ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ6472

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.012.376-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstrekking van persoonsgegevens door luchtvaartmaatschappij in het kader van strafrechtelijk onderzoek naar heroïnehandel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de verstrekking van persoonsgegevens door de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij N.V. (KLM) aan de officier van justitie in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar heroïnehandel. De appellant, aangeduid als [X], was verdachte in dit onderzoek en had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank te Amsterdam. De rechtbank had de vorderingen van [X] afgewezen, waarbij hij stelde dat KLM onrechtmatig had gehandeld door zijn persoonsgegevens te verstrekken zonder voldoende toetsing van de noodzaak daarvan.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de officier van justitie had KLM verzocht om passagierslijsten van vluchten van [Y], een medeverdachte in de heroïnezaak. KLM voldeed aan dit verzoek en gaf de lijsten af aan het Openbaar Ministerie. [X] werd vervolgens als verdachte aangemerkt, nadat bleek dat hij samen met [Y] had gereisd. Hij werd later aangehouden met een aanzienlijke hoeveelheid heroïne en contant geld. [X] voerde aan dat KLM niet had mogen afgeven zonder een eigen beoordeling van de noodzaak, en dat er minder ingrijpende middelen beschikbaar waren om de informatie te verkrijgen.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat KLM de persoonsgegevens had mogen verstrekken, omdat dit noodzakelijk was voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten, zoals vastgelegd in de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het hof concludeerde dat de officier van justitie een legitiem belang had bij het verkrijgen van deze informatie en dat de afgifte van de passagierslijsten niet disproportioneel was. De grieven van [X] werden verworpen, en het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij [X] werd verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
[X],
wonende te […],
APPELLANT,
GEINTIMEERDE in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. J.C.A. Froon, gevestigd te Amsterdam,
t e g e n
de naamloze vennootschap KONINKLIJKE LUCHTVAART MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
GEÏNTIMEERDE,
APPELLANTE in het voorwaardelijk incidenteel appel,
advocaat: mr. W.A. Roos, gevestigd te Amsterdam.
De partijen worden hierna [X] en KLM genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Bij dagvaarding van 14 augustus 2008 is [X] in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank te Amsterdam van 25 juni 2008, in deze zaak onder nummer 382098/HA ZA 07-2853 gewezen tussen hem als eiser en KLM als gedaagde.
1.2 [X] heeft van grieven gediend en bewijs aangeboden, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en alsnog de vorderingen van [X] zal toewijzen, met veroordeling van KLM in de kosten van het geding.
1.3 Daarop heeft KLM geantwoord en daarbij voorwaardelijk incidenteel appel ingesteld, met conclusie, kort gezegd, dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen, met veroordeling van [X] in de kosten van, naar het hof begrijpt, het hoger beroep.
1.4 Ten slotte zijn de stukken van beide instanties overgelegd en is arrest gevraagd.
2. Grieven
[X] heeft zeven grieven aangevoerd, waarvoor wordt verwezen naar de desbetreffende memorie.
3. Feiten
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder 2.1 en 2.2 een aantal feiten als in deze zaak vaststaand aangemerkt. Daaromtrent bestaat geen geschil zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Beoordeling
4.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
In het kader van een strafrechtelijk onderzoek verbandhoudend met heroïnehandel tegen [Y], heeft de officier van justitie te Den Bosch bij brieven van 19 januari 2004 en 3 februari 2004 de Koninklijke Marechaussee Schiphol verzocht KLM te verzoeken om mee te werken aan de afgifte van de passagierslijsten van een vijftal vluchten gemaakt door [Y] van en naar Toronto.
KLM heeft deze passagierslijsten aan het Openbaar Ministerie afgegeven. Uit die lijsten bleek dat [Y] bij twee vluchten, op 24 en 26 maart 2003, samen reisde met [X]. Hierop is [X] in genoemd strafrechtelijk onderzoek als verdachte aangemerkt. Hij is op 22 december 2005 aangehouden, waarbij onder hem zijn aangetroffen ongeveer 90 kilo heroïne, een pistool en € 608.200,-- aan baar geld. Ter zake van onder meer die feiten is [X] bij vonnis van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2006 en bij arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 9 oktober 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren. [X] heeft cassatie ingesteld. Op dat beroep is nog niet beslist.
