arrestnummer:
parketnummer: 23-002140-08
datum uitspraak: 5 oktober 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-447501-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum ],
adres: [woonplaats ].
De verdachte wordt hierna, behalve “verdachte” ook “[verdachte]” genoemd.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 april, 1 september en
21 september 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep 1 september 2009 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging.
Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. Verdachte wordt daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof, anders dan de rechtbank, tot een veroordeling van verdachte komt.
Feiten die het hof als vaststaand aanneemt
Op 13 juni 2007 wachtten [betrokkene ], [betrokkene ], [betrokkene ] en [verdachte] (verdachte) in het huis van [betrokkene ] aan de [adres] te Amsterdam op de komst van het 41-jarige (latere) slachtoffer [slachtoffer ], die de dan 16-jarige [familielid ], dochter van [betrokkene ], naar huis kwam brengen. [betrokkene ] stond beneden, [betrokkene ], [betrokkene ] en [verdachte] bovenaan de vijf treden tellende trap aan het einde van de hal, welke grenst aan de keuken. Nadat [familielid ] en ook [slachtoffer ] de hal in kwamen, liep [familielid ] direct door naar haar slaapkamer. [verdachte] sprong de trap af en belandde vóór [slachtoffer ], die [verdachte] een vuistslag gaf, waarop [verdachte] [slachtoffer ] een klap gaf en zij in gevecht raakten.
Tijdens de vechtpartij kwam medeverdachte [medeverdachte ] (hierna ook: [medeverdachte ]) het huis binnen en mengde zich in het gevecht. Hoewel [medeverdachte ] aanvankelijk ontkende, heeft hij later tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer ] meermalen met een mes heeft gestoken.
[medeverdachte ] heeft [slachtoffer ] met een fles op het hoofd geslagen en er is een zogenaamde voetveeg uitgedeeld aan [slachtoffer ], waardoor [slachtoffer ] op de grond terechtkwam. [verdachte] trapte hierop een aantal keren tegen het hoofd van [slachtoffer ], naar zijn zeggen met een duwende beweging met de hak naar de grond om [slachtoffer ] in bedwang te houden.
Hierna zijn [verdachte] en [medeverdachte ] ieder door een van de vrouwelijke familieleden het huis uit gezet. [medeverdachte ] ging naar zijn auto, waar hij nog even contact heeft gehad met [verdachte], bij welke gelegenheid [verdachte] hem tenminste één mes overhandigde. [medeverdachte ] gooide dat mes later uit zijn auto. [medeverdachte ] belde vervolgens zijn werkgever [werkgever], tegen wie hij verklaarde meermalen te hebben gestoken. [verdachte] is vervolgens buiten de woning aangehouden en [medeverdachte ] is onmiddellijk naar Suriname vertrokken. Hij is na terugkomst in Nederland aangehouden.
Uit het sectierapport van 15 juni 2007 en het schouwrapport van 7 september 2007, beide opgemaakt door dr. V. Sordjbalie-Maikoe, en uit hetgeen deze deskundige daarover ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, blijkt dat er zes verwondingen, aangeduid met A t/m F in het lichaam van [slachtoffer ] zijn aangetroffen, waarvan er 1 (letsel F) niet met zekerheid is veroorzaakt door geweld. Letsel F is in elk geval de plaats waar een thoraxdrain is aangebracht. Op grond van de stukken kan niet worden vastgesteld of dit een reeds bestaand steekkanaal betrof. Het hof zal dit letsel dan ook buiten beschouwing laten.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof het navolgende af.
Gedurende het gevecht van [verdachte] en [medeverdachte ] met [slachtoffer ], dat zich van de hal naar de keuken verplaatste, en waarbij [verdachte] kans zag om uit de keukenlade een mes met een zwart heft te pakken, heeft [verdachte] volgens zijn eigen verklaring tegenover de politie op 13 juni 2007 [slachtoffer ] twee maal in zijn linkerzij gestoken.
In die verklaring geeft [verdachte] een gedetailleerd relaas van de gebeurtenissen vóór, tijdens en na het steken. Hij geeft onder meer aan dat hij na zijn sprong van de trap [slachtoffer ] direct twee klappen op diens gezicht gaf en dat hij, [verdachte] toen zag dat [slachtoffer ] naar zijn zakken ging waarop [verdachte] dacht dat [slachtoffer ] iets ging pakken. Daarop is [verdachte] naar de keuken gegaan om een mes te pakken en is hij teruggegaan naar [slachtoffer ] die nog aan zijn broekzak zat te “frummelen” maar niets pakte. Daarop heeft [verdachte] met het mes in zijn rechterhand [slachtoffer ] twee maal gestoken, horizontaal, als een slaande beweging. Daarna heeft [verdachte] het mes losgelaten en heeft hij [slachtoffer ] gevloerd en hem nog enkele malen geschopt, aldus nog steeds [verdachte] zelf.
Deze verklaring sluit aan bij hetgeen [verdachte] eerder op die dag, bij zijn inverzekeringstelling, heeft verklaard. Ook op 15 juni 2007 heeft [verdachte], tegenover de rechter-commissaris in het kader van de vordering inbewaringstelling, verklaard dat hij [slachtoffer ] twee keer heeft gestoken, achter bij zijn rug.
In een nader verhoor op 2 augustus 2007 verklaarde [verdachte] opnieuw dat hij [slachtoffer ] twee keer heeft gestoken met een mes uit de keukenlade; hij wilde [slachtoffer ] in zijn billen steken maar het mes raakte hem aan de linkerkant. Pas in zijn verhoor op 22 augustus 2007 ontkende [verdachte] te hebben gestoken. Hij had gezien dat [medeverdachte ] drie of vier maal had gestoken. [verdachte] dacht aanvankelijk dat hij wel gestoken had maar na kennisname van het rapport waarin was vermeld dat [slachtoffer ] alleen in zijn rug was gestoken, wist hij dat hij niet had gestoken.
Het hof gaat uit van de juistheid van de verklaringen waarin [verdachte] consistent en gedetailleerd heeft aangegeven dat en hoe hij [slachtoffer ] heeft gestoken. Het terugkomen op zijn bekentenis heeft kennelijk - (zo blijkt ook uit zijn eigen verklaring van 22 augustus 2007 ) – (mede) te maken met zijn kennisname van het sectierapport. De omstandigheid echter dat [verdachte], zoals hij heeft verklaard, vóór [slachtoffer ] heeft gestaan toen hij stak doet aan die overtuiging dat ook [verdachte] heeft gestoken, niet af. De intentie van [verdachte] om [slachtoffer ] in de billen te steken alsmede de adstructie die hij zelf heeft gegeven van zijn manier van steken, sluiten geenszins uit dat één of meer van de steken op de vijf genoemde locaties van hem afkomstig zijn.
De overtuiging van het hof dat naast [medeverdachte ] ook [verdachte] heeft gestoken, berust tevens op de verklaringen van [betrokkene ], die tegenover de politie steeds heeft verklaard dat zij in de hand van [verdachte] een mes heeft gezien en dat ze hem één maal heeft zien steken. Tegenover de raadsheer commissaris heeft zij op 3 juli 2009 opnieuw en gedetailleerd verklaard dat zij heeft gezien dat zij [verdachte] één maal heeft zien steken; hij heeft volgens haar een steekbeweging gemaakt, van boven de schouder uit, van boven naar beneden. Hoewel de waarneming van [betrokkene ] heeft plaatsgevonden, zoals verschillende getuigen en ook [betrokkene ] zelf hebben verklaard, in een chaotische en geëmotioneerde sfeer, acht het hof de verklaringen van [betrokkene ] geloofwaardig nu ook van enig motief waarom zij [verdachte] ten onrechte zou belasten niet is gebleken. Bovendien heeft de zus van [verdachte], [betrokkene ], bij de politie en ter zitting in hoger beroep als getuige verklaard dat [verdachte], toen zij onmiddellijk na de gebeurtenissen samen buiten stonden, tegen haar heeft gezegd: “Ik heb het gedaan. Ik heb het gedaan.”
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat zowel [verdachte] als [medeverdachte ] gedurende de vechtpartij met [slachtoffer ], deze hebben gestoken en dat [medeverdachte ] [slachtoffer ] met een fles op het hoofd heeft geslagen, dat [verdachte] óf [medeverdachte ] [slachtoffer ] een voetveeg heeft gegeven en dat [verdachte] tenslotte [slachtoffer ] op de grond heeft gehouden door op of tegen zijn hoofd te trappen.
Niet is gebleken van enige distantie van de zijde van [verdachte] jegens het tegen [slachtoffer ] gepleegde geweld. Aldus is naar het oordeel van het hof sprake van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat er sprake is van medeplegen van doodslag.
De raadslieden van verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat verdachte niet gestoken kan hebben, omdat er geen bloed is aangetroffen op zijn handen, maar alleen enkele bloedspatten op zijn schoenen en de onderkant van zijn broek. Het hof verwerpt dit verweer nu deze omstandigheid, mede gelet op het feit dat het slachtoffer minstens drie lagen kleding droeg, waardoor het bloed in de kleding kan zijn terechtgekomen, in het geheel niet uitsluit dat verdachte heeft gestoken.
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep en bij pleidooi de navolgende verzoeken gedaan:
1. het horen van de forensisch deskundige H. van Venrooij, teneinde de mogelijkheid uit te sluiten dat de thoraxdrain is geplaatst in een reeds bestaand steekkanaal, dat door verdachte zou kunnen zijn veroorzaakt;
2. het horen van een anatoom teneinde te kunnen vaststellen (dan wel uitsluiten) vanuit welke positie de verwondingen A-F al dan niet kunnen zijn toegebracht;
3. het horen van de Surinaamse getuigen [getuigen].
Het hof wijst de verzoeken af bij gebrek aan noodzaak daartoe.
Terzake van de onder 1 en 2 genoemde verzoeken is het hof van oordeel dat dergelijke onderzoeken niet relevant zijn, nu is bewezenverklaard dat verdachte tezamen en in vereniging met medeverdachte heeft gehandeld, zodat in het midden kan blijven wie welke steek heeft toegebracht, voor zover dit al precies vast te stellen valt.
