ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ6731

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
25 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.750-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M.A. Gerritzen-Gunst
  • R.G. Kemmers
  • P.J.W. Sliepenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak gaat het om de machtiging tot gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [de minderjarige], die geboren is in 1995 en opgroeit bij haar moeder. De ouders van [de minderjarige] zijn in 2007 gescheiden en gezamenlijk belast met het gezag. Bij beschikking van 21 oktober 2008 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Holland (BJZ) voor de duur van een jaar. De situatie van [de minderjarige] is zorgwekkend; zij vertoont gedragsproblemen, spijbelt, en heeft een depressieve stoornis en ADHD. Ondanks ambulante hulpverlening is er geen verbetering zichtbaar en blijft zij zich onttrekken aan de noodzakelijke zorg.

Op 3 juli 2009 heeft de kinderrechter een machtiging verleend voor gesloten uithuisplaatsing, welke beschikking door [de minderjarige] in hoger beroep is aangevochten. Het Gerechtshof Amsterdam heeft de zaak op 25 augustus 2009 behandeld. Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen verschenen, waaronder de ouders en vertegenwoordigers van BJZ. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor gesloten plaatsing aanwezig zijn, gezien de aanhoudende gedragsproblemen en het gebrek aan inzicht van [de minderjarige] in haar situatie.

Het hof overweegt dat, hoewel er enige verbetering in de situatie van [de minderjarige] zichtbaar is, de kern van haar problematiek nog niet is opgelost. De moeder is niet in staat om [de minderjarige] de benodigde begeleiding te bieden. Het hof concludeert dat plaatsing in een gesloten jeugdzorginstelling noodzakelijk is voor de behandeling van haar gedrags- en psychiatrische problemen. De beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en het hof benadrukt dat BJZ ervoor moet zorgen dat [de minderjarige] de juiste hulp krijgt in de tussenliggende periode tot haar plaatsing in de gesloten jeugdzorg.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 25 augustus 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.037.750/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M.E. van der Zouw te Haarlem,
t e g e n
STICHTING BUREAU JEUGDZORG NOORD-HOLLAND,
gevestigd te [...],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [de minderjarige] en BJZ genoemd.
1.2. [de minderjarige] is op 13 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 juli 2009 van de kinderrechter in de rechtbank Haarlem, met kenmerk 158630/09-706.
1.3. BJZ heeft op 6 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 12 augustus 2009 ter zitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [de minderjarige], bijgestaan door haar advocaat;
- de heer B. van Dijke (teamleider) en de heer H. Meinen (gezinsvoogd), namens BJZ;
- de heer [X], de vader van [de minderjarige];
- mevrouw [Y], de moeder van [de minderjarige];
- de heer W. Daalderop, namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. [de minderjarige] is geboren [in] 1995 uit het huwelijk van [X] en [Y] (hierna respectievelijk: de vader en de moeder en gezamenlijk: de ouders). In 2007 zijn de ouders gescheiden. De ouders zijn gezamenlijk belast met de uitoefening van het gezag over [de minderjarige]. [de minderjarige] verblijft bij de moeder.
2.2. Bij beschikking van 21 oktober 2008 is [de minderjarige] voor de duur van een jaar onder toezicht van BJZ gesteld.
2.3. Bij de stukken bevinden zich:
- een Plan van aanpak gezinsvoogdij van 19 februari 2009 van BJZ;
- een Indicatiebesluit als bedoeld in artikel 6 lid 1 van de Wet op de jeugdzorg (hierna: Wjz) van 14 mei 2009 van BJZ;
- een Instemmingverklaring van een gedragswetenschapper in de zin van artikel 29 b lid 5 van de Wjz van 10 juni 2009;
- een verslag van 24 juni 2008 van het psychologisch onderzoek dat op 12 juni 2008 door mevrouw C. Fabius, psycholoog bij GGZ Dijk en Duin, bij [de minderjarige] is verricht.
2.4. Bij de stukken bevinden zich voorts een eindbrief van 24 juni 2009 van mevrouw Fabius en een concept eindrapport hulpverleningstraject van 15 augustus 2009 van OCK Het Spalier.
2.5. [de minderjarige] staat op de wachtlijst voor plaatsing in het besloten behandelcentrum voor jongeren De Koppeling te […].
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, op verzoek van BJZ, machtiging verleend om [de minderjarige] te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 3 juli 2009 tot 21 oktober 2009.
