ECLI:NL:GHAMS:2009:BK2832

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.037.814-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over gezamenlijke uitoefening van ouderlijk gezag en toestemming voor emigratie naar Singapore

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders van een kind, waarbij de moeder verzoekt om toestemming om met het kind naar Singapore te verhuizen. De vader weigert deze toestemming te verlenen, wat leidt tot een hoger beroep. De moeder stelt dat haar verhuizing naar Singapore noodzakelijk is voor de ontwikkeling van haar onderneming, terwijl de vader zich zorgen maakt over het contact met het kind na de verhuizing. Het hof overweegt dat bij de beoordeling van dergelijke geschillen het belang van het kind voorop staat. De rechter dient de belangen van beide ouders en het kind tegen elkaar af te wegen. De moeder heeft niet voldoende aangetoond dat de verhuizing naar Singapore in het belang van het kind is. Het hof concludeert dat de verhuizing het contact tussen het kind en de vader aanzienlijk zou verminderen, wat niet in het belang van het kind is. De moeder heeft ook aangevoerd dat de vader eerder instemde met de verhuizing, maar het hof oordeelt dat de huidige omstandigheden een andere beslissing rechtvaardigen. Uiteindelijk bekrachtigt het hof de eerdere beschikking van de kinderrechter, die de moeder geen toestemming heeft verleend om met het kind naar Singapore te verhuizen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 3 november 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.037.814/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. M. Nurdogan-Ferwerda te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. E.J.H. van Lith te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2. De moeder is op 13 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 27 mei 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 420270 / FA RK 09-1322.
1.3. De vader heeft op 31 augustus 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De moeder heeft op 9 en 10 september 2009 nadere producties ingediend.
1.5. De zaak is op 21 september 2009 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
• de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
• de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
• F.L.M. Huizinga namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi & Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad).
2. De feiten
2.1. Uit de relatie van partijen, die vanaf oktober 2003 tot juli 2008 heeft geduurd, is [in] 2006 geboren […] (hierna: [het kind]). De vader heeft [het kind] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [het kind].
2.2. De vader heeft tweemaal per week, op dagen dat het hem schikt, contact met [het kind], van 18.00 uur tot 21.00 uur doordeweeks en van 9.00 uur tot 14.00 uur in het weekend. De vader draagt € 300,- per maand bij in de kosten van verzorging en opvoeding.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor het vertrek van [het kind] naar Singapore, afgewezen.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, te bepalen dat [het kind] zijn woondomicilie bij haar zal hebben, ook indien zij zal emigreren naar het buitenland.
3.3. De vader verzoekt:
I. Primair: de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek;
II. Subsidiair: te bepalen dat [het kind] zijn woonplaats en verblijfplaats bij de vader zal hebben, waarbij hij bereid is in overleg met de moeder een omgangsregeling vast te stellen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan het hof ligt ter beoordeling voor het verzoek van de moeder te bepalen dat zij gerechtigd zal zijn zich samen met [het kind] in het buitenland en wel in Singapore te vestigen, nu de vader weigert zijn toestemming hiervoor te verlenen.
4.2. Ingevolge artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient de rechter in geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag een zodanige beslissing te nemen als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij de beoordeling dient de rechter de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar af te wegen. Het belang van het kind staat daarbij voorop, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
4.3. Het hof dient bij de onderhavige beoordeling het belang van [het kind] in acht te nemen en voorts daarbij te betrekken enerzijds het belang van de moeder om met [het kind] naar Singapore te verhuizen en aldaar een nieuw bestaan op te bouwen en anderzijds het belang van de vader om omgang met [het kind] te hebben op gelijke wijze als thans het geval is.
Uitgangspunt is dat het de ouder bij wie het kind zijn gewone verblijfplaats heeft, in beginsel is toegestaan met het kind te verhuizen. Dit kan echter anders liggen in geval van emigratie, omdat dit ingrijpende gevolgen kan hebben voor het contact tussen het kind en de ouder bij wie het kind niet zijn gewone verblijfplaats heeft.
Uitgangspunt is tevens dat het kind recht heeft op een gelijkwaardige opvoeding door beide ouders, en daarnaast recht heeft op en belang heeft bij omgang met zijn ouders.
4.4. De vraag is of het belang van de moeder om zich in Singapore te vestigen, zodanig klemmend is dat het hiervoor geschetste belang van het kind daarvoor moet wijken. De moeder stelt dat het voor de ontwikkeling van haar onderneming noodzakelijk is dat zij zich vestigt in Singapore, omdat daar de groeimogelijkheden aanwezig zijn, die in Nederland ontbreken, zodat zij in Singapore in staat zal zijn een redelijk bestaan voor [het kind] en zichzelf op te bouwen.
