ECLI:NL:GHAMS:2009:BI6862

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
13-529176-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Houben
  • A. Gonggrijp-van Mourik
  • J. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot gevangenneming in verband met deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak gaat het om een beschikking op appel tegen een bevel tot gevangenneming van de verdachte, die in voorlopige hechtenis is genomen op verdenking van deelname aan een criminele organisatie. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Flevoland, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 9 maart 2009. Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 8 mei 2009 in raadkamer de zaak behandeld. De advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Van der Werf, zijn gehoord. De raadsman voerde aan dat de vordering van het openbaar ministerie tot gevangenneming niet ontvankelijk zou moeten worden verklaard, dan wel afgewezen, omdat deze tardief zou zijn en in strijd met de beginselen van een goede procesorde. Hij stelde dat de rol van de verdachte in de criminele organisatie al eerder duidelijk had moeten zijn en dat de vordering tot gevangenneming niet tijdig was ingediend. De advocaat-generaal betwistte deze stellingen en stelde dat de vordering tijdig was gedaan, omdat het proces-verbaal over de criminele organisatie pas in januari 2009 was afgerond. Het hof overwoog dat de vordering tot gevangenneming niet tardief was en dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van de verdachte verschilde van die van zijn medeverdachten. Het hof verwierp het verweer van de raadsman en wees het beroep tegen de bestreden beslissing af. Deze beschikking is gegeven in raadkamer op 8 mei 2009.

