ECLI:NL:GHAMS:2009:BK7595

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.026.273-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.G. Kemmers
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • H.L.L. Neervoort-Briët
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid verzoek tot nihilstelling partneralimentatie in echtscheidingsconvenant

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 10 november 2009, gaat het om de ontvankelijkheid van een verzoek tot nihilstelling van partneralimentatie, zoals overeengekomen in een echtscheidingsconvenant. De man, appellant, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Haarlem, waarin de vrouw, geïntimeerde, op verzoek de alimentatie op nihil heeft gesteld. De man en vrouw zijn in 1990 gehuwd en hun huwelijk is op 28 december 1999 ontbonden. Bij de echtscheidingsbeschikking van 14 december 1999 is een alimentatiebedrag van NLG 350,- per maand vastgesteld, te betalen door de vrouw aan de man.

In het hoger beroep verzoekt de man de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek tot nihilstelling, terwijl de vrouw verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen. Het hof overweegt dat de grief van de man enkel betrekking heeft op de ontvankelijkheid van de vrouw in haar verzoek. De behoefte van de man en de draagkracht van de vrouw zijn niet in geschil. De man stelt dat het echtscheidingsconvenant moet worden aangemerkt als een vaststellingsovereenkomst, maar het hof oordeelt dat dit niet het geval is. De vrouw is ontvankelijk in haar verzoek tot wijziging van de alimentatie op basis van gewijzigde omstandigheden.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man in hoger beroep af. De beslissing is openbaar uitgesproken en de betrokken rechters zijn R.G. Kemmers, G.J. Driessen-Poortvliet en H.L.L. Neervoort-Briët, met mr. K.W. van Mourik als griffier.

Uitspraak

Bij vervroeging
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 10 november 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.026.273/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. M. Zee te Purmerend,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. M-J. Bouwman te Zaandam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. De man is op 27 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 februari 2009 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 152313/08-4298.
1.3. De vrouw heeft op 15 april 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De man heeft op 25 september 2009 en 1 oktober 2009 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 5 oktober 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De feiten
2.1. Partijen zijn [in] 1990 gehuwd. Hun huwelijk is op 28 december 1999 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 14 december 1999 in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. Partijen zijn op 4 november 1999 een echtscheidingsconvenant overeengekomen. Bij de echtscheidingsbeschikking is conform dit echtscheidingsconvenant een door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud van de man bepaald van NLG 350,- (€ 159,-) per maand met ingang van 28 december 1999.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vrouw - met wijziging van de echtscheidingsbeschikking van
14 december 1999 en het echtscheidingsconvenant van 4 november 1999 - de door haar aan de man te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 2 december 2008 op nihil gesteld.
3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, de vrouw alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in haar inleidend verzoek.
3.3. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De grief van de man ziet uitsluitend op het oordeel van de rechtbank waarbij de vrouw ontvankelijk is geacht in haar inleidend verzoek tot nihilstelling van de uitkering tot levensonderhoud van de man. De behoefte van de man en de draagkracht van de vrouw zijn derhalve niet in geschil. Het echtscheidingsconvenant dient volgens de man aangemerkt te worden als een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), waarvan niet kan worden afgeweken. Voorts stelt hij dat - zoals blijkt uit de onderlinge correspondentie - partijen nooit de bedoeling hebben gehad een uitkering tot levensonderhoud vast te stellen. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist.
4.2. Het hof overweegt het volgende. Bij een vaststellingsovereenkomst in de zin van artikel 7:900 BW binden partijen - ter beëindiging of ter voorkoming van onzekerheid of geschil omtrent hetgeen tussen hen rechtens geldt - zich jegens elkaar aan een vaststelling daarvan, bestemd om ook te gelden voor zover zij van de tevoren bestaande rechtstoestand mocht afwijken.
Met het sluiten van een echtscheidingsconvenant wordt weliswaar mede beoogd geschillen, onzekerheden en rechtsgedingen te voorkomen, maar dat maakt van een convenant nog geen vaststellingsovereenkomst. Volgens vaste rechtspraak dient een echtscheidingsconvenant te worden uitgelegd aan de hand van de Haviltex-maatstaf, met dien verstande dat het aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen van het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Blijkens de bewoordingen van het convenant en de echtscheidingsbeschikking wordt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage aangeduid als uitkering tot levensonderhoud. Daarnaast heeft de man blijkens een door de vrouw overgelegde brief van 19 januari 2005 aan haar verzocht om indexering van de alimentatie, waaruit valt af te leiden dat ook de man de bijdrage als partneralimentatie kwalificeerde.
Het echtscheidingsconvenant bevat ten aanzien van de partneralimentatie voorts geen niet-wijzigingsbeding, zodat de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek tot wijziging van de uitkering tot levensonderhoud op grond van gewijzigde omstandigheden.
De stelling van de man ten aanzien van de door de vrouw meegebrachte schuld in het huwelijk van partijen als gevolg waarvan een tweede hypothecaire lening op de voormalig echtelijke woning is afgesloten, leidt niet tot een ander oordeel, daar de bestemming en de achtergrond van een dergelijke schuld niet van belang zijn bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
De grief van de man faalt. Het hof zal het verzoek van de man in hoger beroep derhalve afwijzen en de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.3. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, G.J. Driessen-Poortvliet en H.L.L. Neervoort-Briët in tegenwoordigheid van mr. K.W. van Mourik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 10 november 2009.