ECLI:NL:GHAMS:2009:BL1996

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
104.004.537
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kennelijk onredelijk ontslag en re-integratie bij Triple P Nederland B.V.

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de beslissing van de kantonrechter van 1 augustus 2007, waarin zijn vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag werd afgewezen. [Appellant], geboren op 30 november 1946, was sinds 1 juni 1970 in dienst bij Triple P Nederland B.V. en was laatstelijk werkzaam als Manager Unit B. Hij viel op 3 december 2002 uit met pijnklachten en werd op 24 september 2004 volledig arbeidsongeschikt verklaard. Triple P vroeg in oktober 2004 toestemming om het dienstverband te beëindigen, maar deze werd aanvankelijk geweigerd. Na een tweede verzoek, gebaseerd op de voortdurende arbeidsongeschiktheid, werd toestemming verleend en werd het dienstverband opgezegd per 1 februari 2006.

In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven ingediend, waarbij hij betoogde dat er een verband bestaat tussen zijn arbeidsongeschiktheid en zijn werkzaamheden bij Triple P, en dat de opzegging van zijn dienstverband onredelijk was. Het hof oordeelde dat [appellant] niet voldoende bewijs had geleverd voor een causaal verband tussen zijn klachten en zijn werk. Bovendien concludeerde het hof dat Triple P geen verwijt gemaakt kon worden met betrekking tot de re-integratie-inspanningen. Het hof oordeelde dat de gevolgen van de opzegging voor [appellant] niet onredelijk waren in vergelijking met het belang van Triple P bij de beëindiging van het dienstverband.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het hoger beroep. Dit arrest is gewezen op 6 oktober 2009 door de vijfde civiele kamer van het Gerechtshof Amsterdam, met de rechters I.A. Katz-Soeterboek, M.L. van der Bel en W. Duitemeijer.

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 104.004.537
(zaaknummer rechtbank 506377 UC EXPL 07-921pe)
arrest van de vijfde civiele kamer van 6 oktober 2009
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr.drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Triple P Nederland B.V.,
gevestigd te Vianen,
geïntimeerde,
advocaat: mr. A. Knigge.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 1 augustus 2007 dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) tussen appellant (hierna ook te noemen: [appeland]) als eiser en geïntimeerde (hierna ook te noemen: Triple P) als gedaagde heeft gewezen; van dat vonnis is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [Appellant] heeft bij exploot van 30 oktober 2007 Triple P aangezegd van dat vonnis in hoger beroep te komen, met dagvaarding van Triple P voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en toegelicht en een nieuwe productie in het geding gebracht. Hij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen voor wat betreft het oordeel van de kantonrechter over de vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag en onder het in stand laten van het oordeel van de kantonrechter over de vordering ter zake van de openstaande vakantiedagen te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente, en opnieuw recht doende, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Triple P zal veroordelen tot betaling van hetgeen in de dagvaarding van 15 januari 2007 is gevorderd wegens kennelijk onredelijk ontslag en wettelijke rente en Triple P zal veroordelen in de kosten van het in geding in eerste aanleg en de kosten van het hoger beroep.
2.3 Bij memorie van antwoord heeft Triple P de grieven bestreden en geconcludeerd dat het hof [appellant] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn hoger beroep, althans het in eerste instantie gewezen vonnis zal bekrachtigen, zonodig met verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep.
2.4 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De grieven
[appellant] heeft de volgende grieven aangevoerd.
Grief I
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter in het vonnis van 1 augustus 2007 onder punt 5:
“Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de arbeidsongeschiktheid van [appellant] werkgerelateerd is; Triple P stelt, anders dan [appellant], dat dit niet het geval is. De kantonrechter is van oordeel dat in onvoldoende mate is gebleken dat de lichamelijke klachten van [appellant] veroorzaakt zijn door zijn werkzaamheden bij Triple P”.
Grief II
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter in het vonnis van 1 augustus 2007 onder punt 6:
“De ter zake door [appellant] aangevoerde omstandigheden -te weten de negatieve gevolgen die [appellant] stelt dat de reorganisatie in 2000 voor de organisatie en hemzelf heeft gehad- worden door Triple P betwist en bieden op zichzelf onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen concluderen dat de medische klachten het gevolg zijn van wijzigingen op het werk”.
en
“Dit verweer van Triple P is door van [appellant] onvoldoende weersproken. Daar komt bij dat [appellant] niet heeft betwist dat hij al in 1994 soortgelijke klachten ondervond. Het bovenstaande rechtvaardigt de conclusie dat niet is gebleken van een oorzakelijk verband tussen de werkzaamheden die [appellant] verrichtte en de door hem ondervonden klachten”.
