GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 22 september 2009 in de zaak onder nummer 200.010.638/01 NOT van:
[klager],
wonende te [plaats],
APPELLANT,
gemachtigde: mr. M.P. Beudeker,
Mr. [notaris],
notaris te [plaats],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Namens appellant, hierna te noemen klager, is bij op 25 juli 2008 ter griffie van het hof ingekomen verzoekschrift met bijlagen tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen, hierna te noemen de kamer, van 27 juni 2008, waarbij de klacht van klager gedeeltelijk ongegrond is verklaard en klager voor het overige niet-ontvankelijk is verklaard.
1.2. Van de zijde van notaris is op 15 september 2008 een verweerschrift met bijlagen ter griffie van het hof ingekomen.
1.3. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 9 april 2009.
Klager en de notaris zijn verschenen, klager vergezeld van zijn gemachtigde. Zij hebben allen het woord gevoerd, de gemachtigde aan de hand van een pleitnota.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen vaststelling van de feiten door de kamer geen bezwaar gemaakt, zodat ook het hof van die feiten uitgaat.
4. Het standpunt van klager
De klacht van klager bestaat – in hoger beroep - uit de volgende drie onderdelen:
1. het verschaffen van onjuiste informatie door de notaris en zijn handelwijze nadien,
2. onzorgvuldig handelen door de notaris bij het in depot stellen van derdengelden,
3. het onduidelijk redigeren door de notaris van de meerwaardeclausules.
Klager heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. De notaris heeft over de inhoud van de akte van levering van 5 november 2004 - verder de akte - onjuiste informatie verstrekt. Pas na sterk aandringen en herhaald verzoek heeft hij op vragen van klager omtrent de door hem opgestelde winstdelingsregeling en meerwaardeclausules gereageerd. Ter ondersteuning van deze stelling verwijst klager naar het in zijn verzoekschrift in hoger beroep opgenomen chronologische overzicht van de gebeurtenissen. De notaris heeft pas nadat tegen hem een klacht was ingediend, toegegeven dat door hem gegeven inlichtingen onjuist waren. Klager heeft vanwege deze laakbare handelwijze van de notaris onnodig kosten moeten maken vanwege het inwinnen van adviezen van derden. De notaris heeft zich voorts niet onafhankelijk opgesteld en onvoldoende oog gehad voor de belangen van klager (en zijn zuster). Hij heeft door op een door klager aan zijn broer geschreven brief te reageren partij gekozen voor de broer van klager althans de schijn van partijdigheid gewekt, ook gezien zijn verdere opstelling in het conflict tussen klager en zijn broer.
Voorts zijn de in de artikelen 8 en 9 van de akte opgenomen winstdelingsregeling en meerwaardeclausules niet duidelijk geredigeerd en zijn deze voor meerdere uitleg vatbaar. In dat verband heeft de kamer ten onrechte overwogen dat het niet aan klager is om over de redactie van de artikelen 8 en 9 van de akte te klagen, nu hij bij deze akte geen partij is geweest. Als belanghebbende heeft deze onduidelijke redactie echter voor klager grote financiële gevolgen (gehad) en is een en ander aanleiding voor een conflict tussen klager en zijn broer. De notaris heeft indirect ook erkend dat de artikelen onduidelijk zijn geredigeerd door te verklaren dat hij door de inhoud van de akte op het verkeerde been is gezet en zodoende onjuiste informatie aan klager heeft verstrekt. De notaris had een fiscalist dienen te raadplegen, gezien zijn stelling dat het slechts een fiscaal probleem is. Ook heeft de notaris het artikel in de akte betreffende arbitrage onzorgvuldig opgesteld, nu dit niet naar een arbitragereglement verwijst. De notaris heeft voor de belangen van klager en zijn zuster als mede-erfgenaam onvoldoende oog gehad. Hij had als lokale notaris op de hoogte moeten en kunnen zijn van een mogelijke bestemmingsplanwijziging van het desbetreffende gebied en de tekst van de artikelen in de akte ondubbelzinnig hierop moeten afstemmen.
