ECLI:NL:GHAMS:2009:BK4754

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
W2009/020
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 16 november 2009 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van drie raadsheren in een strafzaak. Het verzoek werd ingediend door de raadsman van de verzoeker, mr. H.H.M. van Dijk, op 1 oktober 2009. De raadsman stelde dat het voor de raadsheren moeilijk zou zijn om onpartijdig te oordelen, gezien de positie van de sectorvoorzitter van de strafsector van het hof, die betrokken was bij de eerdere beslissing in de zaak van de verzoeker. De wrakingskamer heeft echter geoordeeld dat er geen bewijs is dat de sectorvoorzitter invloed heeft uitgeoefend op de raadsheren of dat zij zich door hem beïnvloed voelen. De wetgeving, met name artikel 23 van de Wet op de rechterlijke organisatie, stelt dat het bestuur van een gerecht niet mag ingrijpen in de inhoudelijke beoordeling van een zaak. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de raadsheren in hun beoordeling onafhankelijk zijn en dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestaat. Daarom is het verzoek tot wraking afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer: 21-001946-08
WRAKING: nr. W2009/020
Uitspraak d.d.: 16 november 2009
Gerechtshof te Amsterdam
Nevenzittingsplaats Arnhem
Wrakingskamer
Beslissing
gewezen op het verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, gedaan door
[Verzoeker],
De procedure
Bij brief van 1 oktober 2009 is door mr H.H.M. van Dijk, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, raadsman van verzoeker, om wraking verzocht van de drie raadsheren die de strafzaak tegen verzoeker in hoger beroep zullen gaan behandelen. Ter terechtzitting van de wrakingskamer heeft de raadsman aangevoerd dat hij kort vóór zijn schriftelijke wrakingsverzoek naar de griffie van het hof heeft gebeld en dat hem in dat telefoongesprek is medegedeeld dat het bij de drie bovengenoemde raadsheren gaat om mrs H. Abbink, A.E. Harteveld en M.L.H.E. Roessingh-Bakels. Het wrakingsverzoek is tegen hen gericht. De raadsheren hebben niet in de wraking berust.
Het hof heeft ter terechtzitting van 9 november 2009 gehoord de raadsman van verzoeker en de advocaat-generaal, die heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek.
Het hof heeft kennis genomen van de door de raadsman van verzoeker overgelegde pleitnota.
Ontvankelijkheid
Het hof acht het verzoek tijdig gedaan en ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het verzoek tot wraking
De raadsman van verzoeker heeft ter terechtzitting van de wrakingskamer gesteld dat het voor de raadsheren in de strafsector van het hof zeer moeilijk, zo niet haast onmogelijk zal zijn een beslissing te nemen die dramatisch afwijkt van de beslissing in eerste aanleg van de rechtbank Utrecht, omdat die beslissing onder meer werd genomen door de huidige sectorvoorzitter van de strafsector van het hof. De raadsman heeft aangevoerd dat artikel 23, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie niet weg neemt, dat iedere raadsheer in zijn achterhoofd de bijzondere positie van de sectorvoorzitter heeft. De raadsman sluit voorts niet uit dat over de strafzaak tegen verzoeker overleg is geweest tussen de sectorvoorzitter en de gewraakte raadsheren. Hierdoor is een objectief te rechtvaardigen grond ontstaan voor de vrees dat het die raadsheren aan onpartijdigheid ontbreekt, aldus de raadsman.
De beoordeling van het verzoek tot wraking
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dit lijdt slechts uitzondering indien zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Artikel 23 van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaalt (voor zover relevant):
(1) Het bestuur is belast met de algemene leiding, de organisatie en de bedrijfsvoering van het gerecht. (…).
(2) Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in het eerst lid, treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.
Bovendien bepaalt artikel 24 van de Wet op de rechterlijke organisatie:
(1) Het bestuur kan ter uitvoering van zijn taken, genoemd in artikel 23, eerste lid, alle bij het gerecht werkzame ambtenaren algemene en bijzondere aanwijzingen geven.
(2) Bij het geven van aanwijzingen treedt het bestuur niet in de procesrechtelijke behandeling van, de inhoudelijke beoordeling van alsmede de beslissing in een concrete zaak of in categorieën van zaken.
Op grond van deze bepalingen is het de leden van een bestuur van een gerecht, zoals een sectorvoorzitter, niet toegestaan inhoudelijk te treden in een zaak die wordt behandeld door (andere) raadsheren van het gerecht. De wrakingskamer is van oordeel dat op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat dit in de strafzaak tegen verzoeker is gebeurd of dat de raadsheren anderszins door de sectorvoorzitter zijn beïnvloed of zich door hem of zijn positie beïnvloed voelen in de beoordeling van de strafzaak tegen verzoeker.
Gezien het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat niet is gebleken van omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen inhouden dat mrs Abbink, Harteveld en Roessingh-Bakels jegens de verzoeker vooringenomenheid koesteren. Evenmin kan op grond van voormelde feiten en omstandigheden worden gezegd dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief is gerechtvaardigd. Ook overigens is een dergelijke zwaarwegende aanwijzing niet aannemelijk geworden, zodat het verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot wraking van mrs H. Abbink, A.E. Harteveld en M.L.H.E. Roessingh-Bakels.
Aldus gewezen door
mr I.A. Katz-Soeterboek, voorzitter,
mrs R. den Ouden en R.F.C. Spek, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr W.B. Kok, griffier,
en op 16 november 2009 ter openbare terechtzitting uitgesproken.