GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIJFDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
de coöperatie COÖPERATIEVE RABOBANK ALKMAAR E.O. U.A.,
gevestigd te Alkmaar,
APPELLANTE,
advocaat: mr. A. van Hees, gevestigd te Amsterdam,
[Verzekeringnemer],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. F.B. Falkena, gevestigd te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1 Partijen worden hierna aangeduid als Rabobank Alkmaar respectievelijk [verzekeringnemer].
1.2 Bij dagvaarding van 17 juli 2008 is Rabobank Alkmaar in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 18 juni 2008, in deze zaak onder zaaknummer/rolnummer 98571/HA ZA 07-862 gewezen tussen [verzekeringnemer] als eiser en Rabobank Alkmaar als gedaagde.
1.3 Rabobank Alkmaar heeft bij memorie elf grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht, met conclusie dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen alsnog zal afwijzen met, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [verzekeringnemer] tot terugbetaling van de door Rabobank Alkmaar reeds aan hem betaalde sommen met wettelijke rente vanaf 3 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening en met veroordeling van [verzekeringnemer] in de kosten van het geding in beide instanties.
1.4 [Verzekeringnemer] heeft bij memorie de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van Rabobank Alkmaar, uitvoerbaar bij voorraad, in de kosten van het hoger beroep.
1.5 Ten slotte is gevraagd arrest te wijzen.
2. Waarvan het hof uitgaat
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep onder 2.1 tot en met 2.4 een aantal feiten vastgesteld. Rabobank Alkmaar heeft haar eerste grief gericht tegen de laatste zinsnede van de vaststelling door de rechtbank onder 2.1. In deze grief voert Rabobank aan dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat [verzekeringnemer] aan [medewerkster Rabobank] heeft aangegeven dat hij “– net als voor de Audi S4 –“ een verzekering wenste voor WA en diefstal. Rabobank Alkmaar meent dat deze mededeling/stelling van [verzekeringnemer] niet is komen vast te staan, nu [medewerkster Rabobank] heeft ontkend dat [verzekeringnemer] haar dit heeft medegedeeld en er door [verzekeringnemer] hiervoor geen bewijzen zijn aangedragen. Gelet op deze betwisting zal het hof bedoeld feit niet als vaststaand feit aanmerken.
Omtrent de vaststelling van de overige feiten bestaat geen geschil, zodat het hof van de juistheid daarvan zal uitgaan.
3. Behandeling van het hoger beroep
3.1 Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.2 Op 14 augustus 2006 heeft [verzekeringnemer] zijn zojuist aangeschafte auto, een Audi S6 met kenteken […], telefonisch ter verzekering aangeboden aan Rabobank Alkmaar, zijn verzekeringstussenpersoon. Hij werd te woord gestaan door [medewerkster Rabobank].
[Medewerkster Rabobank] heeft voor deze auto een motorrijtuigenverzekering afgesloten bij N.V. Interpolis Schade (hierna: Interpolis). Dekking werd verleend voor wettelijke aansprakelijkheid en volledig casco met een verzekerd bedrag groot € 108.218,- , alles zonder eigen risico.
[Verzekeringnemer] had via Rabobank Alkmaar al verschillende verzekeringen bij Interpolis lopen. Op 15 augustus 2006 is een (aangepast) polisoverzicht aan [verzekeringnemer] verzonden. Op het overzicht staat onder meer vermeld dat clausule 2 van toepassing is op de kort daarvoor afgesloten motorrijtuigenverzekering. Clausule 2 houdt in dat diefstalschade uitsluitend gedekt is, als, kort gezegd, de Audi S6 voorzien is van een “SCM/TNO goedgekeurd en in werking zijnde klasse 3 alarmsysteem. (..)”.
Op 13 april 2007 is de Audi gestolen. Interpolis heeft dekking geweigerd, omdat de Audi niet voorzien was van het vereiste alarmsysteem. De auto bleek slechts voorzien van een klasse 2 systeem.
