GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 december 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.042.450/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. B. Anik te Utrecht,
WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Diemen,
namens Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam, team Opperdan,
gevestigd te Zaandam, gemeente Zaanstad,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en WSJ genoemd.
1.2. De moeder is op 10 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 13 augustus 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Haarlem (hierna: de kinderrechter), met kenmerk 158891 / JU RK 09-747.
1.3. WSJ heeft op 14 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. De zaak is op 11 november 2009 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen:
• de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
• M.J.M. van Rossum en A.M. Vase namens WSJ;
• W.R. Daalderop namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem (hierna: de Raad);
• [x], een tante van de moeder.
Team Opperdan van Stichting Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (hierna: BJAA) en […] (hierna: de pleegmoeder) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.1. Uit de moeder is [in] 2004 geboren […] (hierna: [de minderjarige]). De moeder oefent het ouderlijk gezag uit over [de minderjarige], die geen enkel contact heeft met haar vader.
2.2. De moeder was vanaf april 2005 in zorg bij Stichting Philadelphia (hierna: Philadelphia) bij Begeleid Zelfstandig Wonen. Tot augustus 2008 heeft zij via Philadelphia sociaal-emotionele en praktische ondersteuning ontvangen van de pleegmoeder.
2.3. Vanaf mei 2005 heeft [de minderjarige] doordeweeks vanaf de ochtend tot ’s avonds na het eten verbleven bij gastouders (via de Organisatie Zaanse Kinderopvang). Vanaf december 2007 tot 16 mei 2008 heeft [de minderjarige] in de weekenden verbleven in het gezin van de pleegmoeder.
2.4. De moeder is van […] 2007 tot […] 2008 opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling van het Zaans Medisch Centrum. Aansluitend is haar poliklinische nazorg geboden. In september 2008 is de moeder gedurende vijf dagen opgenomen geweest op de PAAZ-afdeling.
2.5. Op 5 augustus 2008 heeft de Raad een rapport opgesteld.
2.6. Bij beschikking van 21 augustus 2008 van de kinderrechter is [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, tot 21 augustus 2009.
2.7. Bij beschikking van 5 september 2008 van de kinderrechter is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf in een pleeggezin verleend met ingang van 4 september 2008 tot 2 oktober 2008. Bij beschikking van
16 september 2008 van de kinderrechter is de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 21 augustus 2009.
[de minderjarige] woont vanaf 4 september 2008 in het gezin van de pleegmoeder.
2.8. Op 13 oktober 2009 heeft WSJ een Plan van Aanpak Ondertoezichtstelling opgesteld.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] op het daartoe strekkende verzoek van WSJ verlengd met ingang van 21 augustus 2009 tot 21 augustus 2010. Tevens is bij die beschikking de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] voor verblijf in een pleeggezin verlengd met ingang van 21 augustus 2009 tot 21 februari 2010, onder verdere aanhouding van het inleidend verzoek van WSJ, dat strekt tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot 21 augustus 2010, voor het overige.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, [de minderjarige] te plaatsen in het netwerkpleeggezin van mevrouw [x] voornoemd.
3.3. WSJ verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. De moeder heeft ter zitting in hoger beroep als haar wens te kennen gegeven dat [de minderjarige] weer bij haar komt wonen en dat zij weer zelf voor [de minderjarige] kan zorgen. Het hof begrijpt het verzoek van de moeder, in het licht van haar grieven, aldus dat zij verzoekt, primair, de inleidende verzoeken van WSJ alsnog af te wijzen, subsidiair, [de minderjarige] te plaatsen bij mevrouw [x].
4.2. In de eerste plaats dient het hof te beoordelen of er ten tijde van het geven van de bestreden beschikking gronden aanwezig waren voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige], en of deze ook thans nog aanwezig zijn.
4.3. In oktober 2009 is een onderzoek door de Bascule naar het gedrag van [de minderjarige] gestart. De moeder stelt dat zolang er geen onderzoeksresultaten van de Bascule beschikbaar zijn, er onvoldoende gronden aanwezig zijn voor verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing van [de minderjarige].
Het hof deelt het standpunt van moeder niet. Volgens het Raadsrapport van 5 augustus 2008 wordt [de minderjarige] in haar sociaal-emotionele ontwikkeling bedreigd. De Raad noemt het pedagogisch vermogen van de moeder beperkt, als gevolg van haar zwakbegaafdheid en psychiatrische problematiek. Zij kan hierdoor de dagelijkse zorg voor en opvoeding van [de minderjarige] niet aan, heeft moeite met het invullen van haar gezag en kan hierdoor ook geen sturing geven aan de hulpverlening ten behoeve van [de minderjarige], aldus de Raad. Gebleken is dat voorafgaand aan [de minderjarige]s uithuisplaatsing is geprobeerd dit te ondervangen door de zorg voor haar met enkele pleeggezinnen te delen. Dit heeft volgens de Raad tot spanningen geleid, vanwege strijd en onenigheid tussen de verschillende opvoedingsmilieus van [de minderjarige]. [de minderjarige] zou hierdoor in een loyaliteitsconflict terecht kunnen komen, aldus de Raad. WSJ heeft ter zitting verklaard dat [de minderjarige] sinds enkele weken meer gespannen en warrig dan voorheen overkomt.
Het hof acht derhalve, in navolging van de rechtbank, voldoende gronden aanwezig voor verlenging van zowel de ondertoezichtstelling als de uithuisplaatsing van [de minderjarige].
4.4. Wel beschouwt het hof, evenals de rechtbank, het Basculeonderzoek naar [de minderjarige]s gedrag van groot belang om te kunnen bepalen in welk opvoedingsmilieu zij het beste kan opgroeien. De rechtbank heeft er derhalve goed aan gedaan de uithuisplaatsing in afwachting van de onderzoeksresultaten van de Bascule, met slechts een half jaar te verlengen. Volgens de rechtbank kan dit half jaar tevens worden gebruikt om een onderzoek naar de psychische gesteldheid en de opvoedingskwaliteiten van de moeder te laten plaatsvinden. Het verbaast en verontrust het hof dat, zoals ter zitting is gebleken, er tot op heden geen adequate actie door WSJ is ondernomen om tot een dergelijk onderzoek te komen, terwijl van de zes beschikbare maanden een aantal reeds is verstreken. Er bestaat dus nog geen duidelijk beeld van de pedagogische (on-)mogelijkheden van de moeder, terwijl dit nodig is om een afgewogen oordeel te kunnen geven over de definitieve opgroeisituatie van [de minderjarige]. Weliswaar blijkt uit de stukken dat de moeder zich niet begeleidbaar opstelt, maar zij heeft ter zitting in hoger beroep verklaard met het door de rechtbank gewenste onderzoek in te stemmen. Bovendien ziet het hof het als een taak van WSJ te bevorderen dat de contacten tussen de moeder en de pleegmoeder in goede harmonie plaatsvinden. Hoewel het gezin van de pleegmoeder voor [de minderjarige] een vertrouwde omgeving vormt, baart de conflictueuze relatie tussen de moeder en de pleegmoeder het hof zorgen. De gezinsvoogd dient hierin actief sturend op te treden.
4.5. Nu geen wettelijke bepaling het hof de bevoegdheid geeft te bepalen op welke fysieke plaats de verzochte (verlenging van de) uithuisplaatsing ten uitvoer wordt gelegd, zal het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaren in haar subsidiaire verzoek.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof, gelijk de Raad ter zitting heeft geadviseerd, de bestreden beschikking bekrachtigen.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar subsidiaire verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, A.L. Diender en E.A. Maan in tegenwoordigheid van
mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.