Nevenzittingsplaats Arnhem
Zaaknummer gerechtshof 104.003.493
(zaaknummer rechtbank 470675 CU EXPL 06-5196)
Arrest van de vijfde civiele kamer van 16 juni 2009
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr I.M.C.A. Reinders Folmer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geïntimeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr R.E. Verkerke.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het door de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen de appellant verder [appellant] te noemen als eiser en de geïntimeerde verder [geïntimeerde] te noemen als gedaagde op 8 november 2006 uitgesproken vonnis, waarvan een fotocopie aan dit arrest is gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
Bij exploit van 26 januari 2007 heeft [appellant] hoger beroep tegen het voornoemde vonnis ingesteld en daarbij [geïntimeerde] doen dagvaarden om voor het hof te verschijnen.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] vijf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht, negen producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het [appellant] op 19 februari 2002 overkomen ongeval krachtens artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek (BW) juncto artikel 7:611 BW en [geïntimeerde] zal veroordelen tot vergoeding van alle dientengevolge geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de beide instanties, alsook het arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren.
[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord de stellingen van [appellant] bestreden en geconcludeerd dat het hof [appellant] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel deze aan hem zal ontzeggen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.
Ten slotte hebben de partijen voor het wijzen van arrest de processtukken van de beide instanties aan het hof overgelegd.
[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.
1. Ten onrechte gaat de kantonrechter ervan uit dat niet is aangetoond dat er sprake is van enige voor vergoeding in aanmerking komende schade.
2. Ten onrechte meent de kantonrechter dat het ongeval geen blijvende gevolgen voor [appellant] heeft gehad.
3. Ten onrechte overweegt de kantonrechter dat geen enkel schadebedrag is geconcretiseerd of onderbouwd.
4. Ten onrechte neemt de kantonrechter de stelling van [geïntimeerde] over dat [appellant] na beëindiging van het dienstverband als taxichauffeur is gaan werken en dat derhalve niet vastgesteld kan worden dat bij [appellant] sprake is van arbeidsongeschiktheid en/of verlies aan verdienvermogen.
5. Ten onrechte heeft de kantonrechter aangenomen dat [appellant] heeft medegedeeld aan [A] dat hij nergens meer last van had.
De door de kantonrechter in rechtsoverweging 1 van haar vonnis als vaststaand aangenomen feiten staan ook in hoger beroep vast, nu deze vaststelling in hoger beroep niet is bestreden.
5 De beoordeling van het geschil in hoger beroep
5.1 Vast staat dat [appellant] (met een van zijn collega’s) bij de uitoefening van zijn werkzaamheden voor [geïntimeerde] op een pallet op een door zijn leidinggevende [A] bestuurde vorkheftruck heeft plaatsgenomen, dat tijdens het (gaan) rijden met die vorkheftruck [appellant] van de pallet is gevallen en op zijn rug op een betonnen vloer is terechtgekomen.
5.2 Op grond van artikel 7:658 lid 1 BW was [geïntimeerde] verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee zij de arbeid deed verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat [appellant] in de uitoefening van zijn werk schade lijdt.
Op grond van artikel 7:658 lid 2 BW is [geïntimeerde] jegens [appellant] aansprakelijk voor de schade die [appellant] in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij [geïntimeerde] aantoont dat zij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant].
5.3 Tot de voornoemde zorgplicht van [geïntimeerde] behoort de plicht ervoor te zorgen dat niet met vorkheftrucks wordt gereden terwijl zich daarop werknemers bevinden.
Door aldus met een vorkheftruck te rijden, terwijl [appellant] (en een collega) zich op een pallet op die vorkheftruck bevonden, heeft de leidinggevende van [appellant] bij [geïntimeerde] [appellant] blootgesteld aan een gevaar dat zich met het ongeval heeft verwezenlijkt.
