ECLI:NL:GHAMS:2009:BL0919

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 september 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.003.513
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de beoordeling van een non-concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en de vennootschap Metallit GmbH. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Ch.M. de Ruiter, had in hoger beroep beroep aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. De kern van het geschil betrof de uitleg van het non-concurrentiebeding en de vraag of de appellant onbillijk benadeeld was door de duur van het relatiebeding. Tijdens de comparitie van partijen op 12 februari 2009 werd duidelijk dat er onduidelijkheid bestond over de werkgebieden die aan de appellant waren toegewezen en de reikwijdte van het non-concurrentiebeding. De appellant verklaarde dat hij aanvankelijk alleen binnen het gebied Utrecht had gewerkt, maar dat hij later een groter gebied ging bewerken, wat volgens hem tijdelijk was. De vertegenwoordiger van Metallit, [B], bevestigde dat er verschillende verkoopgebieden waren en dat de appellant een specifiek gebied was toegewezen. Het hof oordeelde dat de uitleg van het non-concurrentiebeding afhankelijk was van de omstandigheden en de verwachtingen van beide partijen ten tijde van de overeenkomst. Het hof concludeerde dat het niet zonder meer mogelijk was om de reikwijdte van het beding vast te stellen en dat Metallit de gelegenheid moest krijgen om bewijs te leveren over de werkgebieden die aan de appellant waren toegewezen. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 104.003.513
(zaaknummer rechtbank 457905/CV 06-1201 BA)
arrest van de vijfde civiele kamer van 15 september 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. Ch.M. de Ruiter,
tegen:
de vennootschap naar Duits recht
Metallit GmbH Spezial-Schweisstechnik Fabrikation Vertriebservice,
gevestigd te Bielefeld, Duitsland,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Knigge.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof verwijst naar zijn tussenarrest van 18 november 2008. In gevolge dat tussenarrest heeft op 12 februari 2009 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Het hiervan opgemaakte proces-verbaal bevindt zich in afschrift bij de stukken.
1.2 Daarna hebben de partijen de stukken weer overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof opnieuw arrest bepaald.
2. De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
2.1 Het hof verwijst naar en volhardt bij de inhoud van het tussenarrest van 18 november 2008.
2.2 [appellant] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen het volgende verklaard:
“Met mijn verkoopleider [A], die mij heeft aangenomen, heb ik besproken wat onder het ‘gebied Utrecht’ in artikel 1 van de arbeidsovereenkomst diende te worden verstaan. Mij is toen duidelijk geworden dat het ging om de stad Utrecht en de directe randgemeenten. Dat waren de Bilt, Bunnik, Maarssen en Groenekan. De grens van het gebied werd gevormd door de snelwegen. Aanvankelijk heb ik ook alleen binnen dat gebied gewerkt. Doordat collega’s vertrokken ben ik half 1994/begin 1995 een groter gebied gaan bewerken. Mij is ter gelegenheid van die uitbreiding van mijn werkzaamheden wel gezegd dat die uitbreiding van tijdelijke aard was. Eigenlijk is dat steeds gezegd wanneer sprake was van een uitbreiding. Sommige uitbreidingen zijn ook weer gestopt omdat nieuwe collega’s kwamen. De kaart met de verschillende verkoopgebieden, die [B] noemt, was mij bij mijn indiensttreding niet bekend. Ik heb pas na mijn vertrek bij Metallit gehoord over deze kaart. Er waren namelijk collega’s die deze kaart kregen thuisgestuurd en die kaart na ondertekening moesten terugsturen naar Metallit. Het ging daarbij om collega’s die al bij Metallit werkten. (…)
U hoeft wat mij betreft, mijn advocaat is het daarmee eens, niet meer te beslissen op mijn grief over de duur van het relatiebeding. Ik ga er daarbij wel vanuit dat Metallit geen claims meer met betrekking tot dat relatiebeding indient.”
2.3 [B], die door Metallit schriftelijk was gevolmachtigd om haar te vertegenwoordigen, heeft bij de comparitie het volgende verklaard:
“Ik ben werkzaam bij de afdeling personeelszaken van Metallit. Metallit werkt met zogenaamde verkoopgebieden. Aan [appellant] was het gebied 907 toebedeeld.
U kunt dat gebied zien op de kaart van Nederland waar de verschillende verkoopgebieden staan aangeduid. Deze kaart bevindt zich bij de stukken. (Hof: productie 3 bij de inleidende dagvaarding.) Daarbij behoorden de gebieden met de door Metallit in de stukken genoemde postcodes. Metallit heeft gespecialiseerde apparatuur, maar dat soort apparatuur wordt door meer bedrijven geleverd. Ik ga ermee akkoord, en dat geldt ook voor mijn advocaat, dat Metallit [appellant] niet meer zal aanspreken ter zake van eventuele overtreding van het relatiebeding. Uiteraard laat dit de aanspraken van Metallit op de door de kantonrechter toegewezen vordering ter zake van de boetes in verband met de gestelde overtreding van het concurrentiebeding onverlet.”
