is dat Nissan de reparateurovereenkomst rechtsgeldig met onmiddellijke ingang heeft ontbonden.
Geen van de door Nissan tegen het in conventie gewezen vonnis van de voorzieningenrechter aangevoerde grieven treft doel. Het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden bekrachtigd. Nissan zal als in het ongelijk gestelde partij worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan zijn oordeel onderworpen;
verwijst Nissan in de kosten van het geding in hoger beroep, voorzover aan de zijde van [G] gevallen tot op heden begroot op € 303,- aan verschotten en € 2.682,- voor salaris;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is op 27 januari 2009 gewezen door mrs. M. Coeterier, E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en E.A. Mout-Bouwman en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2009.