ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6859

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-529010-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Houben
  • A. Gonggrijp-van Mourik
  • J. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenneming in verband met deelname aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen

Op 8 mei 2009 heeft het Gerechtshof Amsterdam in raadkamer uitspraak gedaan over het hoger beroep van een verdachte tegen een bevel tot gevangenneming. De verdachte was in voorlopige hechtenis genomen in een zaak met parketnummer 13-529027-07, waarbij hij werd verdacht van betrokkenheid bij (voorgenomen) liquidaties. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de argumenten van de verdediging, die aanvoerde dat de vordering tot gevangenneming tardief was en in strijd met de beginselen van een goede procesorde. De verdediging stelde dat het openbaar ministerie eerder al had kunnen vorderen op basis van de beschikbare informatie en dat de vordering willekeurig was, aangezien medeverdachten niet op dezelfde manier werden behandeld.

De advocaat-generaal betoogde echter dat de vordering niet tardief was, omdat het proces-verbaal over de criminele organisatie pas in januari 2009 was afgerond. Het hof oordeelde dat de vordering tot gevangenneming voor feit 1, deelname aan een criminele organisatie, tijdig was gedaan en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel. Het hof verwierp de argumenten van de verdediging en bevestigde de beslissing van de rechtbank voor het onder 1 tenlastegelegde, maar vernietigde de beslissing voor het onder 2 tenlastegelegde, (gewoonte)witwassen, omdat de vordering hiervoor tardief was. Het hof concludeerde dat het openbaar ministerie onvoldoende had gesteld om de vordering voor dit feit te rechtvaardigen.

