ECLI:NL:GHAMS:2010:BL9436

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
9 maart 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.656-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • H.L.L. Neervoort-Briët
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • W.K. van Duren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de onderbewindstelling van een lichamelijk gehandicapte man na auto-ongeval

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 9 maart 2010, staat de onderbewindstelling van een man centraal, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de kantonrechter. De appellant, geboren in 1980 te Curaçao, is slachtoffer geworden van een ernstig auto-ongeval, waardoor hij blijvend lichamelijk gehandicapt is. Hij heeft een schadevergoeding van ongeveer € 350.000 ontvangen en heeft in het verleden een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand genoten.

De appellant verzoekt om opheffing van de onderbewindstelling, omdat hij meent zelfstandig te kunnen functioneren en geen beperkingen in zijn verstandelijke vermogens te ervaren. Het hof overweegt echter dat de verzoeken van de appellant voornamelijk voortkomen uit zijn wens om zijn familie in Curaçao te bezoeken en te investeren in een gehandicaptenvoorziening. De bewindvoerder heeft echter twijfels over de financiële voorbereiding van de appellant voor deze reis en het opzetten van een ondernemingsplan voor de investering.

Het hof concludeert dat de appellant onvoldoende heeft aangetoond dat hij in staat is om zijn vermogen zelfstandig en verantwoord te beheren. De bewindvoerder heeft terecht opgemerkt dat de appellant niet de nodige stappen heeft ondernomen om zijn plannen te realiseren. Gezien de lichamelijke handicap en geestelijke toestand van de appellant, oordeelt het hof dat de gronden voor de onderbewindstelling nog steeds aanwezig zijn.

Daarom bekrachtigt het hof de bestreden beschikking en wijst het verzoek van de advocaat van de appellant tot aanhouding van de behandeling en tot machtiging om over zijn bankrekening te beschikken af. De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 9 maart 2010.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 9 maart 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.043.656/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. R.M.G. Sussenbach te Amsterdam.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant wordt hierna [de man] genoemd.
1.2. [de man] is op 23 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 25 juni 2009 van de kantonrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 1053780 EB VERZ 09-4231.
1.3. [de man] heeft op 11 januari 2010 nadere stukken ingediend.
1.4. De zaak is op 21 januari 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.5. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [de man], bijgestaan door zijn advocaat;
- de heer P.H. van Dam en mevrouw S.L. de Jong, vertegenwoordigers van Balans Casemanagement.
De advocaat-generaal van het ressort Amsterdam is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. De feiten
2.1. [de man] is geboren [in] 1980 te Curaçao. Hij heeft zich tien jaar geleden in Nederland gevestigd.
2.2. Twee jaar geleden is [de man] slachtoffer geworden van een zwaar auto-ongeval, als gevolg waarvan hij blijvend lichamelijk gehandicapt is. [de man] heeft een schadevergoeding ontvangen van circa € 350.000,-. In de jaren voorafgaand aan het ongeluk genoot hij een uitkering op grond van de Wet Werk en Bijstand.
2.3. Bij beschikking van 2 februari 2009 van de kantonrechter te Amsterdam is, op verzoek van [de man], bewind ingesteld over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren. Balans Casemanagement te Lelystad is tot bewindvoerder benoemd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is het verzoek van [de man] tot opheffing van het bewind over de goederen die aan hem (zullen) toebehoren, afgewezen.
3.2. [de man] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Aan de orde is de vraag of er thans nog gronden aanwezig zijn voor onderbewindstelling van [de man].
[de man] stelt – kort samengevat – dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord, omdat hij inmiddels zelfstandig kan functioneren en er geen sprake is van enige beperking in zijn verstandelijke vermogen.
4.2. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting in hoger beroep blijkt dat het verzoek van [de man] tot opheffing van het bewind voornamelijk is ingegeven door zijn wens zijn familie in Curaçao te bezoeken. Daarnaast is hij voornemens te investeren in een gehandicaptenvoorziening. [de man] stelt dat de bewindvoerder weigert hem de daartoe benodigde financiële middelen te verschaffen.
Gebleken is dat de reis naar Curaçao, in verband met de specifieke zorg die [de man] dagelijks behoeft, een kostbare aangelegenheid betreft die goede voorbereiding vereist. De kosten van begeleiding kunnen worden voldaan uit het persoonsgebonden budget van [de man], maar daarvoor dient hij zelf voorafgaand aan de reis een en ander te regelen met de uitvoerende instantie. De bewindvoerder meent dat [de man] in dat opzicht tekort is geschoten. Het voornemen van [de man] te investeren in een gehandicaptenvoorziening acht de bewindvoerder bespreekbaar, mits [de man] een ondernemingsplan opstelt. Dit heeft [de man] tot op heden niet gedaan.
4.3. [de man] beschikt als gevolg van het hem overkomen auto-ongeval over een aanzienlijk eigen vermogen. Bij de besteding daarvan dient zorgvuldigheid betracht te worden, aangezien de schadevergoeding mede toeziet op gederfde inkomsten. [de man] zal dit bedrag in overwegende mate moeten aanwenden om in de kosten van zijn levensonderhoud te voorzien. Het hof is, evenals de bewindvoerder, van oordeel dat [de man] geen blijk heeft gegeven van een gedegen voorbereiding van zijn reis naar Curaçao en evenmin van het opzetten van een gehandicaptenvoorziening. Dat [de man]
– zoals hij stelt – in staat is zelfstandig te functioneren heeft hij daarmee niet aangetoond. Gelet op het vorenstaande acht het hof [de man] als gevolg van zijn lichamelijke handicap en geestelijke toestand, onvoldoende in staat zijn vermogen zelfstandig op verantwoorde wijze te beheren. Nu de gronden voor de onderbewindstelling nog immer bestaan, dient de bestreden beschikking derhalve te worden bekrachtigd.
Gelet op deze beslissing ziet het hof geen aanleiding het verzoek van de advocaat van [de man] ter zitting tot aanhouding van de behandeling en tot machtiging van [de man] om over zijn bankrekening te beschikken, zodat hij kan aantonen dat hij op verantwoorde wijze met zijn geld kan omgaan, toe te wijzen.
4.4. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, G.J. Driessen-Poortvliet en W.K. van Duren in tegenwoordigheid van mr. R.M. van Diepen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2010.