ECLI:NL:GHAMS:2009:BK0770

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.027.631-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de verdeling van huwelijksgoederen en vertegenwoordigingsbevoegdheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen de beschikkingen van de rechtbank te Alkmaar van 13 december 2007 en 11 december 2008, betreffende de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat mr. G.M. Haring, verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en stelt dat Nederlands recht van toepassing is. De man, vertegenwoordigd door mr. M.H.A. Gobes, betwist de stellingen van de vrouw en stelt dat er wel degelijk overeenstemming is bereikt over de verdeling van de huwelijksgoederen, zoals blijkt uit een faxbericht van 25 november 2008 van de toenmalige advocaat van de vrouw, mr. M.E. van Zutphen.

Het hof heeft ter zitting op 16 juli 2009 de zaak behandeld en de argumenten van beide partijen gehoord. De vrouw stelt dat zij nooit akkoord is gegaan met de inhoud van het faxbericht en dat dit niet kan worden aangemerkt als een overeenkomst. De man daarentegen betoogt dat de vrouw gebonden is aan de inhoud van het faxbericht, omdat zij door haar handelen de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid heeft gewekt. Het hof overweegt dat de man op basis van de parlementaire geschiedenis van het procesrecht mag vertrouwen op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de advocaat van de vrouw.

