ECLI:NL:GHAMS:2010:BM2186

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
20 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.038.768/01 NOT
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tuchtrechtelijke klacht tegen kandidaat-notaris inzake afwikkeling nalatenschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 20 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de Kamer van Toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen in Haarlem. Klaagster, een erfgename, had een klacht ingediend tegen de kandidaat-notaris die betrokken was bij de afwikkeling van de nalatenschap van haar moeder. De klacht omvatte verschillende verwijten, waaronder het aanbrengen van wijzigingen in een conceptakte zonder klaagster te informeren, het niet tijdig geven van rekening en verantwoording, en het niet opheffen van rekeningen na de partiële verdeling. Het hof oordeelde dat klaagster niet-ontvankelijk was in de onderdelen van haar klacht die betrekking hadden op de wijzigingen in de conceptakte en de rekening en verantwoording, omdat meer dan drie jaar was verstreken sinds klaagster kennis had genomen van deze handelingen. Het hof bevestigde verder dat de kandidaat-notaris niet tuchtrechtelijk verwijtbaar had gehandeld bij het maken van een rekenfout, aangezien deze fout was erkend en gecorrigeerd. De klacht werd in zijn geheel ongegrond verklaard, met uitzondering van de lange behandelduur van de afwikkeling, waarvoor de kandidaat-notaris enige verontschuldiging bood. De beslissing van de Kamer van Toezicht werd gedeeltelijk vernietigd, maar het hof verwierp het beroep voor het overige.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
TWEEDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
Beslissing van 20 april 2010 in de zaak onder nummer 200.038.768/01 van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
APPELLANTE
tegen
[de kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris te [plaatsnaam],
GEÏNTIMEERDE,
gemachtigde: mr. H.A.M. Lamers.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Van de zijde van appellante, verder te noemen klaagster, is bij een op 24 juli 2009 ter griffie ingekomen verzoekschrift tijdig hoger beroep ingesteld tegen de aan deze beslissing gehechte beslissing van de kamer van toezicht over de notarissen en kandidaat-notarissen te Haarlem, verder te noemen de kamer, van 1 juli 2009, waarbij de klacht gericht tegen geïntimeerde, verder ook te noemen de kandidaat-notaris, ongegrond is verklaard.
1.2. Van de zijde van klaagster is op 19 augustus 2009 een aanvullend stuk ingekomen, waarin klaagster haar bezwaren tegen de uitspraak van de kamer heeft geformuleerd.
1.3. Van de zijde van de kandidaat-notaris is op 18 september 2009 een verweerschrift ingekomen.
1.4. Het hoger beroep is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 december 2009, alwaar klaagster en de kandidaat-notaris vergezeld van notaris [mr. A] en haar gemachtigde zijn verschenen. Klaagster, de kandidaat-notaris, de notaris en de gemachtigde hebben het woord gevoerd, klaagster aan de hand van een aan het hof overgelegde pleitnotitie.
2. De stukken van het geding
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud van de door de kamer aan het hof toegezonden stukken van de eerste instantie en de hiervoor vermelde stukken.
3. De feiten
Het hof verwijst voor de feiten naar hetgeen de kamer in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben de juistheid van deze feiten niet betwist zodat ook het hof van die feiten zal uitgaan.
4. Het standpunt van klaagster
4.1. In haar (aanvullend) appelschrift maakt klaagster allereerst bezwaar tegen de samenstelling van de kamer van toezicht die de klacht in eerste aanleg heeft behandeld. Klaagster stelt dat deze samenstelling bestond uit drie notarissen en twee leden, waaruit zij afleidt dat deze samenstelling niet in overeenstemming is met de wettelijk voorgeschreven samenstelling.
4.2. Kort en zakelijk weergegeven houdt de klacht in dat klaagster de kandidaat-notaris verwijt dat zij:
a) na toezending aan klaagster, in 2001, van de conceptakte van scheiding en deling (versie 23 maart 2001), in deze akte wijzigingen heeft aangebracht zonder klaagster daarover te informeren;
b) in verband met het passeren van de akte van partiële verdeling - op 17 november 2004 - slechts rekening en verantwoording heeft gegeven van de verschillende (effecten)rekeningen tot 19 november 2003; de kandidaat-notaris heeft daarbij aan klaagster rente berekend over de door haar gemaakt advocaatkosten;
c) na het passeren van de akte van partiële verdeling niet heeft gecontroleerd of de rekeningen-courant bij de (Kas-)Bank ook daadwerkelijk waren opgeheven; uiteindelijk werden deze rekeningen pas op 23 maart 2005 opgeheven, hetgeen klaagster zelf heeft moeten bewerkstelligen;
d) geen gevolg heeft gegeven aan het arrest van dit hof van 23 november 2006, meer in het bijzonder dat de kandidaat-notaris voor de eindafrekening enkelvoudige interest heeft toegepast in plaats van de door [de accountant] gehanteerde samengestelde interest;
e) bij een renteberekening de volgende fout heeft gemaakt: de broer van klaagster had een aan hem toekomend legaat niet onmiddellijk uit de boedel opgenomen en dacht daaruit alsnog rente te mogen ontvangen. In de berekeningen behorende bij de akte van verdeling van 23 mei 2001 werd daarom een negatief bedrag opgenomen van € 16.670,87. Daarna bepaalde de rechtbank Alkmaar in haar vonnis van 16 juli 2003 dat het niet juist was dat klaagsters broer rente over dit legaat zou ontvangen. [De accountant] berekende toen een bedrag van € 43.870,94 dat nog door klaagsters broer verschuldigd was, maar berekende de rente slechts tot 15 juni 2000. De kandidaat-notaris heeft vervolgens het oude negatieve bedrag laten staan en een nieuwe post “correctie rentevergoeding conform vonnis rechtbank …” opgenomen in de berekeningen behorende bij de akte van verdeling van 17 november 2004; klaagster heeft de kandidaat-notaris hiervan meerdere malen op de hoogte gesteld, onder meer bij brief van haar advocaat van 7 maart 2007 en bij brief van 3 september 2007;
f) op brieven van klaagster van 27 april 2007 en 3 september 2007 respectievelijk eerst na 3 en na 7 maanden heeft gereageerd.
