arrestnummer:
parketnummer: 23-002158-08
datum uitspraak: 5 oktober 2009
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 10 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-524245-07 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende in PI
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 27 maart 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 april,1 september en
21 september 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring en een andere straf dan de eerste rechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juni 2007 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet, meermalen met een of meer messen in de rug, althans in het lichaam, van [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde bewijsverweren, ertoe strekkende dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde, vinden hun weerlegging in de door het hof gebezigde bewijsmiddelen.
Gevoerde verweren ter zake van de strafbaarheid van het feit en de dader
1. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat verdachte handelde uit noordweer-exces. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op het moment dat verdachte de woning binnenkwam, hij zag dat medeverdachte [medeverdachte] en het latere slachtoffer [slachtoffer] in gevecht waren, waarop [slachtoffer] naar de keuken is gelopen en een mes heeft gepakt. Met dit mes maakte [slachtoffer] een stekende beweging, waarna verdachte bloed zag. Na een worsteling heeft verdachte het mes van [slachtoffer] weten af te pakken en hiermee in de rug van [slachtoffer] gestoken. Gelet op de voorgeschiedenis van [slachtoffer] met de familie waarin sprake was van seksueel misbruik van verschillende vrouwen door [slachtoffer], de spanning van de bewuste dag en de dag daarvoor, waarop het slachtoffer een familielid, de 16-jarige [familielid], had ontvoerd en haar kwam terugbrengen, sloegen op dat moment de stoppen bij verdachte door, aldus de raadsman.
2. Subsidiair heeft de raadsman het verweer gevoerd dat er sprake was van psychische overmacht als bedoeld in artikel 40 Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte gelet op het verleden van het slachtoffer en de omstandigheid dat de politie niet kwam opdagen bang is geworden toen hij, wachtend in zijn auto, [slachtoffer] en [familielid] de woning zag binnengaan. Toen verdachte, op het moment dat hij de woning betrad medeverdachte en [slachtoffer] zag vechten, in de wetenschap dat [slachtoffer] tot alles in staat was, heeft hij zich in het gevecht gemengd en [slachtoffer] gestoken.
Het hof verwerpt deze verweren en overweegt daartoe als volgt.
Uit de door het hof gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof het navolgende af.
Op 13 juni 2007 wachtten [medeverdachte], [medeverdachte], [medeverdachte] en (medeverdachte) [medeverdachte] in het huis van [medeverdachte] aan de Van Bossestraat 49 te Amsterdam op de komst van het 41-jarige (latere) slachtoffer [slachtoffer] [slachtoffer], die de dan 16-jarige [familielid] , dochter van [medeverdachte], naar huis kwam brengen. Dit nadat zij een nacht is weggebleven. Volgens de familie [medeverdachte] had [slachtoffer] [familielid] ontvoerd. [medeverdachte] stond beneden, [betrokkenen] en [medeverdachte] bovenaan de vijf treden tellende trap aan het einde van de hal, welke grenst aan de keuken. Nadat [familielid] en ook [slachtoffer] de hal in kwamen, liep [familielid] direct door naar haar slaapkamer. [medeverdachte] sprong de trap af naar beneden en belandde voor [slachtoffer], die [medeverdachte] een vuistslag gaf, waarop [medeverdachte] [slachtoffer] een klap gaf en zij in gevecht raakten.
Tijdens de vechtpartij, die zich van de hal naar de keuken verplaatste, kwam verdachte het huis binnen en mengde zich in het gevecht. Hoewel verdachte aanvankelijk ontkende, heeft hij later tegenover de politie verklaard dat hij [slachtoffer] meermalen heeft gestoken.
Tijdens de vechtpartij heeft [medeverdachte] eveneens gestoken. [medeverdachte] heeft [slachtoffer] met een fles op het hoofd geslagen en er is een zogenaamde voetveeg uitgedeeld aan [slachtoffer], waardoor [slachtoffer] op de grond viel. [medeverdachte] trapte hierop een aantal keren tegen het hoofd van [slachtoffer], naar zijn zeggen met een duwende beweging met de hak naar de grond om [slachtoffer] in bedwang te houden.
