Parketnummer: 21-003049-08
Uitspraak d.d.: 19 november 2009
TEGENSPRAAK
PROMIS
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 17 juli 2008 in de strafzaak tegen
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 november 2009 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr O.E. de Jong, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2007 te Houten, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [naam slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na
kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meerma(a)l(en) met
een of meer messen en/of een of meer scherpe voorwerp(en) in het lichaam van
die [naam slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie, de rechtbank, de advocaat-generaal en de raadman is het hof van oordeel dat verdachte niet heeft gehandeld met voorbedachte rade. Het hof acht niet aannemelijk dat er sprake was van een door de verdachte geplande actie. Veeleer is verdachte in een uitbarsting van hevige woede gekomen tot impulsief zeer verregaand geweld, waarbij hij [naam slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof neemt de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking.
Verdachte heeft zowel ter terechtzitting van het hof als bij de rechtbank verklaard dat hij in de nacht van 7 op 8 juni 2007 met [naam slachtoffer] ruzie heeft gekregen in haar woning te Houten.
Volgens de verklaring van verdachte zou de ruzie zijn gegaan over een film die verdachte wilde zien, terwijl [naam slachtoffer] naar bed wilde. De ruzie bleef doorgaan en er werd gesproken over een afkoelingsperiode tussen verdachte en [naam slachtoffer]. Verdachte werd emotioneel en heeft midden in de nacht [naam getuige 2] gebeld. Verdachte heeft ontkend dat zijn ontmoeting met [naam getuige 2] met cocaïnegebruik te maken zou hebben. Hij heeft [naam getuige 2] even buiten de woning getroffen, is bij hem in de auto gaan zitten en is vervolgens weer op haar telefonisch verzoek terug gegaan naar de woning van [naam slachtoffer]. Daarna is opnieuw een ruzie ontstaan. Verdachte heeft [naam slachtoffer] toen aangegeven dat hij een einde wilde maken aan hun relatie.
Volgens verklaringen van familie, vrienden en kennissen van [naam slachtoffer], was [naam slachtoffer] voornemens om de relatie met verdachte te beëindigen. Zij was bang dat verdachte dit niet zou accepteren. Voorts was [naam slachtoffer] tegen het gebruik van cocaïne door verdachte.
[Naam getuige 2] heeft verklaard dat verdachte een afspraak met hem had gemaakt, omdat hij cocaïne wilde hebben. Voorts heeft [naam getuige 2] verklaard dat hij verdachte een puntje cocaïne heeft gegeven.
Het hof laat in het midden of de ruzie tussen verdachte en [naam slachtoffer] ontstaan is door een conflict over een film, over het cocaïnegebruik van verdachte, over een geldkwestie, dan wel of ze te maken had met het feit dat [naam slachtoffer] en/of verdachte de relatie wilde(n) verbreken. Het hof gaat eveneens niet in op de vraag of verdachte wel of niet cocaïne heeft gebruikt. Het hof kan de precieze feitelijke gang van zaken niet met zekerheid vaststellen. Voor een bewezenverklaring van de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag is dit evenwel niet relevant.
De verdachte heeft ter terechtzitting van het hof verklaard dat [naam slachtoffer] boos was naar aanleiding van hun ruzie. Zij kwam ineens met een mes naar boven. Verdachte heeft geprobeerd het mes af te pakken. Daarna weet hij niet meer wat er is gebeurd. Het eerste wat hij zich kan herinneren is dat [naam slachtoffer] dood op de grond lag in een plas bloed en dat hij met een mes in zijn handen stond. Het was op dat moment ongeveer 02:00 uur ’s nachts. Verdachte heeft verklaard dat hij vervolgens zijn bebloede kleren heeft uitgetrokken, het mes daarbij heeft gelegd en zijn handen heeft gewassen. Hij is rond gaan rijden in zijn auto. Rond 08:00 uur ’s ochtends is hij weer teruggekeerd naar het huis van [naam slachtoffer], omdat hij wilde kijken of het echt gebeurd was. Hij heeft nog even bij [naam slachtoffer] gestaan. Vervolgens heeft hij zijn bebloede kleren en het mes in een plastic tas gedaan, zijn telefoon en [naam slachtoffer]’s portemonnee gepakt en is weer weggegaan met de auto.