3.3 Hierop heeft [verzekeringnemer] Rabobank Alkmaar aangesproken en in rechte gevorderd dat Rabobank Alkmaar wordt veroordeeld tot betaling aan hem van een bedrag van € 28.500,=, vermeerderd met rente en (na)kosten. Volgens [verzekeringnemer] is Rabobank Alkmaar toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van de verplichtingen die jegens [verzekeringnemer] op haar rustten als verzekeringstussenpersoon.
3.4 De rechtbank heeft met [verzekeringnemer] geoordeeld dat Rabobank niet de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend beroepsgenoot mag worden verwacht en de vordering toegewezen. Het beroep op eigen schuld van [verzekeringnemer] heeft de rechtbank verworpen.
3.5 Rabobank Alkmaar kan zich niet vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen. Haar grieven lenen zich gedeeltelijk voor gezamenlijke bespreking op de wijze die het hof hierna zal kiezen.
3.6 De grieven II tot en met VII en X stellen de vraag aan de orde of Rabobank Alkmaar het verwijt kan worden gemaakt dat zij bij het tot stand brengen van de motorrijtuigenverzekering voor de Audi S6 onvoldoende zorg heeft betracht jegens [verzekeringnemer].
Bij de bespreking van al hetgeen partijen in dit verband verdeeld houdt wil het hof vooropstellen dat tussen partijen onomstreden is dat [verzekeringnemer] het risico van diefstal van zijn Audi S6 heeft willen verzekeren en daarvoor op 14 augustus 2006 Rabobank Alkmaar heeft ingeschakeld en dat Interpolis in het voorjaar van 2007 aan [verzekeringnemer] heeft bericht dat het risico van diefstal van de Audi S6 niet verzekerd was.
3.7 Kern van het probleem is dat de verleende verzekeringsdekking voor het risico van diefstal afhankelijk was van een in de polisvoorwaarden omschreven beveiligingsniveau (kortweg: alarmsysteem klasse 3) en dat de vereiste beveiliging bleek te ontbreken toen de auto was gestolen.
Volgens [verzekeringnemer] heeft Rabobank nagelaten hem op dit punt adequaat te informeren. Volgens Rabobank Alkmaar heeft haar medewerker [medewerkster Rabobank] [verzekeringnemer] gezegd dat een alarmsysteem klasse 3 vereist was. Bovendien heeft [verzekeringnemer] het kunnen lezen in het polisoverzicht dat hem kort na 14 augustus 2006 werd gezonden.
3.8 Het enkele feit dat de via Rabobank Alkmaar afgesloten motorrijtuigenverzekering voor de Audi S6 geen diefstaldekking bleek te bieden, omdat een alarmsysteem klasse 3 ontbrak, brengt geen aansprakelijkheid van Rabobank Alkmaar jegens [verzekeringnemer] mee.
Het gaat erom of hetgeen is voorgevallen tussen [verzekeringnemer] en [medewerkster Rabobank] bij gelegenheid van het tot stand brengen van de motorrijtuigenverzekering aansprakelijkheid voor de Rabobank Alkmaar heeft opgeleverd, doordat Rabobank Alkmaar in haar verplichtingen jegens [verzekeringnemer] toerekenbaar is tekortgeschoten. In het bijzonder rustte op Rabobank Alkmaar in dit geval de verplichting om aan [verzekeringnemer] afdoende duidelijk te maken dat de door hem afgesloten motorrijtuigenverzekering pas diefstaldekking bood, als de Audi S6 was voorzien van een alarmsysteem klasse 3, omdat zij als verzekeringstussenpersoon behoorde te waken voor de belangen van [verzekeringnemer], een verzekeringnemer met verzekeringen die tot haar portefeuille behoorden.
Rabobank Alkmaar heeft niet bestreden dat zij deze verplichting had. Ook zij gaat ervan uit dat zij verplicht was om de acceptatievoorwaarde die inhield dat de Audi S6 moest zijn voorzien van een alarmsysteem klasse 3, aan [verzekeringnemer] door te geven. Haar verweer komt erop neer dat zij aan die verplichting heeft voldaan.