Ten aanzien van het onderdeel van de klacht over het depot heeft klager het volgende aangevoerd. De broer van klager heeft in januari 2008 een bedrag ad € 135.000,-- naar de derdenrekening van de notaris overgemaakt. De notaris heeft van de storting van dit bedrag slechts melding gemaakt in een e-mail aan klager en heeft nagelaten een depotovereenkomst op te stellen. Er is nergens uit gebleken dat deze storting was bedoeld als een depot betreffende de winstdelingsregeling van artikel 8 van de akte noch dat klager en zijn broer gezamenlijk over dit bedrag kunnen beschikken. De notaris heeft nimmer gereageerd op verzoeken van klager om tot een juiste depotstelling over te gaan.
Klager acht zich door het gedrag van de notaris ernstig benadeeld en verzoekt hem een passende maatregel op te leggen.
5. Het standpunt van de notaris
De notaris is van mening dat het verwijt van een trage afhandeling onterecht is. Hij heeft binnen aanvaardbare tijd op brieven van klager dan wel zijn adviseur gereageerd. Hij heeft tijdens een telefoongesprek met de adviseur van klager op 7 november 2007 aangedrongen op een gesprek tussen - in elk geval - de adviseurs van klager en zijn broer ten einde tot een oplossing te geraken, maar klager heeft van dit voorstel geen gebruik willen maken. Uit het feit dat hij dit voorstel heeft gedaan blijkt onder meer dat de notaris zich niet partijdig heeft opgesteld. De notaris maakt overigens bezwaar tegen het verwijt dienaangaande, nu dat eerst in hoger beroep aan de orde is gesteld. De notaris heeft erkend dat zijn mededeling betreffende de verplichting tot verrekening door [bedrijf BV] te stellig was, maar vindt dat een en ander door klager te zwaar is aangezet. Klager heeft van deze mededeling geen nadelige gevolgen ondervonden, daar er (nog) geen sprake was van verrekening. Ook bestrijdt de notaris dat de meerwaardeclausules onduidelijk zijn geformuleerd. Deze zijn bovendien opgesteld in overleg met de fiscalist en accountant van de broer van klager en zijn een weergave van hetgeen partijen bij de akte (de moeder en broer van klager) hebben beoogd. De moeder en broer van klager hebben bij de totstandkoming van de akte welbewust klager niet willen betrekken. Daarbij komt dat er altijd ruimte blijft voor uitleg van een meerwaardeclausule, hoe zorgvuldig je deze ook opstelt.
De notaris heeft ten aanzien van het verwijt over het gestorte depot betoogd dat er geen aanleiding was om een depotovereenkomst op te stellen, nu er geen sprake was van onduidelijkheid ten aanzien van de status van het overgemaakte bedrag.
6. De beoordeling van de klacht
6.1. Klager heeft ten aanzien van onderdeel 2 van de klacht – onweersproken – aangevoerd dat hij tijdig voor en tijdens de mondelinge behandeling bij de Kamer van Toezicht “over de depotrekening diverse klachten heeft geuit”. De Kamer van Toezicht heeft zich over die klachten niet uitgelaten. De notaris heeft aangegeven tegen behandeling van dit klachtonderdeel in hoger beroep geen bezwaar te hebben, zodat ook dit onderdeel zal worden behandeld.
6.2. Het hof stelt vast – mede gelet op de desbetreffende toelichting van klager zowel in eerste aanleg als in hoger beroep – dat de klachten 1 en 3 in hoger beroep overeenkomen met de klachten I, II en III in eerste aanleg. Het hof zal daarom de klachtonderdelen 1 en 3 – gezien hun onderlinge verband – gezamenlijk behandelen.
Met betrekking tot het verwijt inzake het verstrekken van onjuiste informatie heeft de behandeling in hoger beroep het hof niet gebracht tot een ander oordeel dan door de Kamer van Toezicht verwoord in haar beslissing onder 4 sub II.