Uit het onderzoek van artspatholoog [naam artspatholoog] blijkt dat op het lichaam van [naam slachtoffer] circa 50 steek- en snijletsels zijn aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat [naam slachtoffer] als gevolg van de vele steek- en snijletsels om het leven is gekomen. In elk geval één snijwond is toegebracht nadat [naam slachtoffer] al was overleden.
Uit het sporenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat zowel DNA-sporen van [naam slachtoffer] als van verdachte zijn gevonden in de bloedvlek op het T-shirt dat in de auto van verdachte lag.
Op 8 juni 2007 om 13:58 uur heeft verdachte naar zijn moeder gesms’t: “Ma, ik heb iets heel ernstig gedaan”, gevolgd door een sms om 14:04 uur: “Ma ik heb [naam slachtoffer] vermoord en ik ben nu op de vlucht sorry” en een sms om 14:11 uur waarin staat vermeld: “[naam slachtoffer] ligt dood op de kamer sorry sorry echt”.
De moeder van verdachte heeft op 8 juni 2007 van 14:00 uur tot 14:26 uur gebeld met [naam tante], de tante van verdachte. In dit gesprek heeft de moeder onder andere het volgende gezegd: “Ja eerst zei die tegen mij. In eerste instantie zei die van ehh. Mama ik heb [naam slachtoffer] vermoord. Ik zei wat heb je gedaan dan. Ik zeg waar is [naam slachtoffer] nu. Ja die ligt boven op de kamer. Ik zeg hoe kom je aan dat mes. Ja die heb ik beneden gepakt.”
[Naam getuige 1] heeft verklaard dat verdachte op 8 juni 2007 tegen hem heeft verteld dat hij ruzie heeft gehad met [naam slachtoffer] en dat hij haar keel met een mes heeft doorgesneden.
Volgens het hof staat op grond van bovengenoemde bewijsmiddelen vast dat [naam slachtoffer] op 8 juni 2007 in haar woning te Houten met messteken om het leven is gebracht. De messteken zijn in één reeks van handelingen toegebracht. In elk geval is één van de messteken toegebracht nadat [naam slachtoffer] al was komen te overlijden. Het hof leidt daaruit af dat [naam slachtoffer] al tijdens het toebrengen van de messteken is komen te overlijden. Verdachte stond naar zijn zeggen met een mes in zijn handen op het moment dat [naam slachtoffer] dood op de grond lag. Op de kleren van verdachte worden bloedvlekken aangetroffen; het t-shirt van verdachte is onderzocht en blijkt DNA van verdachte en het slachtoffer te bevatten. Verdachte heeft zowel tegen zijn moeder als tegen zijn vriend [naam getuige 1] verteld dat hij [naam slachtoffer] met een mes heeft gestoken. Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de messteken heeft toegebracht.
De verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij zich niets kan herinneren van het voorval, zijn geheugen is een ‘zwart gat’. Hij weet niet of hij de persoon is geweest die [naam slachtoffer] met messteken om het leven heeft gebracht. Het hof overweegt hieromtrent dat het voor de bewezenverklaring van het opzet op de dood niet van belang is of wel of geen sprake is van geheugenverlies bij verdachte. Ten overvloede merkt het hof op dat amnesie kort na het gebeuren niet aannemelijk wordt geacht gelet op de hiervoor weergegeven sms-berichten van verdachte aan zijn moeder 12 uur na het voorval en verdachtes op dezelfde dag afgelegde verklaring aan [naam getuige 1] waaruit daderwetenschap blijkt.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 08 juni 2007 te Houten, althans in het arrondissement
Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [naam slachtoffer]
van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na
kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meerma(a)l(en) met
een of meer messen en/of een of meer scherpe voorwerp(en) in het lichaam van
die [naam slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [naam slachtoffer] is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf:
Doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en tbs met dwangverpleging.