3.9 Hoezeer het ook aankwam op heldere en doeltreffende communicatie tussen [verzekeringnemer] en [medewerkster Rabobank], deze verplichting bracht niet zonder meer mee dat het op de weg van Rabobank Alkmaar lag om van [verzekeringnemer] een certificaat te verlangen als bewijs van de aanwezigheid van het juiste alarm. Wat die verplichting wel meebracht, is van tal van omstandigheden afhankelijk.
3.10 De lezingen van [verzekeringnemer] en de Rabobank Alkmaar over hetgeen is voorgevallen tussen hem en [medewerkster Rabobank], de medewerkster van Rabobank Alkmaar lopen uiteen op punten die voor de beslissing van het geschil in kwestie van betekenis kunnen zijn. Hetgeen tussen hen is voorgevallen behoeft, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, nader onderzoek, omdat de stellingen van Rabobank Alkmaar, in elk geval in hoger beroep, een toereikend gemotiveerde betwisting inhouden.
Welke eisen aan het door partijen bij te brengen bewijs in een geval als dit moeten worden gesteld, is een andere kwestie. Het hof komt daarop hieronder nog terug.
3.11 Rabobank Alkmaar heeft naar voren gebracht dat de acceptatie van de door [verzekeringnemer] gewenste verzekering bijzondere aandacht heeft gekregen. In standaardgevallen kan de Rabobank Alkmaar namens Interpolis verzekeringen accepteren. In dit geval kon dat niet. [Medewerkster Rabobank] had via het computersysteem van de Rabobank Alkmaar toegang tot het computersysteem van Interpolis. Het acceptatieprogramma van Interpolis (dat in directe verbinding staat met de server van Interpolis) gaf dat, nadat de gegevens van de auto waren ingevuld, aan. Rabobank Alkmaar diende in een dergelijk geval bij Interpolis te informeren naar de acceptatievoorwaarden. [Medewerkster Rabobank] heeft, aldus Rabobank Alkmaar, tweemaal met Interpolis getelefoneerd over de acceptatievoorwaarden. Dat leverde op dat het risico van diefstal van de Audi S6 slechts kon worden verzekerd, als de auto was voorzien van een alarmsysteem klasse 3. [Medewerkster Rabobank] heeft daarop, in de lezing van Rabobank Alkmaar, gebeld met [verzekeringnemer]. Zij heeft hem meegedeeld dat Interpolis een alarmsysteem klasse 3 eiste. [Verzekeringnemer] heeft volgens Rabobank Alkmaar geantwoord dat de Audi S6 alarmklasse 5 had, waarna [medewerkster Rabobank] de gewenste verzekering voor [verzekeringnemer] heeft afgesloten met inbegrip van de beveiligingsclausule.
Rabobank heeft ter ondersteuning van dit relaas prints van schermen uit het door haar genoemde computerprogramma in het geding gebracht.
3.12 [Verzekeringnemer] heeft deze gang van zaken bestreden. Ook in hoger beroep heeft hij staande gehouden dat hij in totaal slechts eenmaal met [medewerkster Rabobank] heeft getelefoneerd en dat rondom zijn verzoek om een verzekering voor de Audi S6 niets bijzonders is gebeurd. [Medewerkster Rabobank] heeft slechts meegedeeld dat dekking was verleend. Over alarmklassen is bij die gelegenheid niet gesproken.
3.13 Naar het oordeel van het hof is het van belang vast te stellen of aan de totstandkoming van de omstreden verzekeringsovereenkomst meer dan één telefoongesprek tussen [verzekeringnemer] en [medewerkster Rabobank] is voorafgegaan. Zou Rabobank Alkmaar het gelijk aan haar zijde hebben dat de door [verzekeringnemer] gewenste dekking niet voetstoots door Interpolis is aanvaard maar Rabobank Alkmaar heeft genoodzaakt om Interpolis te raadplegen over de acceptatievoorwaarden, dan ligt voor de hand te veronderstellen dat daarover is gesproken tussen [verzekeringnemer] en [medewerkster Rabobank]. Zou daarentegen de gewenste verzekering zonder meer zijn afgesloten, dan ligt voor de hand te veronderstellen dat [verzekeringnemer] geen enkele aanleiding had ermee rekening te houden dat hij zijn Audi S6 moest voorzien van een alarmsysteem klasse 3, bij gebreke waarvan het risico van diefstal van de auto niet verzekerd zou zijn.
