ECLI:NL:GHAMS:2010:BM0910

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-002482-09
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.H. van Asperen
  • R.C.P. Haentjens
  • J.G. Bulsing
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming hennepkwekerij en de berekening van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 12 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de ontnemingsmaatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de veroordeelde werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel nihil was, wat het openbaar ministerie niet kon accepteren en daarom hoger beroep instelde.

Het hof heeft de argumenten van het openbaar ministerie overwogen, die stelden dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij slechts een gedeelte van de investering in mindering mag worden gebracht. Echter, het hof kwam tot de conclusie dat de politierechter op juiste wijze had geoordeeld dat in deze specifieke casus de gehele investering in mindering mocht worden gebracht. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde éénmaal heeft geoogst voordat de hennepkwekerij werd ontdekt en ontmanteld.

Na het afwegen van de kosten en opbrengsten, kwam het hof tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil werd geschat. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en wees de vordering van het openbaar ministerie af, waarmee het hof de eerdere beslissing van de politierechter bevestigde dat er geen wederrechtelijk voordeel was verkregen. Dit arrest benadrukt het reparatoire karakter van de ontnemingsmaatregel en de noodzaak om de werkelijke kosten en opbrengsten in overweging te nemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Uitspraak

parketnummer: 23-002482-09
datum uitspraak: 12 april 2010
tegenspraak
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 april 2009 in de ontnemingszaak ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht onder parketnummer 13/463204-07, behorende bij de strafzaak onder parketnummer 13/463204-07 tegen de veroordeelde
[veroordeelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952,
adres: [adres].
Procesgang
Het openbaar ministerie heeft gevorderd dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat tot een maximumbedrag van € 13.514,87.
Van de vordering ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht is een kopie in dit arrest gevoegd. De inhoud daarvan wordt hier overgenomen.
De veroordeelde is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 28 april 2009 -kort gezegd- onder meer veroordeeld ter zake van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Voorts heeft de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 28 april 2009 het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op nihil.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen laatstgenoemd vonnis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 april 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 29 maart 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hoger beroep van het openbaar ministerie richt zich met name tegen navolgende overweging van de politierechter:
“De politierechter stelt voorop dat de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde ontnemingsmaatregel een reparatoir karakter heeft. De ontnemingsmaatregel is daarom niet gericht op leedtoevoeging, maar beoogt veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde voor het plegen van het strafbare feit waaruit hij voordeel heeft gekregen. Mede gelet hierop dient bij de bepaling van het voordeel te worden uitgegaan van het voordeel dat de veroordeelde in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. De politierechter acht het in dat licht beschouwd niet redelijk om bij de bepaling van de kosten die voor aftrek in aanmerking komen, uit te gaan van de fictie dat uit de bij veroordeelde aangetroffen hennepkwekerij meerdere oogsten zouden volgen indien die kwekerij niet door de politie zou zijn ontdekt en ontmanteld. Om die reden dienen niet de afschrijvingskosten van de voor de hennepkwekerij benodigde installatie te worden aangemerkt als kosten die voor aftrek in aanmerking komen, maar de kosten die veroordeelde daadwerkelijk heeft gemaakt om het voordeel uit de gerealiseerde oogst te verkrijgen. Ook in boekhoudkundig opzicht lijkt de fictie (…) onlogisch en onjuist. Indien een bedrijfsmiddel van een legale onderneming door onvoorziene omstandigheden verloren raakt, zal dat bedrijfsmiddel in het betreffende boekjaar in zijn geheel worden afgeschreven in plaats van de gebruikelijke afschrijvingskosten op te nemen onder toepassing van de fictie dat de onderneming met het veloren middel nog geruime tijd zou worden voortgezet. De politierechter ziet geen aanleiding om in het geval van een illegale onderneming te kiezen voor een andere benadering.
De politierechter is derhalve van oordeel dat de investeringskosten die betrokkenen heeft gehad om de hennepkwekerij tot stand te brengen in zijn geheel van de opbrengst dienen te worden afgetrokken.”
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel verkregen uit een hennepkwekerij per geslaagde oogst slechts een gedeelte van de investering in mindering mag worden gebracht, de zogenaamde afschrijving. De advocaat generaal heeft voor argumenten verwezen naar een artikel in Boom-Nieuws.
Het hof deelt dit standpunt van de advocaat-generaal niet. De omstandigheid dat de Hoge Raad het oordeel van de lagere rechter in een bepaalde zaak niet onbegrijpelijk acht, indien slechts een gedeelte van de investering in mindering wordt gebracht, noopt niet tot de gevolgtrekking dat in geen enkel geval de gehele investering op het wederrechtelijk verkregen voordeel in mindering mag worden gebracht.
Voorts is het hof van oordeel dat de politierechter uitvoerig en op juiste wijze de redenen heeft opgegeven, waarom in de onderhavige casus bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen vermogen de gehele investering in mindering is gebracht.
Het hof schat - gelet op het voorafgaande - het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt.
Het hof gaat ervan uit dat de veroordeelde éénmaal heeft geoogst (90 planten) en dat daarna, tijdens de tweede kweek (90 planten), de hennepkwekerij is ontdekt en ontmanteld.
Uitgaande van de bovengenoemde overwegingen van de politierechter, is het hof van oordeel dat ook de gemaakte variabele kosten en energiekosten met betrekking tot de tweede kweek op de opbrengst in mindering mogen worden gebracht.
Opbrengst € 6.280,50
Investeringskosten € 3.500,00
Variabele kosten € 792,00
Energiekosten € 4.968,42
Totaal kosten € 9.260,42
Opbrengst minus totaal aan kosten € -2.979,92
Het hof schat het wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil.
Het hof ontleent deze schatting aan de inhoud van de bewijsmiddelen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Bepaalt dat de veroordeelde geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen en wijst de vordering van het openbaar ministerie af.
Dit arrest is gewezen door de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. G.H. van Asperen, mr. R.C.P. Haentjens en mr. J.G. Bulsing, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Groenenberg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 april 2010.
Mr. J.G. Bulsing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.