Grief III
Ten onrechte oordeelt de kantonrechter onder punt 7 van het vonnis van 1 augustus 2007:
“Ook ten aanzien van de verplichtingen terzake de reïntegratie van [appellant] is niet komen vast te staan dat Triple P tekort is geschoten.”
en onder punt 8 van het vonnis:
“De stelling van [appellant] dat Triple P onvoldoende inspanningen heeft verricht om hem een andere passende functie aan te bieden, wordt ook gepasseerd nu hij -gezien het verweer van Triple P dat zijn functie is komen te vervallen en er geen andere functie is- niet gespecificeerd heeft aangegeven welke werkzaamheden daarvoor in aanmerking zouden moeten komen, mede gezien in het licht van zijn stellingname zoals vastgelegd in de arbeidsdeskundigerapportage, waaruit blijkt dat hijzelf niet zou weten in welke arbeid hij zou kunnen integreren bij Triple P.”
Grief IV
Ten onrechte verwerpt de kantonrechter het betoog van [appellant] dat er sprake is van kennelijk onredelijke opzegging omdat de gevolgen voor hem te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Triple P bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] wegens kennelijk onredelijk ontslag afgewezen.
4. De vaststaande feiten
Onder het kopje “de vaststaande feiten” heeft de kantonrechter in het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Aangezien daartegen geen grieven zijn aangevoerd of bezwaren zijn geuit, zal het hof ook van deze feiten uitgaan.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Het gaat in deze procedure -zakelijk weergegeven- om het volgende. [Appellant], geboren op 30 november 1946, is op 1 juni 1970 in dienst getreden van Triple P. Laatstelijk was hij werkzaam als Manager Unit B. voor 40 uur per week. [Appellant] is op 3 december 2002 uitgevallen met pijnklachten in de nek, rechter schouder, arm en hand. Met ingang van 20 december 2002 is hij gedurende 20 uur per week gaan re-integreren. Per 3 december 2003 is hij ingedeeld in arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%. Met ingang van augustus 2004 is sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid en bij besluit van 5 mei 2005 heeft het UWV [appellant] met ingang van 24 september 2004 volledig arbeidsongeschikt in de zin van de WAO verklaard.
5.2 In verband met een reorganisatie heeft Triple P in oktober 2004 aan het CWI toestemming gevraagd om het dienstverband met [appellant] te beëindigen. Deze toestemming is Triple P onthouden omdat zij niet had aangetoond daadwerkelijk te hebben gekeken naar oplossingen/mogelijkheden om [appellant] te herplaatsen. Op 25 mei 2005 heeft Triple P opnieuw toestemming gevraagd om het dienstverband met [appellant] te beëindigen, welk verzoek was gebaseerd op de voortdurende arbeidsongeschiktheid van [appellant] en het feit dat er geen uitzicht op werkhervatting binnen een termijn van 26 weken bestond. Na verkregen toestemming heeft Triple P de arbeidsovereenkomst met [appellant] opgezegd tegen 1 februari 2006.
5.3 De door [appellant] tegen Triple P ingestelde vordering wegens kennelijk onredelijk ontslag is door de kantonrechter in het bestreden vonnis afgewezen. Met de (toelichting op de) grieven legt [appellant] dit geschilpunt in volle omvang aan het hof voor.
5.4 Kort samengevat betoogt [appellant] dat er een verband bestaat tussen zijn arbeidsongeschiktheid en het door hem verrichte werk en dat de opzegging van het dienstverband mede zijn oorzaak vindt in de reorganisatie, terwijl door Triple P onvoldoende pogingen zijn gedaan om hem aangepast werk aan te bieden. Gelet op de duur van het dienstverband en zijn leeftijd en mede in aanmerking genomen het ontbreken van enige voorziening, acht [appellant] de gevolgen van de opzegging voor hem te ernstig in vergelijking met het belang van Triple P bij de opzegging.