Het hof is verder van oordeel dat klager onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de notaris niet voortvarend genoeg heeft gereageerd op brieven van klager. Blijkens de stukken is er intensief en geregeld contact geweest tussen de notaris en klager, dan wel tussen de notaris en de adviseur van klager en van zijn broer teneinde inlichtingen te verschaffen en te trachten tot een oplossing te komen.
Voorts is niet gebleken dat de meerwaardeclausules in de artikelen 8 en 9 van de akte verwijtbaar onduidelijk zijn geformuleerd. Klager kan er in worden gevolgd dat hij als betrokkene belang heeft bij een ondubbelzinnige uitleg van de artikelen, maar onvoldoende aannemelijk is geworden dat het conflict waarin hij met zijn broer is geraakt over de uitleg van de artikelen het gevolg is van een aan de notaris te verwijten ondeugdelijke redactie daarvan. De notaris was gehouden een weergave van hetgeen partijen hebben gewild vast te leggen, waarbij de broer van klager zich blijkbaar heeft laten bijstaan door adviseurs en waarbij het de bedoeling was dat klager niet zou worden betrokken. Ook vormt het feit dat de notaris – zoals klager heeft betoogd – op enig moment door de redactie van de artikelen op het verkeerde been is gezet en daardoor foute informatie aan klager heeft verschaft, onvoldoende grond voor de conclusie dat er van onduidelijkheid van de meerwaardeclausules sprake is. Evenmin valt in te zien dat de notaris de meerwaardeclausules beter had moeten afstemmen op een mogelijke bestemmingsplanwijziging, nu artikel 9 van de akte juist beoogt met een wijziging van een bestemmingsplan rekening te houden.
Het hof verwerpt het bezwaar van de notaris betreffende de door klager gestelde partijdigheid van de notaris, nu klagers verwijt op dit punt nauw samenhangt met de klachten, zoals in eerste aanleg geformuleerd en daar zelfs impliciet reeds in is te lezen en nu de notaris voldoende in de gelegenheid is gesteld daartegen verweer te voeren. Te dien aanzien is het hof van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de notaris met de belangen van klager geen rekening heeft gehouden. Als notaris van de broer van klager en hun moeder was de notaris gehouden voor hen op te treden, maar niet is gebleken dat hij bij het ontstane conflict met klager zich onvoldoende onafhankelijk heeft opgesteld.
Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel oordeelt het hof als volgt. Anders dan klager stelt, is de notaris in dit geval en gelet op de daarmee verbonden feiten en omstandigheden geen onzorgvuldig handelen te verwijten door geen depotovereenkomst op te stellen. Het desbetreffende bedrag is met medeweten van klager op de derdenrekening van de notaris overgemaakt en daarbij kon er gelet op de inhoud van de brief van de adviseur van de broer van klager van 13 december 2007 – welke inhoud onder andere verwijst naar de winstdelingsregeling van artikel 8 van de overdrachtsakte – over de aard van het depot geen misverstand bestaan.
Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet terzake dienend buiten beschouwing blijven.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de volgende beslissing.
- bekrachtigt de beslissing van de kamer, met inachtneming van het vorenstaande.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.L.G.A. Stille, L. Verheij en C.P. Boodt en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2009 door de rolraadsheer.
KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-NOTARISSEN
IN HET ARRONDISSEMENT GRONINGEN
Reg.nr.: 100002 KT/RK 08-5
Datum uitspraak: 27 juni 2008
BESLISSING in de zaak van:
[klager],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen klager,
[notaris],
notaris te [standplaats],
hierna te noemen de notaris.
Klager heeft op 7 februari 2008 bij de Kamer van Toezicht over notarissen en kandidaat-notarissen te Groningen (hierna: de Kamer) een klacht ingediend tegen de notaris.
De notaris heeft op 14 maart 2008 een verweerschrift ingediend.