4.2 [X] stelt dat KLM onrechtmatig tegenover hem heeft gehandeld door zijn persoonsgegevens aan de officier van justitie te verstrekken. In dat verband voert hij aan dat persoonsgegevens ingevolge het bepaalde in artikel 9 jo 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) slechts aan derden mogen worden verstrekt, voor zover hier van belang, indien zulks noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. Op grond van de Wbp moet KLM daarbij volgens [X] steeds zelf beoordelen en afwegen of daaraan is voldaan, hetgeen volgens hem in dit geval niet is geschied nu zij de passagierslijsten telkens heeft afgegeven op enkel verzoek Van de Koninklijke Marechaussee, zonder dat zij daarbij inzage of afschrift kreeg van de onderliggende verzoeken van de officier van justitie. Bovendien had KLM de passagierslijsten volgens [X] niet mogen afgeven omdat niet was voldaan aan het in artikel 43 van de Wbp opgenomen noodzakelijkheidvereiste. KLM had volgens [X] van het verstrekken van de persoonsgegevens moeten afzien, omdat het door de officier van justitie nagestreefde doel ook via een andere weg met minder ingrijpende middelen kon worden gerealiseerd, zoals met behulp van strafvorderlijke dwangmiddelen.
4.3 De rechtbank heeft de vordering van [X] afgewezen en daartoe overwogen dat ook indien juist is dat de KLM in strijd met de Wbp de passagierslijsten aan de officier van justitie heeft afgegeven, dit niet tot toewijzing van de vordering zal kunnen leiden, omdat niet kan worden aanvaard dat de door de Wbp beoogde beperking van de verzameling en verspreiding van persoonsgegevens ook ertoe zou strekken [X] te beschermen tegen een veroordeling tot een langdurige gevangenisstraf wegens de handel in verdovende middelen en het voorhanden hebben van een vuurwapen en/of de ontneming van daarmee verkregen voordeel.
4.4 Met zijn grieven legt [X] het geschil in volle omvang aan het hof voor.
4.5 Wat er ook zij van de gronden waarop, is het hof van oordeel dat de rechtbank de vorderingen van [X] terecht heeft afgewezen.
Voor zover hier van belang mag KLM ingevolge de Wbp persoonsgegevens van reizigers verstrekken voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten (art. 43 onder b jo 9 eerste lid).
Er was in dit geval sprake van noodzaak in de zin van deze bepaling. Het behoeft geen betoog dat de officier van justitie er belang bij had -zowel het belang van de opsporing en vervolging als de voorkoming van strafbare feiten- om te weten met wie de verdachte [Y] reisde in het kader van diens heroïnehandel. Niet valt in te zien dat het indienen van onderhavige verzoeken bij KLM, ook gelet op de ernst van het feit waarvan [Y] was verdacht, een disproportioneel middel was om aan dat belang tegemoet te komen. [X] heeft ook niet voldoende toegelicht hoe de officier van justitie op een voor de desbetreffende reizigers minder belastende manier redelijkerwijs aan de benodigde informatie had kunnen komen. Nu geconcludeerd moet worden dat KLM terecht gevolg heeft gegeven aan het verzoek tot afgifte van de passagierslijsten en mitsdien niet onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [X], kan in het midden blijven of KLM voorafgaande aan de beslissing tot afgifte de desbetreffende verzoeken voldoende inhoudelijk had getoetst. [X] heeft ook niet voldoende gesteld om te concluderen dat een meer inhoudelijke toetsing door KLM zou hebben geleid tot een andere beslissing met betrekking tot de door de officier van justitie verzochte afgifte.
4.6 De grieven kunnen op grond van hetgeen hiervoor is overwogen niet tot vernietiging leiden van het vonnis waarvan beroep. Daarom komt het hof niet toe aan het voorwaardelijk incidenteel appel.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [X] worden verwezen in de proceskosten van het hoger beroep.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst [X] in de proceskosten in hoger beroep en begroot die kosten, voor zover tot heden aan de kant van KLM gevallen, op € 303,-- aan verschotten en € 894,-- aan salaris;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Bockwinkel, P.J. Duinkerken en P.V.F. Bos en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2009 door de rolraadsheer.