Uitspraak

parketnummer 13-529010-09
raadkamerkenmerk 00436-09
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, ZESDE MEERVOUDIGE STRAFKAMER
voor deze gelegenheid zitting houdende in “De Bunker” te Amsterdam Osdorp.
BESCHIKKING in raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Vught, Nieuw Vosseveld 2 EBI,
tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 9 maart 2009, houdende bevel tot zijn gevangenneming ten aanzien van het onder 1 en 2 tenlastegelegde (overtreding van de artikelen 140 en 420ter W.v.Sr.) in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer.
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van 11 maart 2009, waarbij namens verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van verdachte en heeft op 17 april 2009 in raadkamer gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. Meijering.
De beoordeling
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde –kortweg: deelname aan een criminele organisatie- en het onder 2 tenlastegelegde –kortweg: (gewoonte)witwassen- het openbaar ministerie in zijn vordering gevangenneming niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat die vordering dient te worden afgewezen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd hetgeen in zijn pleitnota is verwoord alsmede ten aanzien van de deelname aan de criminele organisatie hetgeen is verwoord in de pleitnota van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 3]. De beide pleitnota’s zijn aan deze beschikking gehecht.
Kort en zakelijk weergegeven stelt de raadsman ten aanzien van feit 1, de criminele organisatie, het volgende.
De vordering is primair in strijd met de beginselen van een goede procesorde, nu zij tardief is gedaan. Verdachte is in april 2007 in voorlopige hechtenis genomen in de zaak met parketnummer 13-529027-07 op verdenking van betrokkenheid bij een aantal (voorgenomen) liquidaties. Uit het onlangs aan het dossier toegevoegde deeldossier “criminele organisatie” blijkt dat de veronderstelde betrokkenheid van verdachte bij die liquidaties door het openbaar ministerie thans ten grondslag wordt gelegd aan de verdenking van deelname aan een criminele organisatie. Op basis van het in 2007 beschikbare dossier had het openbaar ministerie toen reeds de voorlopige hechtenis op de verdenking van artikel 140 Sr kunnen vorderen en is de vordering tardief.
Het 140-dossier, zoals dat aan het liquidatiedossier is toegevoegd, verschaft op geen enkel belangrijk punt nieuwe informatie. De bezwaren die tegen verdachte uit het dossier geput kunnen worden, zijn allemaal al in de eerdere zaaksdossiers te vinden.
Voorts heeft de raadsman betoogd – kort gezegd – dat het vorderen van gevangenneming ter zake van overtreding van art. 140 Sr bij verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, dan wel in ieder geval willekeurig en niet opportuun, aangezien deze vordering niet gedaan is bij de medeverdachten(n) zoals [medeverdachte 1] en[medeverdachte 2]. Uit de bewoordingen van de telastelegging volgt dat het openbaar ministerie deze medeverdachten wel als deelnemer(s) aan de criminele organisatie aanmerkt.
De verdediging veronderstelt dat het openbaar ministerie thans de gevangenneming vordert, omdat de voorlopige hechtenis in de zaak met parketnummer 13-529027-07 sinds juni 2008 nog enkel is gebaseerd op de verdenking inzake één (voorgenomen) liquidatie en binnenkort zou kunnen expireren. en kennelijk bij de medeverdachten verbreding van de basis van de voorlopige hechtenis niet nodig geacht wordt.
Ten aanzien van feit 2- het witwassen- is de vordering eveneens tardief. Reeds in het najaar 2007 voorafgaand aan de eerste pro forma zitting van 12 december 2007 is het witwasdossier “Laundry” aan het dossier toegevoegd zonder dat dit feit werd tenlastegelegd of de gevangenneming werd gevorderd. Op de zitting van 27 augustus 2008 heeft het openbaar ministerie uitdrukkelijk meegedeeld “ het openbaar ministerie heeft voor dit feit geen voorlopige hechtenis gevorderd omdat verdachte op dat moment al vast zat. Wij hebben overwogen dat alsnog te doen, maar we vonden dat niet kies.”.
Niet valt in te zien waarom de voorlopige hechtenis voor dit feit thans wel kies zou zijn, aldus de raadsman.
Daarmee heeft het openbaar ministerie met de onderhavige vordering ook in strijd met het vertrouwensbeginsel gehandeld met als enig argument de wens de basis van de voorlopige hechtenis te verbreden.
Tenslotte merkt de verdediging op dat zij door deze handelswijze van het openbaar ministerie in de verdediging wordt geschaad nu zij in de afgelopen twee jaar geen onderzoekswensen heeft kunnen doen ten aanzien van de verdenkingen van deelname aan de criminele organisatie en witwassen, hetgeen in strijd is met een goede procesorde.
Gezien deze feiten en omstandigheden is de vordering zowel in strijd met de beginselen van een goede procesorde als met de beginselen van een redelijke en billijke belangenafweging, het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd hetgeen is weergegeven in de aan deze beschikking gehechte “Aantekeningen AG”. Kort en zakelijk weergegeven is het openbaar ministerie van mening dat het hoger beroep tegen het bevel gevangenneming dient te worden afgewezen.
Het openbaar ministerie stelt voorop dat niet wordt betwist dat de ernstige bezwaren en gronden aanwezig zijn.
De vordering is niet tardief ten aanzien van de gevangenneming voor feit 1 – de criminele organisatie-. De vordering is en kon pas in februari 2009 worden gedaan omdat het proces-verbaal over de criminele organisatie pas in januari 2009 is afgerond en aan het dossier is toegevoegd. Anders dan de verdediging stelt is dit proces-verbaal geen optelsom van eerder tenlastegelegde feiten waarvan de zaaksdossiers in 2007 reeds beschikbaar waren. Bij artikel 140 Sr geldt een ander toetsingskader en zijn andere feiten en omstandigheden relevant. De ordening daarvan kost tijd en menskracht en is gebaseerd op alle eerdere onderzoeksresultaten. Gelet op de aard van de aan de criminele organisatie verbonden feiten was het niet voor de hand liggend om vanuit de impliciete gedachte dat deze feiten slechts in een georganiseerd verband zoals bedoeld in artikel 140 Sr konden worden gepleegd, deze verdenking al in eerder stadium op te voeren. De vordering is dus tijdig gedaan.
Evenmin zijn er verwachtingen gewekt dat er voor dit feit geen voorlopige hechtenis zou worden gevorderd. Er is evenmin strijd met het gelijkheidsbeginsel nu de situatie ten aanzien van de voorlopige hechtenis van verdachte verschilt met die van medeverdachten zoals [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]omdat bij hen de voorlopige hechtenis is gebaseerd op meer en/of andere feiten, daargelaten dat ten aanzien van [medeverdachte 1] door Marokko nog geen toestemming is verleend voor de vervolging ten aanzien van de criminele organisatie.
Ten aanzien van feit 2- (gewoonte)witwassen- was het dossier inderdaad al geruime tijd bij de stukken gevoegd. De reden om ook voor dit feit de voorlopige hechtenis te vorderen is inderdaad een pragmatische. Destijds bevond verdachte zich in voorlopige hechtenis voor meerdere feiten, nu alleen nog in de zaak Onder. Dat is, gezien de uitlating van het openbaar ministerie in augustus 2008, wellicht niet fijngevoelig, maar niet kan worden gezegd dat hierdoor de vordering tardief is noch dat hiermee een rechtens te honoreren verwachting van verdachte is geschonden.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 1- de criminele organisatie- is de vordering gevangenneming (9 februari 2009) gedaan kort nadat het proces-verbaal met betrekking tot artikel 140 Sr was afgerond (relaas afgesloten op 21 januari 2009) en aan het dossier was toegevoegd. De feiten, waarvoor verdachte in 2007 in voorlopige hechtenis was gesteld, spelen hierin een (belangrijke) rol, maar dat neemt niet weg dat de verdenking van deelname aan een criminele organisatie een eigen afwegingskader kent, zodat pas in een later stadium op basis van de onderzoekgegevens in de afzonderlijke zaken een afgewogen beslissing met betrekking tot vervolging en voorlopige hechtenis kan worden genomen.
Daarbij wordt opgemerkt dat de zaak van verdachte deel uitmaakt van een buitengewoon omvangrijk onderzoek (Passage-onderzoek), dat meerder deelonderzoeken betreft.
De vordering is op dit onderdeel dan ook niet tardief of in strijd met een goede procesorde en evenmin is gebleken van een bij verdachte opgewekt vertrouwen dat voor dit feit niet de voorlopige hechtenis zou worden gevorderd. Evenmin is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel reeds omdat de situatie van verdachte niet gelijk is aan die van zijn medeverdachten. Het hof zal het verweer van de raadsman op dit onderdeel van het bevel gevangenneming dan ook verwerpen.
Ten aanzien van feit 2- (gewoonte)witwassen- is de vordering naar het oordeel van het hof tardief. Ten aanzien van deze verdenking was het dossier reeds in een vroeg stadium gereed en had de vordering reeds toen kunnen worden gedaan. Daargelaten of het door het feit dat het openbaar minsterie zelf in augustus 2008 heeft aangegeven een dergelijke handelswijze niet kies vond, een rechtens te beschermen vertrouwen is gewekt bij de verdachte, is het hof van oordeel dat door het openbaar ministerie onvoldoende is gesteld om een vordering gevangenneming ten aanzien van dit feit in dit stadium te rechtvaardigen. Het hof zal dan ook de beslissing van de rechtbank op dit onderdeel vernietigen.
Ten aanzien van de opmerking van de raadsman dat de verdediging in zijn belang is geschaad doordat verdachte pas nu is gedagvaard en wordt vervolgd voor deelname aan een criminele organisatie en (gewoonte)witwassen, merkt het hof op dat, hoewel de verdediging vanzelfsprekend het recht heeft zijn onderzoekswensen op deze punten te kunnen doen, hieraan geen argument kan worden ontleend ten aanzien van het bevel gevangenneming.
De beslissing
Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing voor zover gericht tegen het bevel gevangenneming ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde.
VERNIETIGT de beslissing waarvan beroep, voor zover betreft het bevel gevangenneming ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
BEVESTIGT de beslissing waarvan beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven op 8 mei 2009 in raadkamer van dit hof door
mr. Houben, voorzitter,
mrs. Gonggrijp-van Mourik en Bronkhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Winkels als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Amsterdam, 8 mei 2009,
de advocaat-generaal