ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0613

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
8 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.398-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • C.G. Kleene-Eijk
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • R.P. IJland-van Veen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermoeden van rechthebbendheid op bankrekening in bijstandsverhaal

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 8 september 2009, staat de vraag centraal of de man als rechthebbende kan worden aangemerkt van het vermogen op zijn bankrekening, in het kader van een bijstandsverhaal door de gemeente. De man, die niet op de zitting verscheen, werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. E.V. Brunings. De gemeente had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin de verhaalsbijdrage die de man aan de gemeente moest betalen, was afgewezen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 106,39 per maand moest betalen, maar de gemeente verzocht om dit bedrag te verhogen naar € 305,- per maand, met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2008.

Het hof overweegt dat volgens de artikelen 3:109 en 3:119 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek degene die een goed houdt, vermoed wordt dit voor zichzelf te houden. De man had echter aangevoerd dat zijn vader, die in Suriname woont, de rechthebbende is van het vermogen op zijn bankrekening. Het hof vroeg de man om bewijs van zijn stelling, waarop hij mutatieoverzichten overlegde. Deze overzichten toonden aan dat er aanzienlijke bedragen op zijn rekening waren gestort, maar de man kon niet aantonen dat deze bedragen verband hielden met het in beslag genomen geldbedrag van US$ 316.900,-.