5.4 De leidinggevende van [appellant] bij [geïntimeerde] had dit ongeval eenvoudig kunnen voorkomen door niet met de vorkheftruck te gaan rijden, zolang iemand zich op een pallet daarop bevond.
Daarbij is irrelevant of [A] wel of niet opdracht aan [appellant] heeft gegeven om zich op de vorkheftruck te begeven (zoals [appellant] heeft gesteld, maar door [geïntimeerde] is betwist). Ook zonder dat hij een dergelijke opdracht had gegeven, had de leidinggevende ter voorkoming van een gevaar als het onderhavige niet met de vorkheftruck mogen rijden en had deze, alvorens de vorkheftruck in beweging te zetten, [appellant] en zijn collega moeten instrueren van de vorkheftruck af te stappen en de vorkheftruck eerst in beweging moeten zetten nadat hij zich ervan had vergewist dat [appellant] en diens collega die instructies hadden opgevolgd.
5.5 [geïntimeerde] heeft gesteld dat de volgende voorzorgsmaatregelen zijn getroffen:
- op de vorkheftruck bevindt zich een pictogram waaruit blijkt dat men niet op de lepels van de vorkheftruck mag plaatsnemen;
- [A] heeft aangekondigd dat hij met de vorkheftruck ging rijden.
Daarnaast heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het een notoir feit is dat vorkheftrucks niet bestemd zijn voor personenvervoer.
5.6 De voornoemde maatregelen zijn niet voldoende om de veiligheid van werknemers op de vorkheftruck te waarborgen. De leidinggevende van [appellant] had voldoende instructies moeten geven die ertoe hadden geleid dat [appellant] van de vorkheftruck was afgestapt alvorens die leidinggevende de vorkheftruck in beweging zette.
5.7 Het zich begeven op een pallet op de vorkheftruck, ook na de mededeling van [A] dat hij met de vorkheftruck zou gaan rijden, brengt niet mede dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant].
Van bewust roekeloos handelen is pas sprake indien een werknemer zich tijdens het verrichten van zijn onmiddellijk aan een ongeval voorafgaande gedragingen (in casu het plaats nemen op een pallet op de vorkheftruck) van het roekeloos karakter van die gedragingen daadwerkelijk bewust is geweest. Dat daarvan sprake is, is gesteld noch gebleken. Het plaats nemen op een pallet op de vorkheftruck rechtvaardigt niet zonder meer de conclusie dat [appellant] onmiddellijk voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk besefte dat hij zich daarvan in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar had behoren te weerhouden.
Evenmin zijn feiten gesteld of gebleken die kunnen leiden tot het oordeel dat sprake is van opzet te dien aanzien.
In elk geval kan niet worden geoordeeld dat het ongeval in belangrijke mate is veroorzaakt door opzet of bewuste roekeloosheid van [appellant].
5.8 Het hiervoor overwogene brengt mede dat [geïntimeerde] op grond van artikel 7:658 BW jegens [appellant] aansprakelijk is voor de schade die [appellant] ten gevolge van het voornoemde ongeval heeft geleden en/of nog zal lijden.
5.9 Dat in dit geding komt vast te staan dat [appellant] ten gevolge van het ongeval schade heeft geleden en/of zal lijden is geen voorwaarde voor het uitspreken van een veroordeling tot vergoeding van deze nader bij staat op te maken schade. Hiervoor is reeds voldoende dat het bestaan van een dergelijke schade of de mogelijkheid ervan als gevolg van het ongeval aannemelijk is.
5.10 Vast staat dat [appellant] van een pallet op de vorkheftruck is gevallen en op zijn rug op een betonnen vloer is terechtgekomen, dat hij per ambulance naar het ziekenhuis moest worden vervoerd, dat hij een tweetal fracturen (twee gebroken ruggenwervels) heeft opgelopen en dat hij met morfine moest worden behandeld.
Het is aannemelijk dat [appellant] hierdoor enige (immateriële en mogelijk ook materiële) schade heeft geleden.