Terzake van de onder 3 genoemde verzoeken wordt als volgt overwogen: het hof heeft de bekennende verklaring van verdachte betrouwbaar geacht en tot het bewijs gebezigd, zodat het hof de noodzaak niet is gebleken informatie te verkrijgen over eventuele andersluidende verklaringen die verdachte tegen familie zou hebben afgelegd.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juni 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk [slachtoffer ] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, meermalen met een of meer messen in de rug, althans in het lichaam van [slachtoffer ] gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer ] is overleden.
Hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. Verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De raadslieden van verdachte hebben ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat er sprake was van noodweer (exces), hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging. Zij hebben daartoe aangevoerd dat [slachtoffer ] degene was die als eerste een vuistslag heeft uitgedeeld en dat er sprake was van dreiging van meer of ander geweld tegen de in de woning aanwezige vrouwelijke familieleden van verdachte.
Het hof verwerpt dit verweer, daartoe het navolgende overwegende.
Gelet op hetgeen hierboven door het hof is overwogen, is verdachte, toen het slachtoffer [slachtoffer ] binnen was in huize [huis] om [familielid ] terug te brengen, van de trap naar beneden gesprongen, waarop [slachtoffer ] heeft gereageerd door verdachte een vuistslag te geven. Dit betreft niet een zodanige situatie dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van de persoon van verdachte dan wel diens familieleden, welke een beroep op noodweer rechtvaardigt.
Voor zover het verweer aldus moet worden opgevat dat er sprake was van putatief noodweer, waartoe is aangevoerd dat verdachte op een later moment [slachtoffer ] in diens zak heeft zien frummelen, waardoor verdachte de indruk kreeg dat [slachtoffer ] in het bezit was van een wapen, verwerpt het hof ook dit verweer, nu de verdediging dit onvoldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd en dit verweer ook niet wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf dat hij geen wapen of iets anders in de handen van het slachtoffer heeft gezien toen hij, verdachte, stak.
Nu er ook verder geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten, is dit strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Nu er voorts geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
Tegen dat vonnis heeft het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot 8 jaren gevangenisstraf
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De familie van verdachte heeft langere tijd ernstige problemen ondervonden van het gedrag van het slachtoffer [slachtoffer ]. [betrokkene ] , de tante van verdachte, heeft in het verleden aangifte jegens [slachtoffer ] gedaan vanwege onder meer verkrachting en mishandeling. Er is eveneens sprake geweest van seksueel misbruik door [slachtoffer ] van de dochter van [slachtoffer ] en [betrokkene ]. Op de dag waarop het tenlastgelegde heeft plaatsgevonden is [familielid ] (de 16-jarige dochter van de tante van verdachte), die een relatie met [slachtoffer ] bleek te hebben, nadat zij een nacht niet thuis was gekomen, door [slachtoffer ] naar huis gebracht. Hoewel de familie diverse keren aangifte heeft gedaan terzake van strafbaar handelen van [slachtoffer ] en ondanks herhaald telefonisch aandringen op 13 juni 2007, is de politie niet gekomen. Kort nadat [slachtoffer ] met [familielid ] in het huis was gearriveerd, is [slachtoffer ] door verdachte en diens mededader met messteken om het leven gebracht.
Door deze onherroepelijke daad is de rechtsorde ernstig geschokt. Voor een dergelijke vorm van eigenrichting met dit gevolg is in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, zoals geëist, geïndiceerd.
Blijkens zijn strafblad van 24 augustus 2009 is verdachte eerder ter zake van gewelds- en vermogensdelicten veroordeeld.
Daarnaast staan evenwel de zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals hierboven aangeduid, waaronder deze doodslag heeft plaatsgevonden. Mede op grond van strafrechtelijke veroordeling van [slachtoffer ] en de verklaringen van betrokkenen daarover is aannemelijk dat gedragingen van het slachtoffer de familieleden van verdachte, onder wie enkele naaste familieleden in het bijzonder, onherstelbare, en ook psychische, schade hebben toegebracht. Uiteraard blijft daarmee elke vorm van eigenrichting onaanvaardbaar, maar deze omstandigheden brengen wel met zich mee dat het hof een lagere straf dan geëist, passend en geboden acht.
De hierna te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, moeten worden onttrokken aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van deze voorwerpen is begaan of voorbereid, terwijl zij van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de in de aangehechte beslaglijst genoemde goederen met de nummers 1, 5, 6, 18, 19 en 21.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de in de aangehechte beslaglijst genoemde voorwerpen met de nummers 42, 43, 44 t/m 47.
Gelast de teruggave aan [betrokkene ] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de in de aangehechte beslaglijst genoemde goederen met de nummers 2, 3, 4, 7 t/m 17, 20, 22, 23 en 24.
Gelast de teruggave aan [familielid ] van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de in de aangehechte beslaglijst genoemde goederen met de nummers 25 t/m 32.
Gelast de bewaring van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende, te weten: de in de aangehechte beslaglijst genoemde goederen met de nummers 33 t/m 38, 41 en 42.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. M.J.L. Mastboom, in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2009.
Mr. Den Ottolander is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.