De rechtbank Utrecht heeft conform de eis van de officier van justitie de verdachte veroordeeld ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en tbs met dwangverpleging.
De advocaat-generaal heeft eveneens gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld ter zake van het impliciet subsidiair tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren en tbs met dwangverpleging.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen - en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden - dat verdachte zijn vriendin in haar eigen huis - de plaats waar ze zich veilig had moeten weten - op een gruwelijke manier om het leven heeft gebracht. Verdachte heeft wel vijftig keer met een mes in het lichaam van [naam slachtoffer] gestoken. Er is excessief geweld aangewend waarbij diepe verwondingen zijn toegebracht bij het slachtoffer. Het was een slachtpartij. De verdachte heeft geen hulp gehaald voor [naam slachtoffer] toen hij zich realiseerde wat er gebeurd was. Hij is weggegaan en rond gaan rijden in zijn auto. ’s Ochtends is hij teruggekeerd naar het slachtoffer en ook toen heeft hij geen alarm geslagen. Hij heeft zijn bebloede kleding weggeruimd, heeft [naam slachtoffer]’s portemonnee en telefoon meegenomen en zich van het mes ontdaan. Verdachte heeft zijn eigen belang vooropgesteld, heeft daartoe sporen gewist en is gevlucht.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat áls hij [naam slachtoffer] gedood heeft, hij daar spijt van heeft. Hij heeft voorts naar voren gebracht dat hij dit niet met zekerheid kan stellen aangezien hij zich niets kan herinneren. Zoals eerder overwogen, acht het hof niet aannemelijk dat verdachte zich niets kan herinneren, maar in elk geval weet verdachte zich wel te herinneren dat hij met een mes in zijn handen stond, op het moment dat [naam slachtoffer] dood op de grond lag. Het is moeilijk te begrijpen dat verdachte daar zelf geen conclusie aan verbindt en niet direct berouw heeft getoond van zijn handelen en daarnaar op te treden. Deze houding van verdachte maakt het extra moeilijk voor de nabestaanden het verlies van [naam slachtoffer] te verwerken.
[Naam slachtoffer] was een jonge 27-jarige vrouw met nog een hele toekomst voor zich. Verdachte heeft haar die toekomst ontnomen. Verdachte heeft door zijn handelen aan de familieleden en vrienden van het slachtoffer groot en onherstelbaar leed toegebracht. Dit blijkt onder meer uit de ter terechtzitting voorgelezen aanvullende schriftelijke slachtofferverklaring van de moeder en zus van het slachtoffer. Aan te nemen valt dat zij dat leed en de mede als gevolg daarvan ontstane psychische schade nog lang, mogelijk de rest van hun leven, zullen ervaren.
Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop de levensberoving is uitgevoerd, hebben een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen in de samenleving in het algemeen, en in de omgeving van het slachtoffer in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
Doodslag, zoals in het onderhavige geval bewezen is verklaard, behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent en is naar zijn aard een misdrijf dat oplegging van een gevangenisstraf van zeer lange duur rechtvaardigt.
Het hof zal bij de beoordeling van de onderhavige zaak en de oplegging van straf, ook rekening moeten houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Het hof stelt vast, dat verdachte zo goed als geen relevante justitiële documentatie heeft.
Het hof heeft gelet op diverse rapportages die over verdachte zijn opgemaakt waaronder:
De aanvullende Pro justitia rapportage d.d. 5 augustus 2009, opgemaakt door drs. P.E. Geurking, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater waarin wordt geconcludeerd dat de onderzoekers geen aanleiding zien hun eerdere conclusies zoals weergegeven in hun tripple rapportage d.d. 24 september 2007 (hieronder nader genoemd) te wijzigen. Er is bij verdachte sprake geweest van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline, antisociale en in mindere mate theatrale kenmerken en van pathologisch gokken in remissie. In hoeverre cocaïnegebruik een rol heeft gespeeld in de nacht van het tenlastegelegde is onduidelijk gebleven, maar de forensische relevantie van eventueel cocaïnegebruik is waarschijnlijk beperkt, gezien verdachtes eerdere bekendheid met dit middel (waarbij het niet tot incidenten of escalaties kwam).