De klacht is op 27 mei 2008 behandeld. Ter gelegenheid van die zitting zijn klager en de notaris verschenen.
a. Wijlen [X] (vader van klager) en zijn zoon [Y] (broer van klager) hebben een maatschap geëxploiteerd met als doel het voor gezamenlijke rekening en risico uitoefenen van een veehouderijbedrijf. Ten gevolge van het overlijden van vader op 29 juni 2003 is de maatschap ontbonden. Het bedrijf is voortgezet door de broer.
b. Op grond van het testament van vader is zijn echtgenote [Z] (moeder van klager) als langstlevende rechthebbende tot de hierna onder punt c te noemen (on)roerende zaken geworden.
c. Bij akte van 5 november 2004 verkocht moeder de boerenbehuizing met aan- en toebehoren, percelen grond (ruim 14 hectare) en een aantal roerende zaken aan de broer van klager. De koopsom bedroeg € 245.040,00. Na advies van de notaris is overeenkomstig de wens van partijen een winstdelingsregeling (artikel 8) en een meerwaarderegeling (artikel 9) in de akte van levering opgenomen.
Artikel 8 luidt (voor zover van belang):
(…)
1. Indien koper binnen tien jaar na vandaag overgaat tot vervreemding van het geheel of een gedeelte van voormelde onroerende zaken, waaronder begrepen de produktierechten, waarbij onder vervreemding tevens wordt verstaan verpachting van het geheel of gedeelte van voormelde onroerende zaken, dan is hij verplicht het verschil tussen:
- de opbrengst bij vervreemding casu quo de waarde in het economisch verkeer ten tijde van de verpachting, verminderd met eventueel verschuldigde inkomsten/vennootschapsbelasting ter zake van deze vervreemding of verpachting; en
- zijn hiervoor genoemde verkrijgingsprijs
(…)
te delen met verkoper en de broer en zuster van de koper
(…)
Artikel 9 luidt (voor zover van belang):
Wanneer gedurende een periode van vijfentwintig (25) jaar te rekenen vanaf vandaag het gekochte geheel of gedeeltelijk ten gevolge van een wijziging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan meer waard wordt dan de agrarische waarde van het gekochte op dat moment, dient koper (dan wel zijn rechtsopvolgers onder algemene titel) één/achtste gedeelte van de meerwaarde (is de waarde na bestemmingswijziging minus de agrarische waarde ten tijde van de bestemmingswijziging) van het geheel dan wel het betreffende gedeelte te vergoeden aan zowel zijn hiervoor genoemde broer als zijn hiervoor genoemde zuster
(…)
d. Op 10 oktober 2006 heeft de broer van klager (ruim) 12 hectare van voornoemde grond voor de prijs van € 2.581.800,00 verkocht aan projectontwikkelaar [B.V. Q].
e. Bij monde van zijn adviseur, mr. [R], heeft klager zijn broer verzocht om overeenkomstig de meerwaarderegeling een bedrag uit te keren. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een overleg plaats gehad waarbij naast de notaris, de broer van klager en fiscalist mr. [S] aanwezig waren. Vervolgens heeft de notaris in een brief van 20 september 2007 aan de adviseur van klager [R] laten weten dat pas afgerekend diende te worden wanneer er ten gevolge van een wijziging van het ter plaatse vigerende bestemmingsplan meerwaarde in de zin van artikel 9 zou ontstaan maar dat van een dergelijke wijziging thans (nog) geen sprake was.
f. [R] heeft bij brief van 10 oktober 2007 kanttekeningen bij het standpunt van de notaris geplaatst. De notaris heeft telefonisch (29 oktober 2007) en schriftelijk (31 oktober 2007) op deze brief gereageerd. [S] heeft op grond van artikel 8 en artikel 9 berekeningen gemaakt. De notaris heeft klager hiervan een afschrift doen toekomen.
De klacht bestaat uit vier onderdelen:
I. Klager stelt zich op het standpunt dat de notaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door pas op 31 oktober 2007 op zijn brief van 10 oktober 2007 te reageren.
