ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0602

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.031.276/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk ouderlijk gezag ten gunste van eenhoofdig gezag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 1 september 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uitoefening van het ouderlijk gezag over twee kinderen, geboren uit een huwelijk dat in 2003 is ontbonden. De moeder, appellante, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter die haar verzoek om eenhoofdig gezag over de kinderen had afgewezen. De vader, geïntimeerde, was niet verschenen op de zitting, ondanks dat hij behoorlijk was opgeroepen.

Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en dat dit al geruime tijd het geval is. De ouders zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen over de opvoeding van hun kinderen, wat essentieel is voor het uitoefenen van gezamenlijk gezag. De moeder heeft aangevoerd dat het in het belang van de kinderen is dat zij alleen met het gezag belast wordt, omdat de communicatieproblemen tussen de ouders het risico met zich meebrengen dat de kinderen klem of verloren raken.

De Raad voor de Kinderbescherming heeft ter zitting verklaard dat de communicatieproblemen niet van zodanige aard zijn dat de kinderen klem of verloren raken, en heeft gepleit voor handhaving van het gezamenlijk gezag. Desondanks heeft het hof geoordeeld dat de situatie van de ouders zodanig is dat voortzetting van het gezamenlijk gezag niet in het belang van de kinderen is. Het hof heeft de eerdere beschikking vernietigd en bepaald dat de moeder alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen wordt belast.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 1 september 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.031.276/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. R. Chr. Peteri te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. J.J.M. Kleiweg te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 20 april 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 21 januari 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 405730 / FA RK 08-6389.
1.3. Het hof heeft op 10 juli 2009 nadere stukken van Spirit ontvangen.
1.4. De zaak is op 20 juli 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader;
- mevrouw T. Noordermeer, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam;
- mevrouw G. Beemster, namens Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA).
De advocaat van de vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1997 gehuwd. Hun huwelijk is op 9 april 2003 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 26 maart 2003 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, onder wie [kind A] [in] 1996 en [kind B] [in] 2001 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2. Bij beschikking van 19 april 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam zijn [kind A] en [kind B] onder toezicht gesteld, welke ondertoezichtstelling nadien is verlengd. In het kader van de ondertoezichtstelling zijn zij uit huis geplaatst.
2.3. Bij de stukken bevindt zich een evaluatie en vervolghulpverleningsplan van Spirit.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder te bepalen dat zij het eenhoofdig gezag over de kinderen zal uitoefenen, afgewezen.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan het hof ligt ter beantwoording voor of het gezamenlijk gezag van partijen over de kinderen in hun belang dient te worden beëindigd, met toekenning van het eenhoofdig gezag aan de moeder.
4.2. De moeder heeft in dit verband gesteld dat het belang van de kinderen vergt dat zij alleen met het gezag belast zal worden. Hiertoe voert zij aan dat partijen in de toekomst onmogelijk gezamenlijk beslissingen over de kinderen kunnen nemen, waardoor het risico bestaat dat de kinderen klem of verloren zullen raken door de communicatieproblemen tussen de ouders.
4.3. De Raad heeft ter zitting verklaard dat hij de communicatie-problemen tussen de ouders niet van zodanige aard acht dat deze ertoe zullen leiden dat de kinderen klem of verloren raken. Derhalve acht hij het in het belang van de kinderen wenselijk dat het gezamenlijk gezag van de ouders gehandhaafd blijft.
4.4. Het hof is van oordeel dat voortzetting van het gezamenlijk ouderlijk gezag thans in dit geval niet in het belang van de kinderen is. Daarbij overweegt het hof dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet noodzakelijkerwijs hoeft te leiden tot een wijziging van het gezamenlijk ouderlijk gezag in eenhoofdig gezag, doch dat dit beginsel in de onderhavige situatie uitzondering lijdt. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen in het verleden ernstige relatieproblemen hebben gehad en dat de communicatie tussen hen reeds gedurende een lange periode ernstig is verstoord en nog steeds verstoord is. Partijen zijn beiden niet in staat invulling te geven aan een ouderrelatie die het uitoefenen van gezamenlijk gezag mogelijk maakt. Het hof overweegt dat het uitoefenen door de ouders van het gezamenlijk ouderlijk gezag derhalve feitelijk niet mogelijk is. Daarnaast heeft de vader ter zitting niet laten blijken dat hij, buiten het hebben van omgang, verdere invulling wenst te geven aan de uitoefening van het gezamenlijk ouderlijk gezag over de kinderen.
Hetgeen tussen partijen in het kader van hun relatieproblemen in het verleden heeft gespeeld, de nadelige gevolgen die de kinderen hebben ondervonden van deze relatieproblemen en het kennelijk ontbreken van de wens van de vader om invulling te geven aan het gezag, acht het hof in dit geval voldoende redengevend om het verzoek van de moeder haar alleen met het ouderlijk gezag over de kinderen te belasten, toe te wijzen. De beschikking waarvan beroep zal dan ook worden vernietigd.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de moeder alleen wordt belast met de uitoefening van het ouderlijk gezag over de kinderen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, A.L. Diender en J.E. Doek in tegenwoordigheid van
mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2009.