Uitspraak

Parketnummer 13-529176-06
Raadkamerkenmerk 00435-09
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM, ZESDE MEERVOUDIGE STRAFKAMER
voor deze gelegenheid zitting houdende in “De Bunker” te Amsterdam Osdorp.
BESCHIKKING in raadkamer op het hoger beroep in de zaak van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Flevoland, huis van bewaring Lelystad te Lelystad,
tegen de beslissing van de rechtbank te Amsterdam van 9 maart 2009, houdende bevel tot zijn gevangenneming ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde in de strafzaak met parketnummer
13-529176-06.
De feiten en de rechtsgang
Het hof heeft kennis genomen van de akte van de griffier van de rechtbank te Amsterdam van
11 maart 2009, waarbij namens verdachte hoger beroep is ingesteld van voormelde beslissing van die rechtbank.
Het hof heeft gezien de beslissing waarvan beroep en heeft kennis genomen van de stukken betrekking hebbend op de voorlopige hechtenis van verdachte en heeft op 17 april 2009 in raadkamer gehoord de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door diens raadsman mr. Van der Werf.
De beoordeling
Door de raadsman van verdachte is aangevoerd dat het openbaar ministerie in zijn vordering gevangenneming ten aanzien van het onder 6 tenlastegelegde –kortweg: deelname aan een criminele organisatie-niet ontvankelijk dient te worden verklaard dan wel dat die vordering dient te worden afgewezen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd hetgeen in zijn pleitnota is verwoord De pleitnota is aan deze beschikking gehecht.
Kort en zakelijk weergegeven stelt de raadsman het volgende.
De vordering is tardief. Dat is in strijd met de beginselen van een goede procesorde, de beginselen van een redelijke en billijke belangenafweging en het vertrouwensbeginsel. Verdachte is in februari 2007 in voorlopige hechtenis genomen in de zaak met parketnummer 13-529176-06 op verdenking van betrokkenheid bij wapenhandel en wapenbezit (2 feiten). Kort daarop is, terwijl de voorlopige hechtenis voor deze feiten verliep, verdachte in voorlopige hechtenis gesteld voor medeplichtigheid bij twee liquidaties en de zogenaamde Vinkeveenzaak, waarvan al na korte tijd enkel de voorlopige hechtenis in de Vinkeveenzaak resteerde. Uit het onlangs aan het dossier toegevoegde deeldossier “criminele organisatie” blijkt dat de veronderstelde betrokkenheid van verdachte is gebaseerd op de verdenking in de twee hierboven genoemde liquidaties, wapenhandel en wapenbezit. Het is niet juist, zoals het openbaar ministerie stelt, dat de rol van verdachte en zijn posite in de organisatie pas gaandeweg het onderzoek duidelijk werden. Op basis van het in 2007 beschikbare dossier had het openbaar ministerie toen reeds de voorlopige hechtenis op de verdenking van artikel 140 Sr kunnen vorderen.
Het 140-dossier, zoals dat nu aan het liquidatiedossier is toegevoegd, verschaft op geen enkel belangrijk punt nieuwe informatie.De bezwaren die tegen verdachte uit het dossier geput kunnen worden, zijn allemaal al in de eerdere zaaksdossiers te vinden.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie als reden opgegeven dat de basis van de voorlopige hechtenis diende te worden verbreed; de voorlopige hechtenis in de zaak waarvoor verdachte in februari 2009 nog in voorlopige hechtenis zat is nog enkel gebaseerd op de verdenking inzake de Vinkeveenzaak en zou binnenkort kunnen expireren.
In dit stadium van de procedure is het vorderen van de gevangenneming om deze reden in strijd met de beginselen van een goede procesorde en met het vereiste van kenbaarheid van het OM- beleid.
De vordering is tevens in strijd met het gelijkheidsbeginsel nu door het openbaar ministerie geen vordering gevangenneming op basis van 140 Sr is gedaan in de zaken van medeverdachten [medeverdachte 1] en[medeverdachte 2] noch, maar om andere redenen, bij de medeverdachte[medeverdachte 3].
De advocaat-generaal heeft aangevoerd hetgeen is weergegeven in de aan deze beschikking gehechte “Aantekeningen AG”. Kort en zakelijk weergegeven is het openbaar ministerie van mening dat het hoger beroep tegen het bevel gevangenneming dient te worden afgewezen.
Het openbaar ministerie stelt voorop dat niet wordt betwist dat de ernstige bezwaren en gronden aanwezig zijn.
De vordering is niet tardief ten aanzien van de gevangenneming voor feit 6 – de criminele organisatie-. De vordering is en kon pas in februari 2009 worden gedaan omdat het proces-verbaal over de criminele organisatie pas in januari 2009 is afgerond en aan het dossier is toegevoegd. Anders dan de verdediging stelt is dit proces-verbaal geen optelsom van eerder tenlastegelegde feiten waarvan de zaaksdossiers in 2007 reeds beschikbaar waren. Bij artikel 140 Sr geldt een ander toetsingskader en zijn andere feiten en omstandigheden relevant. De ordening daarvan kost tijd en menskracht en is gebaseerd op alle eerdere onderzoeksresultaten. Gelet op de aard van de aan de criminele organisatie verbonden feiten was het niet voor de hand liggend om vanuit de impliciete gedachte dat deze feiten slechts in een georganiseerd verband zoals bedoeld in artikel 140 Sr konden worden gepleegd, deze verdenking al in eerder stadium op te voeren. De vordering is dus tijdig gedaan. Evenmin zijn er verwachtingen gewekt dat er voor dit feit geen voorlopige hechtenis zou worden gevorderd. Er is evenmin strijd met het gelijkheidsbeginsel nu de situatie ten aanzien van de voorlopige hechtenis van verdachte verschilt met die van medeverdachten [medeverdachte 1]en [medeverdachte 2] omdat bij hen de voorlopige hechtenis is gebaseerd op meer en/of andere feiten, daargelaten dat ten aanzien van [medeverdachte 2] door Marokko nog geen toestemming is verleend voor de vervolging ten aanzien van de criminele organisatie.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van feit 6- de criminele organisatie- is de vordering gevangenneming (9 februari 2009) gedaan kort nadat het proces-verbaal met betrekking tot artikel 140 Sr was afgerond (relaas afgesloten 21 januari 2009) en aan het dossier was toegevoegd. De feiten waarvoor verdachte in 2007 in voorlopige hechtenis was gesteld, spelen hierin een (belangrijke) rol, maar dat neemt niet weg dat de verdenking van deelname aan een criminele organisatie een eigen afwegingskader kent, zodat pas in een later stadium op basis van de onderzoekgegevens in de afzonderlijke zaken een afgewogen beslissing met betrekking tot vervolging en voorlopige hechtenis kan worden genomen.
Daarbij wordt opgemerkt dat de zaak van verdachte deel uitmaakt van een buitengewoon omvangrijk onderzoek (Passage-onderzoek), dat meerdere deelonderzoeken betreft.
De vordering is op dit onderdeel dan ook niet tardief of in strijd met een goede procesorde en evenmin is gebleken van een bij verdachte opgewekt vertrouwen dat voor dit feit niet de voorlopige hechtenis zou worden gevorderd. Evenmin is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel reeds omdat de situatie van verdachte niet gelijk is aan die van zijn medeverdachten. Het hof zal het verweer van de raadsman dan ook verwerpen.
De beslissing
Het hof:
WIJST AF het beroep tegen de bestreden beslissing.
Deze beschikking is gegeven op 8 mei 2009 in raadkamer van dit hof door
mr. Houben, voorzitter,
mrs. Gonggrijp-van Mourik en Bronkhorst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. Winkels als griffier.
De advocaat-generaal bij dit gerechtshof brengt vorenstaande beschikking ter kennis van verdachte.
Amsterdam, 8 mei 2009,
de advocaat-generaal