II. Klager stelt voorts dat de notaris onjuiste informatie heeft verstrekt. De notaris vermeldt in de brief van 5 november 2007 ten onrechte dat de verplichting tot verrekening op basis van de meerwaardeclausule (artikel 9) is overgegaan op [B.V. Q]. Klager stelt dat hiervan geen sprake kan zijn nu [B.V. Q] niet als rechtsopvolger onder algemene titel heeft te gelden.
III. Klager kan zich niet verenigen met de onduidelijke inhoud van de artikelen 8 en 9 zoals door de notaris geredigeerd. Klager heeft juristen ingeschakeld die onderschrijven dat de regelingen zoals in deze akte zijn opgenomen voor meerderlij uitleg vatbaar zijn.
IV. Het vierde onderdeel van de klacht richt zich op feit dat de notaris heeft verzuimd hem (en de overige erfgenamen) na het overlijden van vader te informeren over diens testament.
3.Standpunt van de notaris
Klager stelt ten onrechte dat er sprake was van een trage afhandeling. Klagers brief, verzonden op 10 oktober 2007, is tijdens zijn vakantie op het kantoor binnengekomen. Op 22 oktober 2007 heeft hij zijn werkzaamheden hervat. Op 29 oktober 2007 heeft hij klager, althans zijn adviseur [R], op de hoogte gebracht van de door [S] gemaakte berekeningen. Op 31 oktober 2007 heeft [R] een afschrift van de berekeningen ontvangen. Op 5 november 2007 ontving de notaris een (afwijzende) reactie van klager. Vervolgens heeft hij op 7 november 2007 telefonisch contact opgenomen met klager en aangedrongen op een gesprek tussen de adviseurs van partijen. Op 8 november 2007 deelde [R] mede dat klager het nut van een dergelijk gesprek niet in zag. Gelet op de hierboven geschetste gang van zaken lijkt het verwijt van klager overtrokken.
Met betrekking tot het verschaffen van onjuiste informatie merkt de notaris het volgende op. De notaris stelt zich op het standpunt dat verrekening op basis van de winstdelingsregeling niet aan de orde is omdat koper nog twee jaar de tijd had om tot een herinvestering over te gaan. Van verrekening op basis van de meerwaardeclausule is evenmin sprake nu (nog) niet kan worden gesproken van een wijziging van het vigerende bestemmingsplan. De mededeling, dat de verplichting tot verrekening op basis van de meerwaardeclausule (artikel 9) is overgegaan op [B.V. Q], was te stellig. De notaris heeft dit recht gezet en hiervoor zijn excuses aangeboden.
Dat de winstdelingsregeling en meerwaardeclausule onduidelijk zijn geformuleerd wordt door de notaris betwist. De akte van levering is bovendien in nauw overleg met partijen tot stand gekomen. Koper heeft zich bij de totstandkoming laten bijstaan door een fiscalist en een accountant. Weliswaar is tussen klager en zijn broer een dispuut ontstaan maar dit geschil ziet met name op de fiscale implicaties van de regeling. Hoe zorgvuldig een regeling ook wordt geformuleerd, er blijft ruimte voor interpretatie. Om die reden is ook een arbitrageregeling in de bewuste akte opgenomen.
De notaris heeft op 1 oktober 2004 een verklaring van erfrecht afgegeven. Hij is niet betrokken geweest bij de afhandeling van de nalatenschap van klagers vader, zodat er geen aanleiding bestond klager te informeren over de afhandeling van de nalatenschap. Overigens vond reeds op 22 juni 2004 een bespreking plaats op het kantoor van [B.V. T] waarbij over de inhoud van het testament is gesproken en klager en zijn adviseur notaris [mr. U] aanwezig waren.