5.5 Met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid heeft [appellant] in eerste aanleg bij dagvaarding als producties 5 tot en met 8 brieven overgelegd van de neurologen Stenvers en Stuurman, van de revalidatiearts Ruijgrok en van de oefentherapeut Mensendieck Canstenmiller-Wouters. Weliswaar kan er aan de hand van de inhoud van deze brieven van worden uitgegaan dat bij [appellant] pijnklachten bestaan in de rechter arm en schouder, doch in deze brieven wordt door geen van de betrokkenen een uitspraak gedaan over de relatie tussen de klachten en het werk van [appellant]. Aan de hand van deze brieven kan dus niet een causaal verband tussen de klachten en de door [appellant] uitgevoerde werkzaamheden worden vastgesteld. Daarover wordt in de bedoelde brieven geen uitspraak gedaan. Nu [appellant] geen aanbod heeft gedaan om zijn stellingen dienaangaande te bewijzen, komt het hof tot het oordeel dat een causaal verband tussen het door [appellant] verrichte werk en zijn arbeidsongeschiktheid niet is komen vast te staan.
5.6 Naar het oordeel van het hof kan Triple P geen verwijt gemaakt worden met betrekking tot de pogingen welke zij heeft ondernomen om tot re-integratie van [appellant] te komen dan wel om hem passende werkzaamheden aan te bieden. Triple P heeft in de conclusie van antwoord in eerste aanleg onder 6.2 de door haar ondernomen acties om te komen tot re-integratie van [appellant] beschreven. [appellant] heeft een en ander niet weersproken en niet (onderbouwd) aangegeven waarom ondanks deze acties van Triple P de re-integratie-inspanningen als onvoldoende zouden moeten worden aangemerkt. Daarnaast blijkt uit de arbeidsdeskundige analyse, overgelegd als productie 12 bij conclusie van antwoord, dat [appellant] zich niet geschikt acht tot het verrichten van arbeid. Ook acht hij zich niet in staat om Vianen, de plaats waar de arbeid verricht moet worden, per auto te bereiken. Thuis werken is naar de mening van [appellant] blijkens dit rapport niet mogelijk, omdat daartoe geen aparte kamer of werkplek gecreëerd kan worden. Bovendien meent [appellant] volgens deze rapportage dat hij, gezien zijn beperkingen, niet met een computer kan werken. [appellant] zelf trekt hieruit de conclusie dat hij niet zou weten in welke arbeid hij binnen Triple P zou kunnen re-integreren.
5.7 [Appellant] heeft aangevoerd dat de reorganisatie met als gevolg het verval van arbeidsplaatsen, een belangrijke oorzaak voor het mislukken van de re-integratie is geweest, hetgeen voor risico van Triple P komt. Niet alleen, zo stelt [appellant], was het als gevolg van de reorganisatie onmogelijk om te hervatten in de eigen functie (die vervallen was), maar er resteerden ook te weinig andere functies. Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] deze stelling, waarmee hij -mede- betoogt dat het ontslag het gevolg is van de reorganisatie, onvoldoende onderbouwd. Het hof concludeert op grond van de in rechtsoverweging 5.6 genoemde arbeidsdeskundige analyse dat van hervatting in de eigen functie, zo deze nog zou hebben bestaan, geen sprake kon zijn gezien de in deze analyse genoemde beperkingen. Nu [appellant] overigens niet heeft toegelicht en gemotiveerd voor welke door de reorganisatie vervallen functies hij in aanmerking had kunnen komen en op grond waarvan hij meent dat die functies passend waren voor hervatting van werkzaamheden, gaat het hof ook daaraan voorbij.
5.8 In de memorie van grieven heeft [appellant] erkend dat het ontslag geen invloed heeft (gehad) op zijn inkomen dat vanwege zijn arbeidsongeschiktheid reeds tot 70% van zijn laatstverdiende loon was gedaald. Hij stelt echter dat hij, wanneer hij in dienst was gebleven, had kunnen re-integreren en aldus tot zijn pensioendatum gedeeltelijk tegen loonwaarde had kunnen werken. Het hof gaat, in aanmerking genomen hetgeen hierboven is overwogen, aan deze stelling voorbij en concludeert dat het ontslag geen invloed heeft gehad op het inkomen van [appellant]. Nu het niet treffen van een voorziening na een langdurig dienstverband op zichzelf het ontslag niet onredelijk maakt, is het hof, alle omstandigheden in aanmerking nemend, van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag.
5.9 Hetgeen hierboven is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep van [appellant] geen succes heeft. De grieven behoeven geen verdere bespreking. Het vonnis van 1 augustus 2007 zal, voor zover bestreden in hoger beroep, worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep.
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector kanton, locatie Utrecht) van 1 augustus 2007, voor zover bestreden in hoger beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Triple P begroot op € 2.632,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 251,- voor griffierecht.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, M.L van der Bel en W. Duitemeijer en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 oktober 2009.