5. Het standpunt van de kandidaat-notaris
5.1. De kandidaat-notaris stelt geen reden te hebben te twijfelen aan de juistheid van de samenstelling van de kamer.
5.2. De kandidaat-notaris verweert zich voorts als volgt:
a) In hoger beroep wijst de kandidaat-notaris op het feit dat dit onderdeel van de klacht wijzigingen betreft die in 2001 zijn aangebracht. Op grond van het bepaalde in artikel 99 lid 12 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) dient klaagster niet-ontvankelijk te worden verklaard.
b) De kandidaat-notaris wijst op het feit dat de nalatenschap van de moeder van klaagster tot november 2004 feitelijk werd beheerd door haar broer. Laatstgenoemde behoefde, op basis van het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 juli 2003, bekrachtigd in het arrest van dit hof van 23 november 2006, geen verdere rekening en verantwoording af te leggen. Daarna heeft de kandidaat-notaris in zoverre rekening en verantwoording afgelegd dat de fluctuerende waarden van diverse effectenportefeuilles steeds werden aangepast.
c) De kandidaat-notaris stelt dat het opheffen van rekeningen niet automatisch bij de afhandeling van een nalatenschap hoort. Uit een overgelegde brief van de Kasbank, van 13 mei 2005 blijkt dat op verzoek van de kandidaat-notaris de bank de aandelen van de nalatenschap heeft overgeboekt naar de begunstigden.
d) De kandidaat-notaris stelt dat het bindend advies van [de accountant] naar zijn aard eindig is omdat het zich beperkt tot de periode vóór het uitbrengen van het advies. De vraag of de wijze van renteberekening zoals door [de accountant] toegepast ook zou moeten worden gevolgd in de periode na de datum van uitbrengen advies was in geschil tussen klaagster en haar broer en zuster. De kandidaat-notaris stelt in deze situatie niet anders te kunnen handelen dan de wet te volgen.
e) De kandidaat-notaris heeft erkend een rekenfout te hebben gemaakt, maar heeft deze op correcte wijze hersteld.
f) De kandidaat-notaris vraagt begrip voor het feit dat het beantwoorden van de brieven van klaagster extreme tijdsinspanningen vereisten, die soms haar spankracht te boven gingen.
6. De beoordeling
6.1. Het hof zal allereerst ingaan op de samenstelling van de kamer die deze zaak in eerste aanleg heeft behandeld. Het is het hof ambtshalve bekend dat deze kamer van toezicht bestond uit een vice-president van de rechtbank te Haarlem als voorzitter, alsmede een kantonrechter in die rechtbank, twee notarissen en een hoofdambtenaar van de belastingdienst te ’s-Gravenhage als (plaatsvervangende) leden, al welke personen zijn aangewezen op de voet van artikel 94 leden 2, 3 en 4 Wna, zodat de samenstelling van de kamer alstoen was overeenkomstig de wet.
6.2. Ten aanzien van de klachtonderdelen a), b) en c) overweegt het hof dat er op het moment van de klacht inmiddels meer dan drie jaren waren verstreken sinds klaagster kennis heeft genomen, dan wel heeft kunnen nemen van dit handelen of nalaten van de kandidaat-notaris. Het betreft hier het aanbrengen van wijzigingen in een conceptakte in 2001, het op 17 november 2004 slechts rekening en verantwoording afleggen over de verschillende (effecten)rekeningen tot 19 november 2003 en het niet-opheffen van rekeningen na het passeren van de akte op 17 november 2004. Klaagster heeft haar klacht ingediend op 8 juli 2008. Dit leidt ertoe dat klaagster niet-ontvankelijk zal worden verklaard in deze onderdelen van haar klacht.