Op grond van artikel 98 lid 1 Wet op het notarisambt zijn notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrecht onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als notarissen of kandidaat-notarissen behoren te betrachten ten opzichte van degene te wier behoeve zij optreden en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris of kandidaat-notaris niet betaamt. De Kamer dient te onderzoeken of de handelwijze van de notaris in deze klachtzaak een verwijtbare handeling in de zin van dit artikel oplevert. De Kamer voorziet in het opleggen van tuchtrechtelijke maatregelen maar is niet bevoegd (bindende) uitspraken te doen over aangelegenheden van privaatrechtelijke aard.
Ten aanzien van bovengenoemde klachten overweegt de Kamer als volgt:
I. Niet aannemelijk is geworden dat de notaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld in zijn reacties op de brieven van klager. De periode tussen de eerste brief van klager (10 oktober 2007) en de mondelinge en schriftelijke reacties van de notaris aan klagers adviseur (rond 29 oktober 2007) is naar het oordeel van de Kamer geen ongebruikelijk lange termijn. De notaris heeft voldoende adequaat gereageerd en heeft klager - na het inwinnen van extern advies - uitvoerig schriftelijk geïnformeerd.
II. De tweede klacht betreffende het verstrekken van onjuiste informatie onderschrijft de Kamer niet. Hoewel de notaris klager strikt genomen op één punt onjuiste informatie heeft verschaft, acht de Kamer dit, in aanmerking genomen dat een en ander in een later stadium is recht gezet, niet klachtwaardig. Naar het oordeel van de Kamer heeft de notaris, na het vaststellen van de fout door klager, correct gehandeld bij het herstellen ervan. De Kamer heeft evenmin de indruk dat klager door de onjuiste informatie nadelige (rechtspositionele) consequenties heeft ondervonden.
III. Ten aanzien van de derde klacht merkt de Kamer het volgende op. De akte van levering moet primair worden beschouwd als een weergave van hetgeen partijen (koper en verkoper) kennelijk hebben beoogd. Hoewel klager zeker als belanghebbende dient te worden beschouwd is het niet aan hem om over die inhoud te klagen. De akte, in het bijzonder de daarin als essentiële onderdelen voorkomende winstdelingsregeling en meerwaardeclausule, behelzen op zichzelf geen rechtens ontoelaatbare of ongebruikelijke regelingen tussen contractanten. De onderdelen beogen evenmin, op voor de notaris ten tijde van het tot stand komen ervan kenbare onrechtmatige wijze, rechten of toekomstige rechten van derden, in casu klager, te beknotten.
IV. Uit bijlage I bij de klacht maakt de Kamer op dat klager (in elk geval) sedert 22 juni 2004 van het bestaan en de inhoud van het testament van vader op de hoogte moet zijn geweest. Artikel 99 van de Wet op het notarisambt bepaalt dat een klacht kan worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van de notaris kennis heeft genomen. Klager was op 22 juni 2004 bekend met het (vermeende) nalatig handelen van de notaris. De klacht is ingediend op 7 februari 2008. De Kamer komt tot het oordeel dat klager ten aanzien van het vierde onderdeel van de klacht niet-ontvankelijk is nu de klacht buiten de termijn van drie jaar is ingediend.
Op grond van het vorenstaande worden de klachten I, II en III ongegrond verklaard. Ten aanzien van klacht IV is klager niet-ontvankelijk.
verklaart de klachten I, II en III ongegrond;
verklaart klager ten aanzien van klacht IV niet-ontvankelijk.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.J. Oostdijk, (plv.) voorzitter, mrs. G.R. van Baak-Klijnsma, F. Bergman, J. Kuipers en K.H.H.J. Kuhlmann, leden, bijgestaan door mr. R. Huisman, secretaris, en uitgesproken door mr. E.J. Oostdijk op 27 juni 2008.
Binnen dertig dagen na de dagtekening van de aangetekende brief waarin van bovenstaande beslissing wordt kennisgegeven, kan hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. Dit dient te geschieden door middel van een verzoekschrift bij de griffie van het Gerechtshof te Amsterdam, Prinsengracht 436, correspondentieadres: Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam