ECLI:NL:GHAMS:2009:BN3303

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.055.088
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de opname van persoonsgegevens in het incidentenregister van financiële instellingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam zich gebogen over de vraag of de opname van persoonsgegevens van de heer [X] en de vennootschappen [Y] en [Z] in het incidentenregister van de Rabobank in overeenstemming is met de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Rabobank had deze gegevens geregistreerd naar aanleiding van vermoedens van frauduleuze handelingen door [X], die betrokken was bij dubbele financieringen van voertuigen. Het hof heeft vastgesteld dat de Rabobank voldoende gronden had om de gegevens te registreren, gezien de onrechtmatige handelingen van [X] en de gevolgen daarvan voor de bank. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Rabobank onvoldoende had aangetoond dat de registratie gerechtvaardigd was, maar het hof heeft deze beslissing vernietigd. Het hof oordeelde dat de registratie noodzakelijk was voor de bescherming van de belangen van de Rabobank en dat deze prevaleerde boven de privacybelangen van [X] en de vennootschappen. De kosten van de procedure zijn toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen, [X], [Y] en [Z].

Uitspraak

GERECHTSHOF AMSTERDAM
Nevenzittingsplaats Arnhem
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.055.088
(zaaknummers rechtbank 273054/HA RK 09-307 en 269568/HA RK 09-223)
beschikking van de eerste civiele kamer van 3 augustus 2010
inzake
de coöperatie
Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A.,
handelend onder de naam Rabobank Nederland,
gevestigd te Amsterdam,
verzoeker in het hoger beroep, verder te noemen “de Rabobank”,
advocaat: mr. F.A.M. Knüppe te Arnhem,
tegen:
1. [X],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “[X]”,
advocaat: mr. P.J.G. van der Donck,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Y],
gevestigd te [vestigingsplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “[Y]”,
advocaat: mr. P.J.G. van der Donck,
en
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Z],
gevestigd te [vestigingsplaats], inmiddels failliet,
verder te noemen “[Z]”,
niet verschenen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 november 2009 gewezen tussen verweeerders in hoger beroep (gezamenlijk ook te noemen [verweerders] en afzonderlijk te noemen [X], [Y] en [Z]) als verzoekers en verzoeker in hoger beroep als verweerder (ook te noemen de Rabobank); van die beschikking is een fotokopie aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen op 22 januari 2010, is de Rabobank in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 november 2009, zijn vijf grieven tegen de bestreden beschikking aangevoerd en toegelicht, is bewijs aangeboden en zijn nieuwe producties in het geding gebracht. De Rabobank heeft verzocht dat het hof, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking, primair de bestreden beschikking zal vernietigen en subsidiair de bestreden beschikking zal vernietigen, voor zover het de beslissing van de rechtbank betreft tot verwijdering van de registratie uit het incidentenregister en het daaraan gekoppelde interne verwijzingsregister met veroordeling van [verweerders]. in de kosten van het geding in beide instanties.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen op 5 maart 2010, hebben [X] en [Y] verweer gevoerd, hebben zij bewijs aangeboden en een aantal producties in het geding gebracht. Zij hebben verzocht dat het hof de Rabobank niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vordering in hoger beroep, dan wel de vordering zal afwijzen en/of zal ontzeggen onder veroordeling van de Rabobank in de kosten van de procedure, waaronder begrepen het betaalde griffierecht.
2.3 [Z] is op 13 oktober 2009 in staat van faillissement is verklaard met benoeming van mr. R.M. Vermaire tot curator (verder te noemen de curator). De curator heeft bij mailbericht van 27 januari 2010 laten weten geen verweer te zullen voeren.
2.4 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 juli 2010. Bij die gelegenheid hebben de Rabobank enerzijds en [X] en [Y] anderzijds de zaak mondeling doen toelichten, de Rabobank door mr. van Ingen en [X] en [Y] door mr. van der Donck. Mr. van Ingen heeft daarbij pleitnotities gehanteerd, waaraan een kopie van productie H bij het beroepschrift is gehecht. Mr. van Ingen heeft voorafgaand aan de zitting aan de wederpartij en het hof bij brieven van 16 en 25 juni 2010 producties toegezonden. Desgevraagd heeft mr. van der Donck ter zitting meegedeeld dat hij voldoende heeft kennisgenomen van die producties, dat hij zich voldoende heeft kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat hij instemt met het in het geding brengen van die producties. Vervolgens is aan mr. van Ingen akte verleend van het in het geding brengen van die producties.
2.5 Tenslotte heeft het hof bepaald dat een beschikking zal worden gegeven.
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat uit van de door de rechtbank in de bestreden beschikking onder 2 vastgestelde feiten en voegt daar nog de volgende feiten aan toe.
3.2 Door De Lage Landen (een dochtermaatschappij van de Rabobank, verder ook te noemen: DLL) zijn onder meer de volgende financiële lease-overeenkomsten aangegaan:
a. op 7 juni 2008 met [Q], blijkens de overeenkomst mede ondertekend door [A] en namens [Y] door [X], ter zake een bestelwagen, merk [auto], kenteken [nummer];
b. op 10 oktober 2008 met [Q], blijkens de overeenkomst mede ondertekend door [A] en namens [Y] door [X], ter zake een auto, merk [auto], kenteken [nummer];
c. op 13 februari 2009 met [Z], namens deze B.V. en namens [Y] ondertekend door [X] ter zake een bestelwagen, merk [auto], kenteken [nummer], ter zake een personenauto, merk [auto], kenteken [nummer] en ter zake een bestelwagen, merk [auto], kenteken [nummer].
De auto’s waarop de overeenkomsten betrekking hebben zijn ter zekerheid voor de voldoening van de uit de overeenkomsten voortvloeiende verplichtingen verpand aan DLL.
3.3 Ter zake in elk geval de in 3.2 sub c. genoemde voertuigen zijn ook met de [auto]bank financiële lease-overeenkomsten gesloten (ter zake de auto met kenteken [nummer] op 30 januari 2009, ter zake de auto’s met kenteken [nummer] en met kenteken [nummer] op 24 februari 2009), waarbij die auto’s zijn gefinancierd met een eigendomsvoorbehoud.
3.4 Een brief van 12 juni 2009 van de Rabobank aan mr. van der Donck luidt onder meer als volgt:
“(...) In uw brief van 19 mei j.l. maakt u namens genoemde vennootschappen (het hof: [Y] en [Z]) bezwaar tegen opname in het interne incidentenregister van de Rabobank. Aangezien ook de personalia van de heer [X] in dit register zijn opgenomen, heb ik dat aspect meegenomen in de beantwoording van uw brief.
Naar aanleiding van uw brief heb ik een onderzoek ingesteld. Graag bericht ik u daarover.
De Lage Landen heeft gelden ter leen verstrekt aan [Z] en [Q] Overeengekomen is dat de geleende gelden uitsluitend mogen worden aangewend voor het in volledige en onbezwaarde eigendom verwerven van de auto’s. Daarbij zijn vier auto’s van [Z] en twee auto’s van [Q] tot zekerheid (...) verpand aan De Lage Landen. In de door de heer [X] ondertekende lease-overeenkomsten wordt verklaard dat op de verpande objecten geen andere pandrechten rusten. In de algemene voorwaarden die in de lease-overeenkomsten van toepassing zijn verklaard, staat vermeld dat de klant zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van De Lage Landen de objecten niet mag vervreeemden of aan iemand anders in onderpand geven.
Op het moment waarop de heer [X] namens de vennootschappen zijn handtekeningen plaatste onder de lease-overeenkomsten, wist hij dat de zes auto’s kort daarvoor al waren verpand aan de [auto]bank. Ook daar zijn de contracten door de heer [X] ondertekend. De gelden die door [auto]bank zijn verstrekt zijn aangewend voor de betaling van de auto’s. De gelden die De Lage Landen ter leen heeft verstrekt zijn -in strijd met de overeenkomst- aangewend voor andere doeleinden.
De door de heer [X] met De Lage Landen ondertekende overeenkomsten bevatten onjuiste informatie en zijn aan te merken als valsheid in geschrifte. Hiervan zal aangifte worden gedaan.
Gezien de professionele achtergrond en de deskundigheid van de heer [X] bestaat er een ernstig vermoeden dat een en ander bewust is gebeurd. (...)
Genoemde gebeurtenissen hebben er toe geleid dat er bij de Rabobank Groep waarvan De Lage Landen deel uitmaakt, geen enkel vertrouwen meer bestaat in een zinvolle bankrelatie met genoemde vennootschappen, noch met de heer [X]. Hun gegevens zijn geplaatst in het interne incidentenregister. Uitsluitend instellingen die deel uitmaken van de Rabobank Groep hebben toegang tot deze informatie. Andere financiële instellingen hebben hiertoe geen toegang.
Mijns inziens voldoet deze opname aan de uitgangspunten genoemd in het Protocol incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Ik acht dan ook geen gronden aanwezig voor het laten verwijderen van de registratie. Ter informatie heb ik de tekst van genoemd protocol bijgevoegd. (...)”.
3.5 Bij verklaring van 14 juli 2009 heeft [B] namens DLL en/of de Rabobank aangifte gedaan ter zake valsheid in geschrifte en oplichting tegen [X] en/of [Z] en/of [Y] en/of [A].
3.6 Het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem financiële instellingen van 27 juli 2004 (verder te noemen “het protocol”) luidt onder meer als volgt:
“Nederlandse Vereniging van Banken
Verbond van Verzekeraars
Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland
Stichting Fraudebestrijding Hypotheken
Preambule (...)
Financiële instellingen worden regelmatig geconfronteerd met frauduleuze bedreigingen. Om te voorkomen dat deze bedreigingen een gevaar vormen voor de continuïteit en de integriteit van de financiële sector, de belangen van de cliënten en/of de financiële belangen van de instellingen zelf, worden risicobeheersende maatregelen genomen. Eén van deze maatregelen is het vastleggen van gedragingen van (rechts) personen die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen. Door het vastleggen van relevante gegevens over deze (rechts) personen en door het creëren van mogelijkheden om deze gegevens te raadplegen, kunnen de betreffende risico’s tijdig worden onderkend en kunnen eventuele negatieve gevolgen worden beperkt.
Gedragingen van (rechts) personen die hebben geleid of kunnen leiden tot benadeling van financiële instellingen, worden door deze instellingen vastgelegd in incidentenregisters. Aan het incidentenregister kunnen twee verwijzingsregisters zijn gekoppeld. Het interne verwijzingsregister (IVR) bevat verwijzingsgegevens van (rechts) personen die uitsluitend raadpleegbaar zijn door de organisatie van de desbetreffende financiële instelling. Adequate risicobeheersing vergt dat de verwijzingsgegevens uit de incidentenregisters via een waarschuwingssysteem beschikbaar zijn voor andere financiële instellingen. Daarom kunnen de financiële instellingen die de bepalingen van het protocol (...) onderschrijven, deze gegevens via een externe verwijzingsregister (EVR/EVI) raadplegen. Het onderhavige protocol bevat de voorwaarden voor opname in het incidentenregister en de verwijzingsregisters. Het protocol voorziet in waarborgen tegen ongeautoriseerd gebruik van het stelsel van gegevensuitwisseling.(…)”.
3.7 De Rabobank heeft op of omstreeks 22 oktober 2009 de registratie van [X], [Y] en [Z] ongedaan gemaakt.
3.8 Bij de bestreden beschikking van 11 november 2009 heeft de rechtbank de Rabobank bevolen binnen 24 uur na betekening van deze beschikking alle gegevens van [X], [Z] en [Y] die de Rabobank heeft opgenomen in het incidentenregister, het interne verwijzingsregister en het externe verwijzingsregister als bedoeld in het protocol te verwijderen en verwijderd te houden, op een zodanige wijze dat niet kenbaar zal zijn dat deze gegevens in de registers opgenomen zijn geweest, op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag of gedeelte van een dag dat de bank hiermee in gebreke zal blijven, met veroordeling van de Rabobank in de kosten van dit geding en afwijzing van het meer of anders verzochte.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Anders dan [verweerders]. betogen betekent het enkele feit dat de Rabobank de registratie van de gegevens inmiddels heeft verwijderd niet dat zij daarmee heeft erkend dat de gegevens ten onrechte waren verwerkt. De Rabobank heeft aangegeven dit te hebben gedaan teneinde het mogelijk verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Nu de Rabobank voorts heeft verklaard de gegevens van [verweerders]. weer te zullen registreren indien haar hoger beroep slaagt, heeft zij voldoende belang bij haar verzoek in hoger beroep.
4.2 De rechtbank heeft geoordeeld, kort samengevat, dat de Rabobank tegenover de betwisting door [verweerders]. onvoldoende heeft gesteld om aan te nemen dat het verzwijgen van een eerdere verpanding aan de [auto]bank bij het sluiten van financiële leaseovereenkomsten door [Z] met DLL ter zake een aantal auto’s opname in het incidentenregister rechtvaardigt. Met name heeft de Rabobank volgens de rechtbank onvoldoende betwist dat zij op de hoogte was van de eerdere verpandingen. Gelet hierop bestaat geen rechtvaardiging voor opname in het incidentenregister en het daaraan gekoppelde IVR en EVR. De grieven richten zich tegen dit oordeel en zullen hierna gezamenlijk worden besproken.
4.3 Kern van het geschil is of het opnemen van de gegevens van [verweerders]. in overeenstemming is met de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Ingevolge artikel 8 Wbp mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien:
a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend;
b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst;
c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is;
d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene;
e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of
f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.
4.4 De Rabobank heeft in het beroepschrift gesteld dat opname van de gegevens van [verweerders]. in het incidentenregister en in het IVR en EVR is gebeurd in overeenstemming met de Wbp. Zij heeft daartoe onder meer het volgende aangevoerd. [X] heeft erkend op de hoogte te zijn geweest van het feit dat de hiervoor in rechtsoverweging (r.o.) 3.3. genoemde auto’s zowel aan DLL als aan de [auto]bank in pand zijn gegeven. Dit feit rechtvaardigt opname in het incidentenregister en in het IVR en EVR. Er wordt voldaan aan de criteria genoemd in het protocol voor opname in deze registers. De handelingen van [X] vormen een bedreiging voor de veiligheid en integriteit van DLL en dus van de Rabobank en de bank wordt benadeeld, doordat de [auto]bank een beter recht blijkt te hebben ter zake de auto’s, waardoor DLL zich niet kan beroepen op haar pandrecht. Tegen [X], [Z] en [Y] is aangifte gedaan. De verwerking van de persoonsgegevens van [X], [Z] en [Y] kan worden gegrond op artikel 8 sub f Wbp, nu die verwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de bank. De verwerking kan daarnaast worden gebaseerd op artikel 8 sub c Wip, nu de bank op grond van het Besluit Prudentiële Regels Wft verplicht is tot het onderhouden van een systeem van controle op integriteit. Voorts is de verwerking van deze gegevens geoorloofd op grond van artikel 22 Wbp en artikel 43 Wbp.
4.5 Het hof oordeelt als volgt. Vaststaat dat de in r.o. 3.2 sub c genoemde auto’s zowel in zekerheid zijn gegeven aan DLL als aan de [auto]bank en dat [X] daarvan op de hoogte was. In de aangifte van de Rabobank wordt aangegeven dat dit ook geldt voor de in r.o. 3.2 sub a. en b. genoemde auto’s; de Rabobank heeft dit echter niet met zoveel woorden in de processtukken gesteld. De Rabobank heeft aangevoerd dat de auto’s zijn betaald uit de van de [auto]bank verkregen financiering en dat de via financiering bij DLL verkregen gelden zijn gebruikt voor de bedrijfsvoering van [Q] (en wel deels om de eigen facturen van [X] te voldoen) en voor de bedrijfsvoering van de eigen ondernemingen van [X]. De Rabobank heeft voorts zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gesteld dat [X] tijdens een gesprek op 9 april 2009 met vertegenwoordigers van de Rabobank en in mailcorrespondentie met de bank heeft aangegeven dat hij bewust de betreffende auto’s “dubbel” heeft gefinancierd omdat hij gelden nodig had voor de financiering van zijn onderneming. [X] heeft deze stellingen van de Rabobank niet betwist, anders dan door aan te geven dat de heer B. Pelser, zijn contactpersoon bij de Rabobank (verder te noemen Pelser) op de hoogte was van het feit dat de auto’s ook in zekerheid waren gegeven aan de [auto]bank en dat er overigens (in het ondernemingsvermogen van de bedrijven van [X]) voldoende dekking was voor de nakoming van de verplichtingen uit de financial lease-overeenkomsten. Ook al zou dit laatste komen vast te staan, dan rechtvaardigt dit nog niet het tweemaal in zekerheid geven van dezelfde auto’s zonder dat beide financiers daarvan op de hoogte zijn. [X] heeft niet gesteld dat de [auto]bank op de hoogte was van het feit dat de auto’s ook in zekerheid waren gegeven aan DLL; volgens de Rabobank was de [auto]bank daarvan niet op de hoogte. De Rabobank heeft haar stelling dat zij niet op de hoogte was van de dubbele zekerheidsstelling onderbouwd met de in hoger beroep overgelegde schriftelijke verklaringen van Pelser, die stellig betwist op de hoogte gesteld te zijn door [X] van de “dubbele financiering” en met de inhoud van een door [X] op 20 april 2009 aan Van Dijk (de medewerker van de Rabobank die de gedragingen van [X] heeft onderzocht). In die in hoger beroep overgelegde e-mail heeft [X] onder meer opgemerkt:
“(…) de dubbele verpanding zoals die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden is hoogstens een onrechtmatige daad zonder materiële gevolgen.
(…) dat ik betrokken ben bij de dubbele verpandingen is evident, overigens blijkt uit de feiten dat de bank op de hoogte kon zijn van de dubbele verpandingen. (…)
Ik geef toe dat ik een handeling heb gedaan die niet is overeengekomen. In de praktijk van alle dag komt dat zeer veel voor en dat is het verschil tussen de preciezen en de rekkelijken. Uiteraard oordeel ik daar anders over dan u, maar de termen fraude en oplichting werp ik verre van me.(…)”.
[verweerders]. zijn in het verweerschrift in hoger beroep niet op de inhoud en betekenis van deze e-mail ingegaan, terwijl daaruit volgens de Rabobank blijkt dat [X] de bank niet op de hoogte had gesteld van de dubbele financiering. Nu [verweerders]. evenmin zijn ingegaan op de verklaring van Pelser, anders dan door aan te geven dat deze niet onder ede is afgelegd en dat daarom niet van de juistheid van de verklaring kan worden uitgegaan, oordeelt het hof de stelling van [verweerders]. dat de Rabobank wist dat ter zake de auto’s eerder zekerheid was verschaft aan de [auto]bank onvoldoende gemotiveerd. Het hof komt daarom niet toe aan bewijslevering op dit punt.
4.6 Het hiervoor omschreven handelen van [X], zowel pro se als namens zijn ondernemingen, verschaft de bank naar het oordeel van het hof een gerechtvaardigd belang tot gegevensverwerking in de zin van artikel 8 sub f Wbp. Vast staat dat de Rabobank is benadeeld door het handelen van [X] doordat DLL zich niet kan beroepen op het haar bij de in 3.2 genoemde overeenkomsten verleende pandrecht ter zake de auto’s. De Rabobank heeft als financiële instelling een gerechtvaardigd belang bij het nemen van maatregelen om een dergelijke benadeling, ook van andere financiële instellingen, te voorkomen door registratie in het incidentenregister, IVR en EVR. Dit belang prevaleert in dit geval, gelet op het onrechtmatig karakter van het handelen van [X], boven diens belang tot bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Het hof is daarom van oordeel dat de registratie van de gegevens van [verweerders]. in ieder geval gerechtvaardigd is voor zover het de dubbele financiering betreft. De overige verwijten aan het adres van [X] behoeven daarmee geen bespreking. [verweerders] hebben voorts onvoldoende gesteld om aan te nemen dat de Rabobank misbruik gemaakt heeft van haar bevoegdheid tot het verwerken van de desbetreffende gegevens. Het hof gaat er daarom van uit dat de bevoegdheid tot registratie door de Rabobank is gebruikt voor het doel waarvoor zij gegeven is, zoals hiervoor is overwogen.
5 Slotsom
5.1 Uit het voorgaande volgt dat grief III opgaat, zodat bij de bespreking van de grieven I II en IV geen belang meer bestaat. De bestreden beschikking zal worden vernietigd en de verzoeken van [verweerders] zullen alsnog worden afgewezen.
5.2 [X], [Y] en [Z] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de kosten van het geding in beide instanties worden veroordeeld. Ter zake [Z] geldt dat het hoger beroep op grond van artikel 25 lid 1 Faillissementswet (Fw) tegen de curator had moeten worden ingesteld, hetgeen niet is gebeurd. Op grond van artikel 25 lid 2 Fw heeft de veroordeling in de proceskosten daarom tegenover de failliete boedel geen rechtskracht.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Utrecht van 11 november 2009 en beschikt opnieuw:
wijst de verzoeken van [X], [Z] en [Y] af;
veroordeelt [X], [Z] en [Y] in de kosten van beide instanties, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Rabobank voor wat betreft de eerste aanleg begroot op € 904,- voor salaris van de advocaat en op € 262,- voor griffierecht en voor wat betreft het hoger beroep begroot op € 2.682,- voor salaris van de advocaat en op € 313,- voor griffierecht;
verklaart deze beschikking ter zake de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.G. ter Veer, A.A. van Rossum en L.J. de Kerpel-van de Poel, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 augustus 2010.