ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8833
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- G.H. van Asperen
- J.F. Nijboer
- H.J. Bronkhorst
- Rechtspraak.nl
Nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens onvoldoende feitelijke omschrijving van seksuele gedragingen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de nietigheid van de inleidende dagvaarding in een strafzaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van het tonen van afbeeldingen van seksuele gedragingen. Het hof oordeelde dat de term "afbeelding van een seksuele gedraging" op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis heeft en dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de dagvaarding een duidelijke opgave van het feit bevat, zodat de verdachte zich adequaat kan verdedigen.
Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding enkel verwijst naar afbeeldingen zonder deze nader feitelijk te omschrijven. Hierdoor is het voor de verdachte onduidelijk wat hem precies wordt verweten. De advocaat-generaal had vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging ingediend, maar het hof oordeelde dat de inleidende dagvaarding, zoals deze in hoger beroep voorlag, nietig verklaard moest worden. Dit arrest is gewezen na onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vorderingen van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.
De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de inleidende dagvaarding nietig wordt verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van een duidelijke en feitelijke omschrijving in de dagvaarding, zodat de rechten van de verdachte gewaarborgd blijven.