Het hof concludeert dat de man niet voldoende bewijs heeft geleverd om het vermoeden van rechthebbendheid te weerleggen. De man had ook geen toestemming van zijn vader voor de mutaties op zijn rekening aangetoond. Het hof oordeelt dat de man als rechthebbende moet worden aangemerkt en wijst het verzoek van de gemeente toe, waardoor de verhaalsbijdrage wordt verhoogd naar € 305,- per maand. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 8 september 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.026.398/01 van:
[…],
zetelende te […],
APPELLANTE,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.V. Brunings te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de gemeente en de man genoemd.
1.2. De gemeente is op 2 maart 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 december 2008 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 391184/ FA RK 08-1203.
1.3. De man heeft op 16 april 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 22 juni 2009 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen de advocaat van de man en
J.M.J. van Nes namens de gemeente. De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.5. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de man op 6, 10 en 17 juli 2009 nog stukken aan het hof toegezonden. Op 27 juli 2009 heeft de gemeente daarop schriftelijk gereageerd.
2. De feiten
2.1. Uit de relatie van de man en […] (hierna: de vrouw) zijn geboren [kind A] [in] 1991 en [kind B] [in] 1997 (hierna gezamenlijk: de kinderen). De man heeft de kinderen erkend. De kinderen verblijven bij de vrouw.
2.2. De gemeente verleent sedert 25 september 1979 bijstand naar de norm voor een éénoudergezin aan de vrouw, mede ten behoeve van de kinderen.
2.3. Bij beschikking van 16 mei 2007 van de rechtbank te Amsterdam is een door de man aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage van € 106,39 per maand bepaald met ingang van 1 april 2007 zo lang de bijstandsverlening mede ten behoeve van de kinderen voortduurt. Deze beschikking is bekrachtigd bij beschikking van 20 december 2007 van dit hof.
2.4. Bij beschikking ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van 28 september 2000 van de rechtbank te Haarlem is een door [X], de vader van de man, ingediend klaagschrift gegrond verklaard en is het beslag opgeheven op een geldbedrag van US$ 316.900,-, dat op 19 juli 1999 te Schiphol is gelegd onder [Y], en is de teruggave van genoemd bedrag gelast aan de vader van de man.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de gemeente de door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de kinderen aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 maart 2008 te bepalen op € 305,- per maand, althans op een zodanig bedrag als de rechtbank juist zou achten, afgewezen.
3.2. De gemeente verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
3.3. De man verzoekt het verzoek van de gemeente af te wijzen en de gemeente te veroordelen in de kosten van het geding.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of bij het bepalen van de door de man te betalen verhaalsbijdrage rekening dient te worden gehouden met het vermogen dat zich bevindt op de bankrekening met nummer [c], die op zijn naam staat. De gemeente stelt dat deze vraag bevestigend dient te worden beantwoord, omdat de man moet worden aangemerkt als rechthebbende ten aanzien van dit vermogen.
4.2. Het hof overweegt als volgt.
Ingevolge de artikelen 3:109 en 3:119 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek wordt degene die een goed houdt vermoed dit voor zichzelf te houden, en wordt de bezitter van een goed vermoed rechthebbende te zijn. Dit leidt ertoe dat de man wordt vermoed rechthebbende te zijn ten aanzien van het vermogen dat op zijn bankrekening staat.
De man heeft evenwel feiten en omstandigheden aangevoerd teneinde dit vermoeden te weerleggen. Hij stelt dat zijn in Suriname woonachtige vader, [X] (hierna: [vader van de man]), rechthebbende is en dat hij slechts houder is van het vermogen.
4.3. Vaststaat dat op 19 juli 1999 door de officier van justitie een geldbedrag van US$ 316.900,- in beslag is genomen te Schiphol onder [Y]. Bij beschikking van 28 september 2000 van de rechtbank te Haarlem, die is gegeven op het klaagschrift van [vader van de man ] strekkende tot opheffing van dit beslag en teruggave van het geldbedrag, is geoordeeld dat [vader van de man ] redelijkerwijs als rechthebbende op dit geldbedrag kan worden aangemerkt. Het geldbedrag is volgens de verklaring van de advocaat van de man via de derdenrekening van zijn kantoor terechtgekomen op een bankrekening van de man. Bij de bestreden beschikking is geoordeeld dat, nu de gemeente deze verklaring vrijwel geheel onbetwist heeft gelaten, de man voldoende heeft aangevoerd om voornoemd wettelijk vermoeden te weerleggen. Daartegen richt zich het hoger beroep van de gemeente.
4.4. De man heeft in hoger beroep nader bewijs van zijn stelling aangeboden. Het hof heeft de man om die reden gevraagd inzicht te bieden in het verloop sedert 1999 van de bankrekeningen die op zijn naam staan. De man heeft daartoe mutatieoverzichten van 2002 en opvolgende jaren van zijn bankrekening met nummer [c] overgelegd. Uit de overgelegde mutatieoverzichten blijkt dat op 30 oktober 2003 bedragen van € 219.538,87 en € 297,73 op deze bankrekening zijn overgemaakt onder vermelding van respectievelijk ‘vrijboeking’ en ‘rente-uitbetaling’. Daarvóór bedroeg het saldo op deze bankrekening € 1.406,11. Gesteld noch gebleken is waarop de bij de mutaties van 30 oktober 2003 vermelde overeenkomst- en contractnummers betrekking hebben. Evenmin is gebleken dat de bij de overmakingen genoemde tegenrekening op naam staat van de man of [vader van de man ], dan wel dat deze de derdenrekening van hun beider advocaat betreft. De man is er derhalve niet in geslaagd aannemelijk te maken dat deze bedragen verband houden met de in beslag genomen en bij beschikking van 28 september 2000 teruggegeven US$ 316.900,-.
De man heeft nog gesteld dat niet voor zijn rekening en risico mag komen dat hij niet door middel van stukken het verloop van zijn bankrekeningen vóór 2002 inzichtelijk kan maken, gelet op de beperkte verplichte bewaartermijn van deze stukken door banken en advocaten. Het hof volgt hem hierin niet. Het ontbreken van stukken komt, anders dan de man stelt, wel degelijk voor zijn rekening en risico.
Verder stelt de man dat hij het vermogen onder zich heeft op grond van een mondelinge overeenkomst van inbewaringgeving met [vader van de man ]. Het hof acht deze stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente niet aannemelijk. De man stelt dat hij alleen met toestemming van [vader van de man ] over dit vermogen mag beschikken. Uit de overgelegde mutatieoverzichten blijkt dat de man van de hiervoor genoemde rekening op 7 mei 2004 en 24 maart 2005 respectievelijk € 10.000,- en € 45.000,- heeft overgemaakt naar een bankrekening die op zijn naam staat, onder vermelding van ‘overboeking spaargeld’. Daarnaast heeft hij op 11 april 2005 van de rekening van een derde € 2.500,- ontvangen onder vermelding van ‘aanbetaling auto 8 april 2005’. Bovendien heeft de man op 21 juli 2005 € 50,- overgemaakt naar een bankrekening die op zijn naam staat, onder vermelding van ‘aanzuivering debetstand’. Gesteld noch gebleken is dat [vader van de man ] voor deze mutaties toestemming heeft gegeven. Het hof overweegt dat de man op grond van deze mutaties niet slechts als houder voor [vader van de man ] van het vermogen op de bankrekening met nummer [c] kan worden aangemerkt, doch ook als rechthebbende. De in het geding gebrachte verklaring van 16 mei 2008 waarvan gesteld wordt dat deze van de vader van de man afkomstig is, doet aan het voorgaande niet af.
4.5. Anders dan de man stelt, rekent het hof het de gemeente niet aan dat het vermogen op de bankrekening van de man niet is meegenomen in het verzoekschrift in de procedure die heeft geleid tot de beschikking van 16 mei 2007. Ten tijde van het indienen van dat verzoekschrift was de gemeente nog niet bekend met de rekening van de man waaruit dit vermogen bleek.
4.6. Het (nadere) bewijsaanbod van de man passeert het hof als onvoldoende gespecificeerd en te vaag.
4.7. Aangezien de draagkracht van de man tot het betalen van de door de gemeente verzochte verhaalsbijdrage voor het overige niet ter discussie staat, zal het inleidend verzoek alsnog worden toegewezen.
4.8. Er is onvoldoende aanleiding om de gemeente te veroordelen in de proceskosten, zoals door de man verzocht. Deze kosten zullen op de gebruikelijke wijze worden gecompenseerd.
4.9. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover daarbij het inleidend verzoek van de gemeente is afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 16 mei 2007 van de rechtbank te Amsterdam, de door de man in zijn hoedanigheid van onderhoudsplichtige jegens de kinderen aan de gemeente te betalen verhaalsbijdrage met ingang van 1 maart 2008 op € 305,- (DRIEHONDERD VIJF EURO) per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. Kleene-Eijk, G.J. Driessen-Poortvliet en R.P. IJland-van Veen in tegenwoordigheid van mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 september 2009.