3.2. [de minderjarige] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het inleidend verzoek van BJZ alsnog af te wijzen.
3.3. BJZ verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of de kinderrechter terecht en op juiste gronden machtiging heeft verleend om [de minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg zoals bedoeld in artikel 29b lid 1 Wjz te doen opnemen en te doen verblijven en of deze gronden thans nog steeds aanwezig zijn. Ingevolge artikel 29b lid 3 Wjz kan een machtiging tot gesloten jeugdzorg verleend worden indien naar het oordeel van de kinderrechter de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
4.2. Uit het verslag van 24 juni 2008 van mevrouw Fabius en uit het Indicatiebesluit van 14 mei 2009 blijkt dat [de minderjarige] in haar ontwikkeling wordt bedreigd door persoonlijke problematiek en door omgevingsfactoren. [de minderjarige] spijbelt en onttrekt zich aan het gezag van haar moeder. Er was geen zicht op waar zij in de nacht verblijft. Zij is gediagnosticeerd als kampend met een depressieve stoornis, gedragsstoornis, emotie-regulatieproblemen en een bedreigde ontwikkeling met beneden gemiddelde intelligentie en geen tot weinig motivatie tot behandeling. Na een psychiatrisch consult is daaraan ADHD nog toegevoegd.
[de minderjarige] heeft bezwaar tegen behandeling in een gesloten inrichting. Zij stelt onvoldoende in de gelegenheid te zijn geweest om aan te tonen dat zij met ambulante hulpverlening in de thuissituatie kan volstaan. Ondanks het feit dat de hulpverlening niet optimaal was, gaat het de afgelopen periode thuis veel beter. Bij plaatsing op het bijzonder onderwijs is de behandeling van haar opvoedingsproblemen voldoende gewaarborgd, aldus [de minderjarige]. BJZ stelt dat, nu duidelijk is geworden dat [de minderjarige] volhardt in het ontkennen van haar problemen en gebleken is dat de moeder ook met de ondersteuning van de hulpverlening niet bij machte is om [de minderjarige] de sturing en begeleiding te geven die zij nodig heeft, het inzetten van bijzonder onderwijs in combinatie met individuele therapie en gezinshulp geen waarborg biedt om het gedrag van [de minderjarige] op een positieve manier bij te sturen.
4.3. Bij tussenbeschikking van 16 maart 2009 van de kinderrechter te Haarlem is de behandeling van het verzoek van BJZ tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] aangehouden om te bezien of [de minderjarige] baat heeft bij ambulante behandeling via het Jeugdriagg. Naar aanleiding van het gedrag van [de minderjarige] en haar houding ten opzichte van de hulpverlening nadien, heeft BJZ besloten om een verzoekschrift in te dienen voor plaatsing binnen de gesloten jeugdzorg. In de bestreden beschikking van 3 juli 2009 overweegt de kinderrechter dat [de minderjarige] zich nauwelijks kan houden aan de thuis geldende basisregels en dat zij onvoldoende inzicht heeft in de oorzaak en de gevolgen van haar gedrag. Daarnaast heeft, zo overweegt de kinderrechter, het gegeven dat er kennelijk geen andere hulpverleenster beschikbaar was, niet zichtbaar geleid tot pogingen van [de minderjarige] om toch te profiteren van de hulp die op dat moment beschikbaar was. De kinderrechter concludeert dat de in de voorliggende periode geboden ambulante hulp de bedreiging in de ontwikkeling van [de minderjarige], gelet op de nog immer aanwezige gedragsproblemen, niet heeft kunnen wegnemen of verminderen, zodat aan de gronden voor plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is voldaan.
Blijkens de eindbrief van 24 juni 2009 van mevrouw Fabius is de individuele therapie begin april 2009 hervat. [de minderjarige] is echter nog steeds niet gemotiveerd. Zij heeft geen lijdensdruk en ontkent alle klachten. [de minderjarige] komt wel op de afspraken en denkt na over de hulpvraag. Zij blijft echter oppositioneel, afwerend en gesloten, en na enige tijd geeft zij aan alleen in behandeling te zijn om uithuisplaatsing te voorkomen. [de minderjarige] stelt geen behoefte te hebben aan hulp en het nut van therapie niet in te zien. Er komt geen hulpvraag tot stand en er komt geen behandeling van de grond, aldus mevrouw Fabius.