3.14 Het ligt in beginsel op de weg van [verzekeringnemer] om tegenover de gemotiveerde betwisting door Rabobank Alkmaar te bewijzen wat in zijn lezing tussen [medewerkster Rabobank] en hem zou zijn voorgevallen voorafgaand aan de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst. Hij wil daaraan immers ontlenen dat Rabobank Alkmaar is tekortgeschoten in haar zorgplicht en dientengevolge jegens hem schadeplichtig is geworden.
Rabobank heeft zich evenwel bij de betwisting van dat relaas beroepen op feiten en omstandigheden die zich volledig in haar sfeer afspelen. Het hof doelt daarbij met name op de uiteenzetting door Rabobank Alkmaar van de tussen Interpolis en haar afgesproken en gevolgde handelwijze met betrekking tot een verzekeringsrisico als hier aan de orde is. Uit de eisen van redelijkheid en billijkheid vloeit voort dat om die reden van Rabobank Alkmaar moet worden verlangd dat zij in zover bewijs van haar stellingen levert. Het hof zal dan ook Rabobank Alkmaar in de gelegenheid stellen om te bewijzen dat haar medewerkster [medewerkster Rabobank] op 14 augustus 2006 tweemaal met [verzekeringnemer] heeft getelefoneerd over de door [verzekeringnemer] voor zijn Audi S6 gewenste motorrijtuigenverzekering.
3.15 Afhankelijk van de bevindingen in de bewijsleveringsfase die het hof thans voor ogen staat, zal worden beslist of verder onderzoek dient plaats te hebben naar hetgeen tussen [verzekeringnemer] en [medewerkster Rabobank] is voorgevallen, met name naar de inhoud van hun communicatie, en zo ja, van welke partij bewijs moet worden verlangd. Ook zal dan pas worden geoordeeld over de grieven VIII en IX die de vraag aan de orde stellen of de schade geheel of gedeeltelijk voor rekening van [verzekeringnemer] moet worden gelaten vanwege eigen schuld.
3.16 Het beroep van Rabobank Alkmaar op overmacht moet falen. Niet valt in te zien dat de omstandigheid dat [verzekeringnemer] de hem toegezonden polis niet heeft doorgelezen, aan de zijde van Rabobank Alkmaar kan opleveren dat – eventuele - gebrekkige nakoming van haar zorgplicht als verzekeringstussenpersoon niet aan haar kan worden toegerekend.
3.17 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
laat Rabobank Alkmaar toe tot het bewijs van haar stelling dat haar medewerkster [medewerkster Rabobank] op 14 augustus 2006 tweemaal met [verzekeringnemer] heeft getelefoneerd over de door [verzekeringnemer] voor zijn Audi S6 gewenste motorrijtuigenverzekering;
bepaalt dat, indien Rabobank Alkmaar haar stellingen door middel van getuigen wil bewijzen, het getuigenverhoor zal worden gehouden ten overstaan van mr. G.B.C.M. van der Reep, daartoe als raadsheercommissaris aangewezen, in het Paleis van Justitie, Prinsengracht 436 te Amsterdam op vrijdag 16 oktober 2009 om 13.30 uur;
bepaalt dat de advocaat van Rabobank Alkmaar dient te onderzoeken of partijen, hun raadslieden en de door Rabobank Alkmaar voor te brengen getuige(n) op de hiervoor bepaalde dag en tijd kunnen verschijnen en dat deze – zo dat niet mogelijk mocht zijn – uiterlijk ter rolle van 18 augustus 2009 schriftelijk en onder opgave van de verhinderdata in november en december 2009 aan (het enquêtebureau van) het hof zal verzoeken een nieuwe datum te bepalen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. G.B.C.M. van der Reep, R.E. de Winter en L.C. Winkel en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2009 door de rolraadsheer.