2.4 [appellant] heeft grief IV - waarbij hij had aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] niet zozeer onbillijk benadeeld wordt dat het non-concurrentiebeding voor wat betreft de duur van het relatiebeding zou moeten worden beperkt - niet gehandhaafd. Op die grief hoeft dus niet meer te worden beslist. Hetzelfde geldt voor grief III, voor zover deze betrekking heeft op het oordeel van de kantonrechter omtrent het relatiebeding. Op grief II is al beslist. In rechtsoverweging 5.7 van het tussenarrest heeft het hof geoordeeld dat die grief, die was gericht tegen de conclusie van de kantonrechter dat het non-concurrentiebeding in de loop der jaren niet zwaarder is gaan drukken ondanks de uitbreiding van het assortiment, faalt.
2.5 Zoals het hof in rechtsoverweging 5.10 van het tussenarrest heeft overwogen, dient uitgangspunt te zijn dat een non-concurrentiebeding moet worden beoordeeld naar de zin die de partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, waarbij rekening dient te worden gehouden met alle bijzondere omstandigheden van het gegeven geval.
2.6 Voorafgaand aan de comparitie heeft [appellant] aan Metallit en aan het hof een verklaring gezonden van [A], tot 1999 verkoopleider bij Metallit. Deze verklaring, die ter comparitie is besproken met de partijen, luidt als volgt:
“Hiermee verklaar ik, [A], (…) dat ik [appellant] begin 1994 voor Metallit heb aangenomen. Naast het betreffende gebied “Utrecht” (een gebied rondom de stad Utrecht, niet de provincie Utrecht) werd er in deze regio toendertijd door meerdere vertegenwoordigers gewerkt. Afhankelijk van de resultaten van de vertegenwoordigers zou dan gekeken worden hoe de verkoopgebieden ingedeeld en dan contractueel vastgelegd zouden worden.
[appellant] heeft daarna, op mijn verzoek, meerdere plaatsen en gebieden (ook tijdelijk) overgenomen en bewerkt.
Bij mijn weten is er van een contractueel vastleggen van beschermde gebieden nooit iets gekomen.
[appellant] wist bij het tekenen van zijn arbeidsovereenkomst niet welk gebied (naast het gebied “Utrecht”) uiteindelijk voor hem beschermd zou zijn. (…)”
2.7 Gelet op de stellingen van de partijen en de tekst van het non-concurrentiebeding, is het hof van oordeel dat het niet zonder meer mogelijk is uit te maken welke zin de partijen in de gegeven omstandigheden ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Zowel de visie van [appellant] als die van Metallit is op zichzelf plausibel, waarbij de visie van [appellant] wordt ondersteund door de verklaring van zijn voormalig verkoopleider. Voorts leidt de omstandigheid dat het werkgebied van [appellant] uiteindelijk het gebied 907 betrof, zoals tussen de partijen vast staat, op zichzelf niet tot de conclusie dat het in 1994 overeengekomen non-concurrentie- beding zich in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 12 januari 2006, waarin [appellant] het beding volgens Metallit heeft overtreden, over dat gehele gebied uitstrekte.
2.8 Gelet op het voorgaande zal het hof uitgaan van de visie van [appellant], tenzij Metallit feiten en/of omstandigheden bewijst, waaruit volgt dat vanaf de indiensttreding van [appellant] tot het gebied Utrecht als bedoeld in artikel 1 (en daarmee in artikel 13) van de arbeidsovereenkomst de postcodegebieden 1200 tot en met 1400, 3500 tot en met 4100, 6700 en gedeeltelijk 6800 behoorden (het gebied 907) en dat [appellant] dat toen ook zo heeft moeten begrijpen.
2.9 Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen om Metallit in de gelegenheid te stellen bij akte zich er over uit te laten of zij in de gelegenheid wenst te worden gesteld bewijs omtrent het voorgaande te leveren. Haar bewijsaanbod bij haar memorie van antwoord is niet duidelijk op dit punt. Indien zij bewijs wenst te leveren, verzoekt het hof Metallit de stukken, die voorafgaand aan de comparitie zijn gezonden aan [appellant] en het hof, alsnog bij haar akte in het geding te brengen.
2.10 Verder zal iedere beslissing worden aangehouden.
3. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwijst de zaak naar de roldatum 6 oktober 2009 teneinde Metallit in de gelegenheid te stellen bij akte zich uit te laten over de in rechtsoverweging 2.9 gestelde vraag en, in geval van bevestigende beantwoording, de in die rechtsoverweging genoemde stukken in het geding te brengen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.P. Fokker, I.A. Katz-Soeterboek en R. Prakke-Nieuwenhuizen en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 september 2009.