De onderzoekers blijven ook bij hun eerdere mening ten aanzien van de mate van toerekeningsvatbaarheid. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar voor het tenlastegelegde, indien bewezen. Het recidivegevaar (vooral binnen (intieme) relaties) is aanzienlijk, zolang er geen behandeling heeft plaatsgevonden. Dit wordt vooral ingegeven door verdachtes krenkbaarheid en zijn neiging om spanningen en frustraties op te hopen.
Gelet op de aard en ernst van verdachtes persoonlijkheidsstoornis, de onderliggende zwakke persoonlijkheidsopbouw en het gebrek aan besef en inzicht in zijn problematiek alsmede de weerstand tegen (klinische) behandeling, moet er rekening mee gehouden worden, dat behandeling van verdachte geruime tijd in beslag zal nemen, waarbij niet kan worden volstaan met bijzondere voorwaarden of een tbs met voorwaarden.
En voorts, zoals ook opgenomen door de rechtbank:
- De inhoud van een brief met commentaar - geschreven op verzoek van de verdediging van verdachte - op de hieronder aangehaalde tripple rapportage, opgesteld door dr. A.J.W.M. Trompenaars en dr. drs. L.E.E. Ligthart, d.d. 07 december 2007.
- De inhoud van de Pro justitia rapportage d.d. 07 september 2007, opgemaakt door prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog te Amsterdam, waarbij is geconcludeerd dat bij betrokkene geen sprake is van een hersenorganisch lijden, ook niet ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. De gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde zijn niet door enig hersenorganisch lijden beïnvloed geweest. Op grond van de gedragsneurologische deelrapportage kan betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
- De inhoud van de triple rapportage - op verzoek van de rechter-commissaris - opgemaakt door P.E. Geurkink, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, (inclusief een milieurapportage van B.K. Keuning, sociaal psychiatrisch werker) onder meer - kort en zakelijk weergegeven - inhoudende dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin van een persoonlijk¬heidsstoornis met narcistische, borderline, antisociale en in mindere mate theatrale trekken. Het ten laste gelegde heeft plaatsgevonden in een relatie met het slachtoffer, die zich kenmerkte door veel problemen (ruzies en spanningen). Vlak voor het ten laste gelegde is een ruzie geëscaleerd, waarbij de agressieregulatie en impulscontrole tekortschoten. Dit leidde tot een toestand van razernij, getuige ook het grote aantal messteken bij het slachtoffer.
Geconcludeerd wordt dat betrokkene als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen voor het ten laste gelegde. De kans op herhaling van een soortgelijk of vergelijkbaar delict wordt zeker aanwezig geacht. Verwacht wordt dat betrokkene gezien zijn pathologie, met daaruit voorkomend zijn kwetsbaarheid tot opkroppen van frustraties en spanningen in combinatie met de gesignaleerde krenkbaarheid, opnieuw in een situatie komt zoals ten tijde van het tenlastegelegde. Vooral binnen (intieme) relaties zal zich deze dynamiek kunnen manifesteren. Gezien de ernst van de pathologie c.q. zijn persoonlijkheidsstoornis, wordt een behandeling noodzakelijk bevonden.
Geadviseerd wordt om de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van Overheidswege op te leggen, teneinde een langer durend verplicht behandelkader aan te bieden, waarmee ook op de langere duur de kans op recidive tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht.
- De inhoud van de contra-expertise Pro justitia d.d. 19 maart 2008, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch GZ-psycholoog, waarin wordt geconcludeerd dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen – lijdende was aan een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met narcistische, borderline en antisociale trekken zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Bij een bewezenverklaring is recidive in plotseling bizar geweld niet uit te sluiten, gelet op incidenten in het verleden (grijpen naar de keel van een eerdere vriendin, de kortdurende psychotische reactie in een problematische relatie) en de beschreven persoonlijkheids¬configuratie.
