GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 15 december 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.034.083/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT in principaal hoger beroep,
GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.W.K. Bosman te Haarlem,
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep,
APPELLANTE in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.A. Stammes te Velsen-Zuid, gemeente Velsen.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 29 mei 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 3 maart 2009 van de rechtbank te Haarlem (hierna: de rechtbank), met kenmerk 149668/08-3171.
1.3. De moeder heeft op 16 juli 2009 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.4. De vader heeft op 25 augustus 2009 een verweerschrift in het incidenteel hoger beroep van de moeder ingediend.
1.5. De volgende nadere stukken zijn ingediend:
• brief met producties van 14 september 2009, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de vader;
• brief met producties van 18 september 2009, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de vader;
• brief met producties van 21 september 2009, ingekomen op dezelfde datum, van de advocaat van de moeder.
1.6. De zaak is op 30 september 2009 ter terechtzitting behandeld, alwaar zijn verschenen partijen, beiden bijgestaan door hun advocaten.
1.7. Zoals afgesproken bij de behandeling ter zitting heeft de vader nog zijn jaaropgave houdende zijn fiscaal loon over 2008 aan het hof toegezonden. De moeder heeft daarvan een afschrift ontvangen.
2.1. Partijen zijn [in] 1997 gehuwd. Hun huwelijk is op 19 oktober 1999 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 28 september 1999 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind A] [in] 1996 en [kind B] [in] 1998 (hierna gezamenlijk: de kinderen).
2.2. Bij de echtscheidingsbeschikking is een door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen bepaald van ƒ 200,- per kind per maand met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.3. Bij beschikking van 22 mei 2001 van de rechtbank is, met dienovereenkomstige wijziging van de echtscheidingsbeschikking, de bijdrage bepaald op ƒ 263,- per kind per maand met ingang van 27 september 2000.
2.4. De vader heeft vanaf 1 januari 2008 betaling van de onderhoudsbijdrage gestaakt.
2.5. Het hof heeft, voor zover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld.
2.6. Ten aanzien van de vader is het volgende gebleken.
Hij is geboren [in] 1972. Hij is [in] 2004 gehuwd met [mevrouw x]. Uit hun huwelijk zijn geboren [kind C] [in] 2005 en [kind D] [in] 2006. Hij vormt met zijn echtgenote, [kind C] en [kind D] een gezin.
Hij is werkzaam in loondienst. Zijn fiscaal loon bedroeg volgens de jaaropgave over 2008 € 28.522,-.
Zijn echtgenote is vanaf 7 januari 2009 onder psychotherapeutische behandeling en heeft geen eigen inkomsten.
Aan huur en enige servicekosten betaalt hij € 577,- per maand. De huurtoeslag bedraagt € 167,- per maand.
Hij betaalt € 156,- per maand aan premie voor een zorgverzekering. Hij ontvangt een zorgtoeslag van € 90,- per maand.
Hij heeft kosten in verband met de omgang met [kind A].
Hij heeft kosten van tussenschoolse kinderopvang van [kind C] van € 12,- per maand.
Vanaf 22 oktober 2007 volgen hij en zijn echtgenote een minnelijk schuldsaneringstraject van de afdeling Schuldhulpverlening en Budgetbeheer van de gemeente Haarlem (hierna: de gemeente). In verband hiermee betaalt hij
€ 115,- per maand aan aflossing. Als hij dit schuldsaneringstraject in juni 2010 met goed gevolg heeft afgerond, zal hem een “schone lei” worden verleend.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 22 mei 2001 van de rechtbank, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van
3 maart 2009 op nihil gesteld.
Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de vader de bijdrage met ingang van 22 oktober 2007, dan wel met ingang van 1 januari 2008, althans met ingang van 8 september 2008, op nihil te stellen, althans deze te bepalen op een zodanig lager bedrag dan – naar het hof begrijpt – € 282,18 per maand als de rechtbank juist zou achten.
3.2. De vader verzoekt – naar het hof begrijpt –, met vernietiging van de bestreden beschikking, de bijdrage op nihil te stellen met ingang van 1 januari 2008 dan wel 4 september 2008.
3.3. De moeder verzoekt in principaal appel de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep, althans dit verzoek af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt zij, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen, althans de bijdrage te bepalen met ingang van een zodanige datum en op een zodanig bedrag als het hof juist zal achten, doch uiterlijk tot 1 mei 2010, de datum waarop het minnelijke schuldsaneringstraject van de vader en zijn echtgenote eindigt, waarna de bij beschikking van 22 mei 2001 bepaalde bijdrage zal herleven.
3.4. De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in incidenteel appel, dan wel dat verzoek af te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
In principaal en incidenteel appel
4.1. In hoger beroep is de draagkracht van de vader aan de orde in verband met de door hem te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
4.2. De behoefte van de kinderen aan een bijdrage in de kosten van hun verzorging en opvoeding wordt niet betwist en staat derhalve vast.
4.3. De vader stelt dat hij vanwege zijn schuldenlast genoodzaakt is geweest vanaf 1 januari 2008 de betaling van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de kinderen te staken, zodat er vanuit dient te worden gegaan dat hij sindsdien geen draagkracht meer heeft.
4.4. Het hof overweegt als volgt.
Uit de overgelegde stukken van de gemeente blijkt dat de vader en zijn echtgenote omvangrijke schulden hebben. Weliswaar heeft de moeder het bestaan van deze schulden niet betwist, maar zij bestrijdt dat met al deze schulden rekening moet worden gehouden bij het bepalen van de draagkracht van de vader.
