ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9049

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.729/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.G. Kemmers
  • C.G. Kleene-Eijk
  • E.A. Maan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake onderbewindstelling van een persoon met psychische problemen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [A] tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het verzoek tot opheffing van het bewind over haar goederen werd afgewezen. [A] is geboren in 1941 en verblijft in een GGZ-instelling. In mei 2008 werd zij opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, waar werd vastgesteld dat zij lijdt aan een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. Vanwege haar psychische toestand was het voor haar niet mogelijk om een uitkering te regelen of een zorgverzekering af te sluiten, wat leidde tot schulden en boetes. In september 2008 werd haar vermogen onder bewind gesteld, met benoeming van [D] als bewindvoerder.

Tijdens de zitting in hoger beroep werd het verzoek van [A] om het bewind op te heffen toegelicht door haar advocaat. Hij stelde dat [A] niet was gehoord voorafgaand aan de beschikking van september 2008, wat volgens hem een schending van haar rechten was. Het hof overwoog echter dat, hoewel [A] niet was gehoord, dit niet automatisch leidde tot opheffing van het bewind. Het hof concludeerde dat de gronden voor het bewind nog steeds aanwezig waren, gezien de psychische toestand van [A] en de eerdere beslissingen van de rechtbank.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank, waarmee het verzoek van [A] tot opheffing van het bewind werd afgewezen. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 16 februari 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 16 februari 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.038.729/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat mr. F.M.M.M. Vogels te Amsterdam,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [A] en [B] genoemd.
1.2. [A] is op 22 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 23 april 2009 van de rechtbank te Amsterdam, sector Kanton, locatie Amsterdam, met kenmerk 1039016 EB VERZ 09-2705.
1.3. [B] en […] (hierna: [C], maatschappelijk werkster van GGZ [...], locatie [...]) hebben op 16 september 2009 een schriftelijke reactie ingediend.
1.4. De zaak is op 2 december 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [A], bijgestaan door haar advocaat;
- [B];
- [C];
- […] (hierna: [D]).
1.6. De advocaat-generaal is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. [A] is [in] 1941 geboren. Zij verblijft bij GGZ [...], locatie [...] te [...]. Daaraan voorafgaand heeft zij enige tijd bij haar moeder gewoond.
2.2. Bij beschikking van 29 mei 2008 van de rechtbank Amsterdam is een voorlopige machtiging verleend om [A] in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden. Geconstateerd is dat bij haar al jarenlang sprake is van een psychotisch toestandsbeeld in het kader van schizofrenie. De psychose blijkt uit haar ernstig gestoorde realiteitstoetsing en haar achterdocht, onsamenhangendheid en agitatie. Zij heeft geen ziektebesef.
2.3. Bij beschikking van 10 september 2008 van de rechtbank te Amsterdam sector Kanton zijn de goederen die (zullen) toebehoren aan [A] onder bewind gesteld met benoeming van [D], handelend onder de naam […] B.V. tot bewindvoerder. Aangezien [A] toen via de patiëntenvertrouwenspersoon van GGZ heeft laten weten dat het verzoek buiten haar medeweten is ingediend en zij niet door de rechtbank is gehoord, heeft de kantonrechter haar bezocht op 7 april 2009, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat. Daarbij is namens haar verzocht het bewind op te heffen.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [A] het bewind over haar goederen op te heffen, afgewezen.
3.2. [A] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en haar inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. In geschil is de vraag of de kantonrechter terecht en op goede gronden het verzoek van [A] het bewind op te heffen heeft afgewezen nadat bij een eerdere beschikking van de kantonrechter het bewind was uitgesproken zonder [A] voorafgaand te horen en zonder dat zij, zoals zij stelt, was opgeroepen voor de zitting die heeft geleid tot de beschikking van 10 september 2008.
4.2. Ter zitting in hoger beroep heeft de advocaat van [A] het verzoek tot opheffing van het bewind toegelicht. Hij heeft dit verzoek gedaan omdat, doordat [A] aanvankelijk niet was gehoord, niet was getoetst of de gronden voor bewind aanwezig waren. Middels zijn verweer beoogde hij te bewerkstelligen dat deze toetsing alsnog zou plaatsvinden.
4.3. Het hof stelt voorop dat voorafgaand aan een beslissing waarbij de (toekomstige) goederen van een persoon onder bewind worden gesteld de betrokkene wordt gehoord. Dat [A] voorafgaand aan de beschikking van 10 september 2008 niet door de kantonrechter is gehoord kan er, gelet op het gesloten systeem van rechtsmiddelen, evenwel niet toe leiden dat het bewind dient te worden opgeheven. In het licht van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is immers niet in geding dat [A] ten tijde van het verhoor door de kantonrechter op 7 april 2009, waarbij zij werd bijgestaan door haar advocaat er door haar is verzocht het bewind op te heffen, nog de mogelijkheid had in hoger beroep te gaan van de beschikking van 10 september 2008.
4.4. Voor zover met het hoger beroep tevens is bedoeld opnieuw te doen behandelen of de kantonrechter op inhoudelijke gronden het verzoek tot opheffing van het bewind terecht heeft afgewezen overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt het volgende naar voren. Ten tijde van de opname in het psychiatrisch ziekenhuis in mei 2008 was het [A] als gevolg van haar achterdocht niet gelukt een uitkering te regelen en had zij geen zorgverzekering. Zij had veelvuldig boetes gekregen omdat zij zonder geldig treinkaartje reisde. Ten tijde van de opname had zij vele schulden en geen inkomen. [D] heeft sinds zijn benoeming tot bewindvoerder geregeld dat zij thans pensioen ontvangt waarmee een aantal schulden is opgelost. Gelet op het vorenstaande en de onder 2.2 weergegeven diagnose die bij [A] is gesteld, is het hof met de kantonrechter van oordeel dat de gronden voor het bewind nog steeds aanwezig zijn, zodat het verzoek tot opheffing ook op inhoudelijke gronden terecht is afgewezen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, C.G. Kleene-Eijk en E.A. Maan in tegenwoordigheid van
mr. H.T. Gitsels als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2010.