Hierna zijn zowel verdachte als [medeverdachte] ieder door een van de aanwezige vrouwelijke familieleden naar buiten gezet.
Ad 1
Gelet op het bovenstaande is verdachte binnengekomen op het moment dat medeverdachte [medeverdachte] reeds met [slachtoffer] in gevecht was, waarbij [slachtoffer] op dat moment geen gevaar opleverde voor [medeverdachte] of de andere familieleden.
Aldus is er naar ’s hofs oordeel geen sprake van een situatie van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was en waarin verdachte de grenzen zou hebben overschreden als gevolg van een hevige gemoedstoestand.
Ad 2
Gelet op het bovenstaande acht het hof aannemelijk dat verdachte, toen hij de woning binnenliep, weliswaar in een meer dan bezorgde en wellicht angstige gemoedstoestand verkeerde, maar naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een van buiten af komende drang waaraan verdachte geen weerstand kon en behoefde te bieden.
Nu geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, is het bewezenverklaarde strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
Strafbaarheid van de verdachte
Nu evenmin een omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, is de verdachte strafbaar.
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het hem tenlastegelegde veroordeeld tot 5 jaren gevangenisstraf met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte en het openbaar ministerie hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De familie van de vriendin van verdachte ([medeverdachte]) heeft langere tijd ernstige problemen ondervonden van het gedrag van [slachtoffer] [slachtoffer].[medeverdachte] heeft zelf in het verleden aangifte jegens [slachtoffer] gedaan vanwege onder meer verkrachting en mishandeling. Er is eveneens sprake geweest van seksueel misbruik door [slachtoffer] van de dochter van [slachtoffer] en [betrokkene]. Op de dag waarop het tenlastgelegde heeft plaatsgevonden is [familielid] (de 16-jarige dochter van [medeverdachte], tante van [betrokkene), die een relatie met [slachtoffer] bleek te hebben, nadat zij een nacht niet thuis was gekomen, door [slachtoffer] naar huis gebracht. Hoewel de familie diverse keren aangifte heeft gedaan terzake van strafbaar handelen van [slachtoffer] en ondanks herhaald telefonisch aandringen op 13 juni 2007, is de politie niet gekomen. Kort nadat [slachtoffer] met [familielid] in het huis was gearriveerd, is [slachtoffer] door verdachte en diens mededader met messteken om het leven gebracht.
Verdachte heeft aldus samen met zijn mededader een 41-jarige man met messteken om het leven gebracht en daarmee iemand het leven ontnomen.
Door deze onherroepelijke daad is de rechtsorde ernstig geschokt. Voor een dergelijke vorm van eigenrichting met dit gevolg is in beginsel een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, zoals geëist, geïndiceerd.
Daarnaast staan evenwel de zeer uitzonderlijke omstandigheden, zoals hierboven uiteengezet, waaronder deze doodslag heeft plaatsgevonden. Deze omstandigheden brengen met zich mee dat het hof een lagere straf dan voornoemd op zijn plaats acht.
Verder neemt het hof -ten voordele van verdachte- in aanmerking:
- dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld en
- dat blijkens het psychologisch rapport over verdachte, opgemaakt door prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog, d.d. 14 november 2007, de kans op recidive zeer beperkt lijkt te zijn.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden, waarbij nog wordt opgemerkt dat het hof het onder de gegeven omstandigheden, ondanks de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte] eerder wel strafrechtelijk werd veroordeeld, geen aanleiding ziet onderscheid te maken in de aan beide verdachten op te leggen gevangenisstraffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. 1 broek, kleur: blauw, merk: diesel;
2. 1 jas, kleur: blauw, merk: lifeline;
3. 2 stuks handgeschreven papier;
4. 2 passen; gamma voordeel, spaarpas in plastic mapje;
5. 1 schoeisel, maat 43;
6. 2 sokken;
7. 2 tassen.
Dit arrest is gewezen door de eerste meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. F.W.J. den Ottolander en mr. M.J.L. Mastboom, in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 5 oktober 2009.
Mr. F.W.J. den Ottolander is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.