Uit het eindrapport hulpverleningstraject van OCK Het Spalier van 15 augustus 2009 blijkt dat er het afgelopen half jaar nauwelijks contact is geweest met [de minderjarige]. Ondanks alle inzet van de moeder en de stappen die wel zijn genomen ([de minderjarige] slaapt op haar eigen kamer, het licht en de televisie gaan op tijd uit, [de minderjarige] is ’s nachts thuis) is het niet mogelijk gebleken om het gedrag van [de minderjarige] om te buigen. [de minderjarige] heeft permanent regels en structuur nodig, omdat zij onmiddellijk in haar oude patroon vervalt zodra de moeder even verslapt in het vasthouden van de structuur. Er is de afgelopen periode te weinig vooruitgang geboekt en de verwachting is dat dit niet zal veranderen. Gezien de zorgen die er zijn over het gedrag en de psychische toestand van [de minderjarige], is uithuisplaatsing noodzakelijk. Nu vrijwillige plaatsing niet is gelukt, lijkt gesloten plaatsing thans onvermijdelijk te zijn, zo blijkt uit het eindrapport.
4.4. De Raad heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat zij de gronden voor gesloten plaatsing aanwezig acht. Ondanks het feit dat [de minderjarige] nog niet in De Koppeling terecht kan, is het voor haar motivatie van belang dat de machtiging in stand blijft. Geadviseerd wordt de bestreden beschikking te bekrachtigen en aan [de minderjarige] mee te geven dat zij, in de periode tot zij in De Koppeling terecht kan, op het bijzonder onderwijs zal moeten laten zien dat zij met ambulante hulp in de thuissituatie werkt aan haar problemen.
4.5. Het hof overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep is gebleken dat er enige verbetering in de situatie van [de minderjarige] zichtbaar is. [de minderjarige] houdt zich thuis beter aan de afspraken en zij heeft weer contact met haar vader. Gelet op het feit echter dat [de minderjarige] de ernst van haar problemen niet inziet en zich steeds opnieuw onttrekt aan de noodzakelijke hulpverlening, is de kern van haar problematiek nog niet opgelost. Voorts heeft de moeder aangegeven niet in staat te zijn [de minderjarige] te helpen bij het oplossen van haar psychische problemen. Het hof is, evenals BJZ en de Raad, van oordeel dat plaatsing op het bijzonder onderwijs niet kan dienen als alternatief voor een plaatsing in de gesloten jeugdzorg, aangezien dit onvoldoende waarborgen biedt om het gedrag van [de minderjarige] op een positieve manier bij te sturen. In De Koppeling wordt [de minderjarige] een intensieve behandeling geboden die zowel gericht zal zijn op haar gedragsproblemen als op haar psychiatrische problematiek. Ook aan de ouders zal ondersteuning geboden worden om veranderingen in de thuissituatie te bewerkstelligen. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat ten tijde van het wijzen van de bestreden beschikking de gronden als bedoeld in artikel 29b lid 3 Wjz aanwezig waren en dat deze gronden nog steeds aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
4.6. Inmiddels staat [de minderjarige] op de wachtlijst voor De Koppeling in […], welke instelling, gezien haar problematiek, het meest passend voor haar behandeling wordt geacht. Het is niet waarschijnlijk dat [de minderjarige] hier vóór begin 2010 kan worden geplaatst. BJZ heeft aangegeven ervoor te zorgen dat [de minderjarige] in de tussenliggende periode de juiste hulp krijgt. Het gegeven dat [de minderjarige] het nieuwe schooljaar kan beginnen op het bijzonder onderwijs ([naam school]) en het feit dat zij zich bereid heeft verklaard zo snel mogelijk weer met individuele ambulante therapie te starten, in welk kader de moeder heeft toegezegd contact op te nemen met OCK Het Spalier, maken dat [de minderjarige] in de komende periode kan tonen dat zij bereid is te werken aan haar problematiek. Nu BJZ ter zitting heeft aangegeven dat De Koppeling de beste instelling is voor de behandeling van [de minderjarige], gaat het hof ervan uit dat BJZ haar in de tussenliggende periode niet zal plaatsen in een andere instelling. Het hof verwacht dat BJZ, in het geval de machtiging uithuisplaatsing wordt verlengd en er begin 2010 plaats zal zijn voor [de minderjarige] in De Koppeling, op dat moment weer zal beoordelen of [de minderjarige] gesloten geplaatst moet worden.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5.Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, R.G. Kemmers en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2009.