ECLI:NL:GHAMS:2009:BJ8833

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-005193-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.H. van Asperen
  • J.F. Nijboer
  • H.J. Bronkhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de inleidende dagvaarding wegens onvoldoende feitelijke omschrijving van seksuele gedragingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 18 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Alkmaar. De zaak betreft de nietigheid van de inleidende dagvaarding in een strafzaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van het tonen van afbeeldingen van seksuele gedragingen. Het hof oordeelde dat de term "afbeelding van een seksuele gedraging" op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis heeft en dat de dagvaarding niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de dagvaarding een duidelijke opgave van het feit bevat, zodat de verdachte zich adequaat kan verdedigen.

Het hof heeft vastgesteld dat de dagvaarding enkel verwijst naar afbeeldingen zonder deze nader feitelijk te omschrijven. Hierdoor is het voor de verdachte onduidelijk wat hem precies wordt verweten. De advocaat-generaal had vorderingen tot wijziging van de tenlastelegging ingediend, maar het hof oordeelde dat de inleidende dagvaarding, zoals deze in hoger beroep voorlag, nietig verklaard moest worden. Dit arrest is gewezen na onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep, waarbij het hof kennis heeft genomen van de vorderingen van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De beslissing van het hof houdt in dat het vonnis waarvan beroep wordt vernietigd en dat de inleidende dagvaarding nietig wordt verklaard. Dit arrest benadrukt het belang van een duidelijke en feitelijke omschrijving in de dagvaarding, zodat de rechten van de verdachte gewaarborgd blijven.

Uitspraak

arrestnummer:
parketnummer: 23-005193-06
datum uitspraak: 18 september 2009
TEGENSPRAAK
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 24 oktober 2006 in de strafzaak onder parketnummer 14-018036-03 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1969],
adres: [woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 9 februari 2005 en 10 oktober 2006 en in hoger beroep van 14 juli 2008, 12 december 2008, 10 april 2009 en 4 september 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vorderingen van de advocaat-generaal, waaronder de vordering tot wijziging van de tenlastelegging, en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Geldigheid van de dagvaarding zoals voorliggend in hoger beroep
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in eerste aanleg van 9 februari 2005 op vordering van de officier van justitie en de op de terechtzitting in hoger beroep van 10 april en 4 september 2009 op vordering van de advocaat-generaal – gedeeltelijk - toegestane wijzigingen tenlastelegging. Van die dagvaarding en vorderingen wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Ingevolge artikel 261 Wetboek van Strafvordering dient een dagvaarding de opgave te behelzen van het feit dat aan de verdachte wordt verweten. De wezenlijke functie van de tenlastelegging brengt mee dat – en de opgave van het feit zal dan ook voldoen aan artikel 261 Wetboek van strafvordering indien – deze zo duidelijk is dat de verdachte zich naar behoren tegen het strafrechtelijk verwijt kan verdedigen.
De term “afbeelding van een seksuele gedraging” dan wel “afbeelding van een seksuele handeling” komt op zichzelf onvoldoende feitelijke betekenis toe.
De dagvaarding zoals thans voorliggend in hoger beroep - onder 1 primair en 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair, 3, 4 primair en 4 subsidiair en 5 primair en subsidiair - voldoet niet aan de in artikel 261 Wetboek van Strafvordering gestelde eis van opgave van het feit. Als zodanig kan immers niet gelden de enkele vermelding in dat onderdeel van het tenlastegelegde dat er sprake was van afbeeldingen van seksuele gedragingen of seksuele handelingen waarbij personen die kennelijk de leeftijd van 16 dan wel 18 jaar nog niet hebben bereikt zijn betrokken, zonder dat die afbeeldingen nader feitelijk zijn omschreven.
Indien foto’s bij de dagvaarding zouden zijn gevoegd en gesteld zou zijn dat deze afbeeldingen deel uitmaken van de tenlastelegging, is een nadere gedetailleerde omschrijving in woorden niet nodig (HR 21 april 1998, NJ 1998/782) omdat de op zichzelf gebezigde term “afbeelding van een seksuele gedraging” door de foto een feitelijke inhoud krijgt.
De steller van de onderhavige dagvaarding heeft ten aanzien van de tenlastegelegde feiten slechts een verwijzing opgenomen naar foto’s die te vinden zijn op genummerde pagina’s van het dossier.
Derhalve maken de genoemde foto’s geen deel uit van de dagvaarding. Aldus is niet voldaan aan het in artikel 261 Wetboek van Strafvordering neergelegde vereiste van “opgave van het feit”.
Uit de dagvaarding, zoals deze in hoger beroep voorligt, is niet kenbaar wat verdachte wordt verweten zodat het voor de verdachte niet duidelijk is waartegen hij zich precies te verdedigen heeft.
Een en ander leidt ertoe dat het hof de inleidende dagvaarding nietig zal verklaren.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep.
Verklaart de inleidende dagvaarding, zoals deze met inbegrip van de wijzigingen in eerste aanleg en in hoger beroep voorligt, nietig.
Dit arrest is gewezen door de zesde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.H. van Asperen, mr. J.F. Nijboer en mr. H.J. Bronkhorst, in tegenwoordigheid van mr. O. Boekraad, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 18 september 2009.