[appellant] heeft in een schadestaat een aantal schadeposten tot een (voorlopig) bedrag van € 49.250,06 genoemd. Het is niet ondenkbaar dat een of meer van die schadeposten voor vergoeding in aanmerking komen.
In de eventuele schadestaatprocedure zal moeten worden onderzocht welke schade [appellant] ten gevolge van het ongeval heeft geleden en/of nog zal lijden en op welke bedragen die schade zal moeten worden begroot.
5.11 Dit brengt mede dat thans niet kan worden geoordeeld dat geen sprake is van voor vergoeding in aanmerking komende schade ten gevolge van het ongeval en dat de grieven 1 en 3 terecht zijn voorgesteld.
5.12 Ook indien juist is dat het ongeval geen blijvende gevolgen voor [appellant] heeft gehad, brengt dit nog niet mede dat [appellant] door het ongeval geen schade heeft geleden. Ook niet-blijvende gevolgen kunnen immers schade hebben veroorzaakt.
Of daarvan sprake is, zal in de eventuele schadestaatprocedure moeten worden onderzocht.
Derhalve is ook grief 2 terecht voorgesteld.
5.13 De partijen zijn het erover eens dat de overweging van de kantonrechter dat [appellant] na afloop van het dienstverband bij [geïntimeerde] is gaan werken als taxichauffeur, onjuist is.
Wat daarvan zij, de vraag of het ongeval (mede) arbeidsongeschiktheid van [appellant] en/of verlies aan verdienvermogen heeft veroorzaakt, zal in de eventuele schadestaatprocedure moeten worden onderzocht.
Ook indien geen sprake is van arbeidsongeschiktheid en verlies aan verdienvermogen, brengt dit niet noodzakelijk mede dat geen schade is geleden.
Ook grief 4 is mitsdien terecht voorgesteld.
5.14 [appellant] heeft betwist dat hij [A] heeft gezegd dat hij nergens meer last van heeft, zodat dit feit niet vast staat. Hij heeft ook gesteld dat hij tijdens en na belasting van zijn rug pijn heeft en dat hij door zijn pijnklachten is uitgevallen.
Of dat laatste juist is en of die pijnklachten een gevolg zijn van het ongeval, zal in een eventuele schadestaatprocedure moeten worden onderzocht.
Een eventuele mededeling van [appellant] aan [A] als de hiervoor genoemde kan niet zonder meer leiden tot het oordeel dat [appellant] geen schade ten gevolge van het ongeval heeft geleden, zodat ook grief 5 terecht is voorgesteld.
5.15 Nu de grieven slagen, zal het bestreden vonnis worden vernietigd.
Het hof zal de in het dictum te noemen verklaring voor recht geven en [geïntimeerde] veroordelen tot vergoeding van nader bij staat op te maken schade.
5.16 Aangezien [geïntimeerde] geen feiten heeft gesteld die tot een ander oordeel kunnen leiden, zal haar bewijsaanbod worden gepasseerd.
5.17 Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] worden veroordeeld in de kosten van de beide instanties.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
1. vernietigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 8 november 2006,
en, opnieuw recht doende,
2. verklaart voor recht dat [geïntimeerde] aansprakelijk is voor de gevolgen van het [appellant] op 19 februari 2002 overkomen ongeval;
3. veroordeelt [geïntimeerde] tot vergoeding van de door [appellant] ten gevolge van het onder 2 bedoelde ongeval geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade, nader op te maken bij staat;
4. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak bepaald op € 400,-- aan salaris van de gemachtigde en op € 189,87 aan verschotten;
5. veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot aan deze uitspraak bepaald op € 894,-- aan salaris van de advocaat en op € 335,31 aan verschotten;
6. verklaart dit arrest, voor zover het de onder 4 en 5 gegeven veroordelingen betreft, uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs I.A. Katz-Soeterboek, H. van Loo en C.J.H.G. Bronzwaer en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van dinsdag 16 juni 2009.