Uiteindelijk oordeelt het hof dat de vrouw niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen de beschikking van 13 december 2007 en bekrachtigt de beschikking van 11 december 2008. De kosten van de procedure worden gecompenseerd, zodat ieder zijn eigen kosten draagt. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op 22 september 2009.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 22 september 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.027.631/01 van:
[…],
wonende op een geheim adres,
APPELLANTE,
advocaat: mr. G.M. Haring te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M.H.A. Gobes te Hoorn.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de vrouw en de man genoemd.
1.2. De vrouw is op 11 maart 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 13 december 2007 en 11 december 2008 van de rechtbank te Alkmaar, met de respectievelijke kenmerken 91194 / ES RK 06-1283 en 102128 / ES RK 08-517.
1.3. De man heeft op 27 mei 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De vrouw heeft op 3 juli 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 16 juli 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de heer E.M. Loukili, tolk in de Noord-Berberse taal te Zeist;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 2003 te […] in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Hun huwelijk is op 21 februari 2008 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 13 december 2007 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Bij de stukken bevindt zich een faxbericht van 25 november 2008 van mr. M.E. van Zutphen, de toenmalige advocaat van de vrouw, mede ondertekend door mr. Gobes, met – voorzover van belang – de volgende inhoud:
“Partijen hebben overeenstemming bereikt met betrekking tot de verdeling. Mede namens mr. Gobes verzoek ik u de gemaakte afspraken expliciet in een beschikking op te nemen.”
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking van 13 december 2007 heeft de rechtbank, voorzover thans van belang, overwogen dat de nevenvoorziening tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap op grond van de gemeenschappelijke nationaliteit van partijen wordt beheerst door het Marokkaanse rechtsstelsel.
Bij de bestreden beschikking van 11 december 2008 is bepaald dat hetgeen partijen ten aanzien van hun huwelijkse vermogen zijn overeengekomen, zoals vermeld in het aan de beschikking gehechte faxbericht van 25 november 2008, als in de beschikking herhaald en ingelast wordt beschouwd.
3.2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikkingen te vernietigen en te bepalen dat Nederlands recht van toepassing is, alsmede te bepalen dat de vrouw een bedrag van € 8.570,- krijgt toegescheiden en – naar het hof begrijpt – de helft van de waarde van de levensverzekeringen en de spaarrekening van het minderjarige kind van partijen, dan wel een bedrag van
€ 725,-.
3.3. De man verzoekt het verzoek van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en – naar het hof begrijpt – de bestreden beschikking te bekrachtigen, onder veroordeling van de vrouw in de kosten van de procedure in hoger beroep.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Ter beoordeling ligt voor de vraag of de vrouw gebonden is aan de inhoud van het faxbericht van 25 november 2008 van mr. van Zutphen, die haar als advocaat heeft bijgestaan in de echtscheidingsprocedure, welke procedure heeft geleid tot de bestreden beschikkingen, en derhalve over de vraag of partijen overeenstemming hebben bereikt over de afwikkeling van hun huwelijksgoederenregime.
4.2. De vrouw stelt nimmer een akkoord gegeven te hebben aan mr. van Zutphen ten aanzien van de boedelverdeling. Zij is het niet eens met de inhoud van het schrijven van 25 november 2008, zodat dit faxbericht niet kan worden aangemerkt als overeenstemming tussen partijen.
De man heeft de stellingen van de vrouw gemotiveerd betwist. Ter zitting in hoger beroep heeft hij gesteld dat partijen, na ruim twee jaar onderhandelen en procederen, op 25 november 2008 overeenstemming hebben bereikt over de wijze van verdelen. Op initiatief van mr. van Zutphen is de bereikte overeenstemming vastgelegd en aan de rechtbank verzonden. Pas drie en een halve maand later stelt de vrouw plotseling dat zij nooit met mr. van Zutphen een akkoord over de verdeling heeft besproken, maar zij heeft geen klacht tegen hem ingediend, aldus de man.
4.3. Het hof overweegt dat de man zich met juistheid beroept op de parlementaire geschiedenis van de herziening van het procesrecht voor burgerlijke zaken, in het bijzonder de wijze van procederen in eerste aanleg, die heeft geleid tot de afschaffing van artikel 263 (oud) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) (Kamerstukken II 1999-2000, 26855, nr. 5). Daaruit is af te leiden dat bij onbevoegde vertegenwoordiging in het algemeen geldt dat de onbevoegd vertegenwoordigde in elk geval gebonden wordt door het optreden van de vertegenwoordiger, indien eerstgenoemde door een doen of nalaten de schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid bij de derde heeft gewekt. Uit de omstandigheid dat de ene partij een advocaat opdraagt in een rechtsgeding voor hem op te treden, zal de wederpartij in het algemeen redelijkerwijs het vertrouwen mogen ontlenen dat die advocaat niet slechts bevoegd is tot het nemen van de eigenlijke processuele handelingen, maar ook tot het doen van verrichtingen waarover artikel 263 (oud) Rv spreekt (aanbiedingen, erkenning en toestemming). Dat vertrouwen wordt mede bepaald door de contractuele en tuchtrechtelijke gehoudenheid van de advocaat om de procedure in goed overleg met zijn cliënt te voeren. Uit de algemene regels van vertegenwoordiging volgt derhalve dat als een advocaat als procesvertegenwoordiger is aangesteld, daarmee in het algemeen bij de wederpartij het redelijke vertrouwen van vertegenwoordigingsbevoegdheid is gewekt, op grond waarvan aan die wederpartij bescherming toekomt tegen bevoegdheidoverschrijding.
4.4. Gelet hierop en op hetgeen de man ter zitting in hoger beroep heeft aangevoerd, is het hof van oordeel dat de man aan het optreden van mr. van Zutphen tijdens de onderhandelingen over de afwikkeling van het huwelijksgoederenregime redelijkerwijze het vertrouwen heeft mogen ontlenen dat mr. van Zutphen bevoegd was om namens de vrouw met hem tot overeenstemming te komen en de bereikte overeenstemming in het faxbericht van 25 november 2008 aan de rechtbank mede te delen, zodat de vrouw gebonden is aan de inhoud van het faxbericht. Het hof zal de bestreden beschikking van 11 december 2008 dan ook bekrachtigen en de vrouw, wegens gebrek aan belang, niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep tegen de beschikking van 13 december 2007.
4.5. De kosten van de procedure in hoger beroep dienen tussen partijen als gewezen echtelieden aldus te worden gecompenseerd dat ieder zijn eigen kosten draagt.
4.6. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beschikking van 13 december 2007;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep van 11 december 2008;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, C.G. Kleene-Eijk en L.H.M. Zonnenberg in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2009.