Het hof deelt dit standpunt van de moeder niet. In beginsel dient bij de vaststelling van kinderalimentatie nauwgezet te worden bezien met betrekking tot welke schulden, die de vader aanvoert, er aanleiding is om deze bij de bepaling van zijn draagkracht te laten meewegen. Niet zonder meer worden alle schulden meegewogen; slechts indien daartoe gegronde redenen en omstandigheden zijn aangevoerd kan het hof beslissen ze bij de bepaling van vaders draagkracht voor een bijdrage in de verzorging en opvoeding van de kinderen mee te wegen. De schulden van de vader – en zijn huidige echtgenote – zijn zoals hij stelt en onvoldoende door de moeder is weersproken, deels schulden uit het huwelijk van partijen, deels herinrichtingskosten en deels schulden ontstaan door een chronisch tekort aan middelen.
Voorts betoogt de moeder dat als rekening wordt gehouden met een minimale aflossing op de schulden van € 64,- per maand, er nog ruimte is voor betaling van een onderhoudsbijdrage door de vader. Daar komt volgens haar bij dat de echtgenote van de vader in staat moet worden geacht in haar eigen levensonderhoud te voorzien en dat zij derhalve mee kan dragen in de lasten van de vader.
Het hof deelt dit standpunt van de moeder evenmin. Indien een onderhoudsplichtige is toegelaten tot de schuldsanering uit hoofde van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP) en voor zover bij de bepaling van het vrij te laten inkomen niet met zijn onderhoudsverplichting rekening wordt gehouden, wordt met ingang van de datum van de schuldsanering en voor de duur daarvan de onderhoudsbijdrage op nihil gesteld. In deze zaak is er geen sprake van dat de vader is toegelaten tot de WSNP. Gelet echter op de omvangrijke schuldenlast van de vader en zijn echtgenote, overweegt het hof dat de vader in een financiële positie verkeert die gezien haar opzet en inhoud in zodanige mate overeenkomt met een schuldsaneringsregeling krachtens de WSNP, dat deze hieraan gelijk dient te worden gesteld. Uit de brief van de gemeente van 2 september 2009 blijkt dat de vader een negatieve afloscapaciteit heeft, terwijl bij de berekening van zijn vrij te laten inkomen geen rekening is gehouden met betaling van kinderalimentatie. Aan het vorenstaande doet niet af dat de vader
€ 115,- per maand aflost op zijn schulden in plaats van het minimale bedrag van € 64,- per maand. Gelet op hetgeen uit de stukken is gebleken omtrent de psychische en fysieke gesteldheid van de echtgenote van de vader, valt niet te voorzien dat zij binnen afzienbare tijd door inkomsten aan de aflossing van de schulden zal kunnen bijdragen. Daarentegen kan er wél van haar worden verwacht dat zij zich inspant om op termijn zoveel mogelijk in haar eigen levensonderhoud te voorzien.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene oordeelt het hof dat de financiële positie waarin de vader vanaf 1 januari 2008 verkeert, geen ruimte biedt om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, zodat de onderhoudsbijdrage met ingang van die datum op nihil zal worden gesteld.
4.6. Ter zitting in hoger beroep heeft de vader uitdrukkelijk toegezegd dat hij wil bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen zodra het schuldsaneringstraject van de gemeente zal zijn afgerond. Het hof gaat er gezien de brief van 27 augustus 2009 van de gemeente van uit dat de vader en zijn echtgenote in juni 2010 schuldenvrij zullen zijn. Het hof gaat voor het bepalen van de draagkracht van de vader in de daarop volgende periode, naast de hierboven onder 2.6 vermelde financiële gegevens, uit van het volgende.
Het hof zal het inkomen van de vader bepalen aan de hand van zijn jaaropgave over 2008 verhoogd met de in 2008 betaalde WW-premie omdat deze premie in 2009 niet meer verschuldigd is.
Aan de kant van de vader, die ter zitting in hoger beroep heeft verklaard dat [kind A] circa drie keer per week bij hem langs komt, wordt rekening gehouden met de op de gebruikelijke wijze berekende kosten van omgang.
Gelet op de huidige richtlijnen zal het hof de vader als alleenstaande beschouwen en bij de berekening van de draagkracht uitgaan van een draagkrachtpercentage van 70%.
Het hof zal de voor onderhoud beschikbare draagkracht van de vader zoals te doen gebruikelijk gelijkelijk verdelen over de vier kinderen jegens wie hij onderhoudsplichtig is. Geen rekening wordt gehouden met zijn onderhoudsplicht ten opzichte van zijn echtgenote, gelet op artikel 1:400 van het Burgerlijk Wetboek, dat op 1 maart 2009 in werking is getreden.
4.7. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de vader met ingang van 1 juni 2010 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen van € 95,- per kind per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven.
4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
in principaal en incidenteel appel
vernietigt de beschikking waarvan beroep en, opnieuw rechtdoende:
stelt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 22 mei 2001 van de rechtbank te Haarlem, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 januari 2008 tot 1 juni 2010 op nihil;
bepaalt, met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 22 mei 2001 van de rechtbank te Haarlem, de door de vader bij vooruitbetaling te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen met ingang van 1 juni 2010 op € 95,- (VIJFENNEGENTIG EURO) per kind per maand;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M. Wigleven, M.M.A. Gerritzen-Gunst en J.G. Gräler in tegenwoordigheid van
mr. F.L.A. Straathof als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 15 december 2009.