Geadviseerd wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
- Tenslotte de inhoud van de contra-expertise Pro justitia d.d. 02 april 2008, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, onder meer kort en zakelijk weergegeven - inhoudende dat verdachte lijdende was aan een ziekelijke stoornis in de zin van misbruik van cocaïne (in gedwongen remissie) en pathologisch gokken (in remissie) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale trekken/zwakke persoonlijkheidsstructuur. Ook ten tijde van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, leed verdachte aan de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zoals hiervoor beschreven. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden. De onderzochte dient als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Gezien de voornoemde psychopathologie en eerdere agressieve impulsdoorbraken wordt de kans op herhaling van het ten laste gelegde verhoogd aanwezig geacht. Vooral in een nieuwe relatie wordt de kans aanwezig bevonden dat betrokkene vanuit het niet goed kunnen hanteren van spanningen en frustraties in combinatie met zijn verhoogde krenkbaarheid opnieuw zal kunnen reageren zoals tijdens het ten laste gelegde feit. De enige manier om het recidiverisico proportioneel te verlagen wordt gezien in het opleggen van behandeling door betrokkene. Geadviseerd wordt de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Met de conclusie van deze rapportages, te weten dat bij verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit sprake was van een ziekelijke/gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waardoor het bewezenverklaarde hem verminderd kan worden toegerekend, kan het hof zich verenigen. Het hof neemt deze conclusie over. Voorts kan het hof zich verenigen met het advies dat terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege nodig is.
Het hof zal de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege van verdachte bevelen nu het bewezenverklaarde feit, een misdrijf is dat wordt genoemd in artikel 37a, eerste lid, onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en blijkens bovengenoemde rapportages de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Het hof is er zeer van doordrongen, dat het bewezenverklaarde feit een schokkend levensdelict oplevert, waardoor een jonge vrouw op gruwelijke niets ontziende wijze is gedood, en dat dat misdrijf in het bijzonder de nabestaanden het diepst denkbare leed heeft toegebracht, dat mogelijk hun leven lang op hen zal drukken. Toch meent het hof een minder zware straf te moeten opleggen dan de rechtbank heeft gedaan en door de advocaat-generaal is gevorderd. Dat doet het hof omdat bij raadpleging van een aanzienlijk aantal recente vergelijkbare zaken in de beschikbare database het hof van oordeel is, dat de gevorderde straf niet helemaal past in het zich landelijk ontwikkelende straftoemetingsbeleid. Voorts acht het hof een minder zware straf geïndiceerd aangezien verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Naast de tbs met verpleging die ook wordt opgelegd en die door veroordeelden, mede omdat de duur van de tbs onzeker is, als zwaar wordt ervaren, acht het hof een zo langdurige gevangenisstraf als door de rechtbank opgelegd in deze zaak minder gewenst.
Het hof zal een gevangenisstraf opleggen voor de hierna te melden duur.
Beslag
Met betrekking tot de inbeslaggenomen grijze Nokia telefoon zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit voorwerp in beslag is genomen.
De raadsman heeft ter terechtzitting zijn eerder geformuleerde verzoeken uitdrukkelijk herhaald. In verband met het gestelde geheugenverlies van verdachte heeft de raadsman verzocht verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten observeren en/of een deskundige te benoemen die de amnesie van verdachte nader kan onderzoeken.
Zoals hierboven overwogen, acht het hof het beweerde geheugenverlies niet van belang voor het bewijs en de mate van toerekeningsvatbaarheid. Informatie hieromtrent zal dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Het hof zal de verzoeken van de raadsman daarom afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat verdachte het impliciet primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren en 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd.
Het in beslag genomen voorwerp
Gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
een grijze mobiele telefoon (Nokia).
Beveelt de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de tas met bebloede kleding, ten aanzien waarvan geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Wijst af de verzoeken van de raadsman om verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten observeren en/of een deskundige te benoemen die de amnesie van verdachte nader kan onderzoeken.
Aldus gewezen door
mr J.M.J. Denie, voorzitter,
mr D.J. van Dijk en mr M.A.F. Cools-Weebers, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr S.M.A. Lestrade, griffier,
en op 19 november 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.