GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 2 juni 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.020.294/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. G. Martin te Purmerend,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.B. Koppenberg te Hoorn (NH).
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 10 december 2008 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 september 2008 van de rechtbank Alkmaar, met kenmerk 100836 / FA RK 08-208.
1.3. De moeder heeft op 26 januari 2009 een verweerschrift ingediend en daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vader heeft op 11 maart 2009 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep ingediend.
1.5. De moeder heeft op 18 maart 2009 nadere stukken ingediend.
1.6. De vader heeft op 20 maart 2009 nadere stukken ingediend.
1.7. De zaak is op 30 maart 2009 ter zitting behandeld.
1.8. Ter zitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
1.9. Zoals afgesproken ter zitting heeft de vader op 16 april 2009 nog een financieel stuk ingediend.
2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.2. Partijen hebben tot juni 2006 een relatie gehad. Uit deze relatie is [in] 2005 […] (hierna: [de minderjarige]) geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.3. Bij beschikking van 7 november 2007 van de rechtbank Alkmaar is op verzoek van de moeder de tussen partijen overeengekomen co-ouderschapregeling beëindigd en daarvoor in de plaats een omgangsregeling vastgesteld, en is bepaald dat [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de moeder zal hebben.
2.4. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1977. Hij is alleenstaand.
Hij was tot 1 maart 2009 werkzaam in loondienst bij de politie [...]. Zijn fiscaal inkomen bedroeg blijkens de jaaropgave over 2008 € 34.957,-. Met ingang van 1 maart 2009 is hij werkzaam in loondienst bij […]. Zijn salaris bedraagt € 2.166,- bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de vader bewoonde woning betaalt hij € 574,- per maand aan rente. Hij heeft de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 181.000,-. Hij heeft daarnaast een hypothecaire lening van € 62.000,- afgesloten bij zijn ouders, in verband waarmee hij een effectieve rente verschuldigd is van 5,9% per jaar. Dit komt neer op een maandlast van € 305,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt hij € 115,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [de minderjarige], die eenmaal in de veertien dagen van donderdagochtend tot zondagavond en op de woensdag in de tussenliggende weken plaatsvindt.
2.5. Ten aanzien van de moeder is het volgende gebleken.
Zij is geboren [in] 1982. Zij woont samen met haar huidige partner en [de minderjarige].
Haar partner voorziet in eigen levensonderhoud.
Zij heeft een eigen onderneming, […] genaamd. Blijkens de jaarstukken van 2006, 2007 en 2008 bedroeg het bedrijfsresultaat in die jaren respectievelijk € 11.107,-, € 11.048,- en € 11.644,-. Zij was tot juli 2007 werkzaam in loondienst bij […]. Zij verdiende daar blijkens de jaaropgave 2006 € 18.420,-.
In verband met de hypothecaire lening gevestigd op de door de moeder en haar partner bewoonde woning betalen zij
€ 1.227,- per maand aan rente. Zij hebben de gebruikelijke andere eigenaars- en woonlasten. De WOZ-waarde is vastgesteld op € 239.000,-.
Aan premie voor een zorgverzekering betaalt zij € 114,- per maand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is bepaald dat de vader met ingang van 1 januari 2008 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige], - voorzover het de nog niet vervallen termijnen betreft - bij vooruitbetaling zal betalen van € 191,- per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering dat hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van [de minderjarige] kan of zal worden verleend.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de moeder de bijdrage te bepalen op € 300,- per maand met ingang van
1 december 2007, althans op een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist zou achten.
3.2. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de moeder alsnog af te wijzen, althans de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, alles kosten rechtens.
3.3. De moeder verzoekt in incidenteel hoger beroep met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat de vader met ingang van 1 januari 2008 een bijdrage voor [de minderjarige] van € 455,- per maand dient te betalen, althans dat de bijdrage zal worden vastgesteld op een dusdanig bedrag en een dusdanige ingangsdatum als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
3.4. De vader verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de verzoeken van de moeder in incidenteel hoger beroep af te wijzen, althans de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, alles kosten rechtens.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of de vastgestelde, door de vader te betalen, bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] in overeenstemming is met de wettelijke maatstaven. In geschil is of de vader over voldoende draagkracht beschikt om een dergelijke bijdrage te kunnen voldoen, de verdeling van de behoefte over partijen en de ingangsdatum van de bijdrage.
In principaal hoger beroep:
4.2. Ten aanzien van de derde en vierde grief met betrekking tot de eventuele aanvullende verdiencapaciteit van de moeder en haar bijdrage in de behoefte van, [de minderjarige] overweegt het hof het volgende.