Het hof volgt de stelling van de moeder niet, nu zij deze gelet op de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende aannemelijk heeft kunnen maken. De onderneming van de moeder richt zich op computernetwerkdienstverlening. Niet is gebleken dat zij haar onderneming slechts succesvol zal kunnen exploiteren vanuit Singapore. De moeder zal een groot deel van haar activiteiten op afstand van haar klanten in Singapore c.q. Zuidoost-Azië kunnen verrichten. Het hof houdt hierbij geen rekening met hetgeen de moeder heeft gesteld over de ontwikkeling van het economisch klimaat in zowel Singapore als Nederland, nu dit is gebaseerd op onzekere vooruitzichten. Hetzelfde geldt voor de door de moeder overgelegde businessplannen en de daarin vermelde omzet- en winstprognoses, die overigens inhoudelijk door de vader zijn bestreden. Hieruit volgt dat onzeker is of [het kind] in Singapore in gunstiger materiële omstandigheden zal kunnen opgroeien dan in Nederland.
4.5. De vader stelt dat zijn contact met [het kind] als gevolg van emigratie naar Singapore zal verminderen tot een onacceptabel laag niveau, hetgeen in strijd is met zowel [het kind]’s belang als dat van hemzelf. De moeder bestrijdt dit, onder aanbieding van een omgangsregeling tussen [het kind] en de vader die volgens haar aan de bezwaren van de vader tegemoet komt. [het kind] zal veelvuldig contact hebben met de vader via telefoon, e-mail en skype. Daarnaast zal zij de vader financieel in staat stellen viermaal per jaar naar Singapore te reizen. Bovendien zal [het kind] eenmaal per jaar tijdens de schoolvakantie naar Nederland komen, om langduriger bij de vader te verblijven.
Het hof kenmerkt het huidige contact tussen [het kind] en de vader als intensief, nu de vader thans tweemaal per week deel heeft aan zijn verzorging en opvoeding. Het hof is van oordeel dat de frequentie van dit contact als gevolg van verhuizing van [het kind] naar Singapore, te ingrijpend zal worden teruggeschroefd en onvoldoende wordt gecompenseerd door de door de moeder voorgestelde omgangsregeling. Daarbij komt dat het hof niet aannemelijk acht dat deze of een vergelijkbare omgangsregeling, mede gelet op de ernstige communicatieproblemen tussen partijen, met succes zal worden uitgevoerd.
4.6. De moeder heeft voorts nog aangevoerd dat de vader heeft ingestemd met [het kind]’s emigratie naar Singapore. De vader wist van haar al lang bestaande wens om met [het kind] naar Singapore te emigreren en wilde dit destijds ook, zoals blijkt uit de voorbereidingen die beide partijen daartoe in het verleden hebben getroffen. Door zijn instemming met [het kind]’s emigratie in te trekken, heeft de vader hun overeenkomst geschonden en maakt hij misbruik van zijn gezagsrecht, aldus de moeder.
Het hof volgt de moeder niet in deze stelling, nu los van de vraag of de man op enig moment met emigratie van [het kind] over enkele jaren had willen instemmen, de man in de huidige omstandigheden duidelijk niet instemt met de door de vrouw gewenste verhuizing naar Singapore.
4.7. Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het belang van [het kind] en de vader bij voldoende inhoudelijk en frequent onderling contact, zwaarder weegt dan het belang van de moeder om zich voor de ontwikkeling van haar bedrijf in Singapore te vestigen. Gelet op zijn jonge leeftijd, de hechtingsfase waarin hij zich thans bevindt en zijn belang bij goed contact met zijn beide ouders, acht het hof [het kind]’s belang niet gediend met emigratie naar Singapore, zodat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Het hof komt niet tot een ander oordeel op grond van het door de moeder geschetste belang dat de grootmoeder van moederszijde (hierna: de oma) heeft op voortzetting van haar band met [het kind]. De oma heeft woonplaats in Singapore, verblijft tijdelijk bij de moeder en heeft kenbaar gemaakt naar Singapore te zullen terugkeren, ongeacht of aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend met [het kind] daarheen te emigreren. Het belang van oma prevaleert in deze echter niet boven het belang van de vader bij contact met [het kind].
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, A.L. Diender en J.E. Doek in tegenwoordigheid van
mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2009.