Het hof volgt de vader in zijn betoog dat de moeder - gelet op haar leeftijd en opleidingsniveau - in staat moet worden geacht een hoger inkomen te verwerven dan zij thans doet. Het hof acht echter niet aannemelijk dat de moeder haar inkomen zodanig kan verhogen dat haar aandeel in de behoefte van [de minderjarige] - die onbetwist door de rechtbank is gesteld op € 455,- per maand - zal uitstijgen boven de helft van dat bedrag.
4.3. Aangezien de eerste en tweede grief van de vader zien op de hoogte van zijn woonlasten, zullen ook deze gezamenlijk worden behandeld.
Het hof zal uitgaan van zijn hypothecaire lasten van € 574,- per maand en daarnaast met de contractuele rentelast van de schuld aan zijn ouders. Het bedrag dat de vader daadwerkelijk maandelijks aan zijn ouders zegt te vergoeden in verband met rentestijging laat het hof buiten beschouwing omdat dit meerdere bedrag niet vóór gaat op zijn onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] en derhalve uit zijn vrije ruimte dient te worden betaald. Gelet op de verhouding van het inkomen van de vader en de hoogte van zijn woonlasten zoals hiervoor vermeld, zal het hof geen korting vanwege onredelijke woonlast toepassen.
4.4. Het hof zal nu de draagkracht van de vader bezien. De vader is tot 1 maart 2009 werkzaam geweest als surveillant bij de politie. Hij heeft onbetwist gesteld dat hij door zijn continurooster de omgangsregeling met [de minderjarige] niet altijd goed kon nakomen. Voorts was het voor hem niet mogelijk de rang van hoofdagent te behalen Hij is om die redenen met ingang van 1 maart 2009 een nieuw dienstverband aangegaan als leidinggevende bij een schoonmaakbedrijf. Hoewel het inkomen van de vader bij zijn nieuwe werkgever lager ligt dan voorheen, zal het hof van dit nieuwe inkomen uitgaan omdat zijn motieven voor het veranderen van baan acceptabel zijn. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de vader hetzelfde aantal uren per week is blijven werken en dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt in de toekomst betere doorgroeimogelijkheden te hebben, dan bij de politie.
Aan de kant van de vader wordt verder slechts met de op de gebruikelijke wijze berekende kosten van omgang rekening gehouden. De hogere kosten die de vader opvoert worden niet in aanmerking genomen. Het hof zal verder uitgaan van de bijstandsnorm van een alleenstaande en van de hiervoor genoemde woonlasten.
Geen rekening wordt gehouden met de kosten die de vader heeft in verband met een door hem afgesloten spaarplan voor [de minderjarige] Deze kosten hebben geen voorrang op zijn onderhoudsplicht jegens [de minderjarige] en dienen uit zijn vrije ruimte te worden voldaan.
Uitgaande van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en de financiële gegevens onder 2.4., is een door de vader te betalen bijdrage van € 160,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.5. Het hof verwerpt de vijfde grief van de vader waarin hij stelt dat de bijdrage voor [de minderjarige] niet eerder dan op 10 maart 2008 dient in te gaan. Uit het verhandelde ter zitting en de stukken in het dossier is genoegzaam gebleken dat de vader de brief van de moeder waarin zij verzocht om een bijdrage, heeft ontvangen maar genegeerd. Nu de vader rekening heeft kunnen houden met een door hem te betalen bijdrage, acht het hof de door de rechtbank bepaalde ingangsdatum, van 1 januari 2008, redelijk.
In incidenteel hoger beroep:
4.6. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, behoeven de stellingen van de moeder zoals verwoord in haar grief in incidenteel hoger beroep geen verdere bespreking meer. Het hof merkt nog wel op dat de door de vader te betalen bijdrage jaarlijks onderhevig is aan de wettelijke indexering.
4.7. Het bewijsaanbod van de moeder wordt gepasseerd, nu dit niet voldoende concreet en gespecificeerd is.
4.8. De kosten van de procedure in beide instanties dienen tussen partijen als gewezen echtelieden aldus te worden gecompenseerd dat elke partij de eigen kosten draagt.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in principaal en incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt de bijdrage die de vader bij vooruitbetaling moet betalen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2008 op € 160,- (HONDERDZESTIG EURO) per maand, te vermeerderen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van [de minderjarige] kan of zal worden verleend;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, R.G. Kemmers en A.L. Diender in tegenwoordigheid van
mr. K.W. van Mourik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2009.