6.3. Ten aanzien van de klachtonderdelen d), e) en f) ziet het hof geen aanleiding anders te oordelen dan de kamer, waarbij het hof nog aantekent dat het maken van een enkele rekenfout (onderdeel e) zoals door de kandidaat-notaris is erkend en door de kamer is vastgesteld, in dit geval niet is aan te merken als een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Dit geldt zeker nu de kandidaat-notaris dit ook met de erfgenamen heeft besproken en met instemming van de erfgenamen verder is gegaan.
6.4. Hetgeen partijen verder nog naar voren hebben gebracht, kan als in het voorgaande reeds behandeld dan wel als thans niet ter zake dienend buiten beschouwing blijven.
6.5. Het hiervoor overwogene leidt mitsdien tot de volgende beslissing.
7. De beslissing
Het hof:
- verklaart klaagster niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen a), b) en c) en vernietigt de bestreden beslissing in zoverre;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door mrs. L. Verheij, A.L.G.A. Stille en G. Kleykamp-van der Ben en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2010 door de rolraadsheer.
DE KAMER VAN TOEZICHT OVER DE NOTARISSEN EN KANDIDAAT-
NOTARISSEN IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM
Beschikking d.d. 1 juli 2009 van de Kamer van Toezicht over de Notarissen en Kandidaat-Notarissen in het arrondissement Haarlem, nader ook “de kamer”, in de zaak onder het nummer K.20.08 van:
[klaagster],
wonende te [plaatsnaam],
vergezeld van haar echtgenoot [X],
nader ook klaagster.
---tegen---
[de kandidaat-notaris],
kandidaat-notaris, verbonden aan het kantoor van notaris [mr. A]
te [plaatsnaam],
nader ook: de kandidaat-notaris.
1. Verloop van de procedure.
Voor het verloop van de procedure verwijst de kamer naar de navolgende aan de kamer tot het nemen van een beslissing overgelegde bescheiden, waarvan de inhoud als hier ingevoegd dient te worden aangemerkt:
- de op 1 oktober 2008, na doorzending door de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie, ter secretarie van de kamer ingekomen brief van klaagster van 7 juli 2008 met 31 bijlagen.
- de brief van klaagster van 18 oktober 2008 met 2 bijlagen;
- de brief van de kandidaat-notaris van 30 oktober 2008 met 1 bijlage, waarin het antwoord,
- de brieven van klaagster van 21 maart 2009, van 29 maart 2009 met 2 bijlagen en van 21 april 2009 met 2 bijlagen, waarin een nadere reactie;
1.2 In de openbare vergadering van de kamer van 28 mei 2009 zijn klaagster en de kandidaat-notaris gehoord. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten, waarbij zij zich beiden hebben bediend van pleitnotities.
Vervolgens heeft de voorzitter van de kamer de behandeling gesloten en bepaald dat op 1 juli 2009 een beschikking zal volgen.
2. Relevante vaststaande feiten.
Bij de behandeling van de klacht wordt van het navolgende uitgegaan:
a. De vader van klaagster is overleden op 18 mei 1978.
In zijn testament van 13 juni 1967 heeft de vader van klaagster zijn echtgenote – de moeder van klaagster – belast met de uitvoering daarvan en aan haar het vruchtgebruik gelegateerd over zijn nalatenschap.
b. Op 12 mei 1994 is de moeder van klaagster (hierna: de erflaatster) overleden.
c. Klaagster, haar broer en haar zuster zijn enig erfgenaam van haar nalatenschap.
d. De afwikkeling van de nalatenschap is opgedragen aan notaris [mr. A].
e. Vanaf 1994 strijden de erfgenamen over de verdeling van de nalatenschap van de erflaatster, alsmede over het onverdeeld gebleven gedeelte van de nalatenschap van de vader van klaagster. Vanaf 1996 zijn klaagster aan de ene zijde en haar broer en zuster aan de andere zijde verwikkeld in procedures over de verdeling van de nalatenschappen.
f. In 1999 zijn klaagster en haar broer en zuster overeengekomen dat [de accountant], registeraccountant te [plaatsnaam] (hierna: [de accountant]), bindend zal beslissen over hun geschilpunten en dat de (eind)rapportage van [de accountant] het uitgangspunt zal zijn voor de verdeling van de nalatenschap.
g. Blijkens zijn brief van 3 juli 2000 aan de advocaten van klaagster en de broer en zuster van klaagster heeft [de accountant] de mutaties van de nalatenschap gecontroleerd over de periode 1 september 1999 tot 15 juni 2000. Op deze rapportage is blijkens een brief van [de accountant] van 21 juni 2000 een correctie uitgevoerd in verband met een rentevergoeding (op basis van samengestelde interest) van een bedrag van € 41.597,81.
h. Vanaf de datum van haar indiensttreding (27 februari 2001) bij notaris [mr. A] heeft de kandidaat-notaris zich bezig gehouden met de afwikkeling van de nalatenschap.
i. Op 23 mei 2001 is door de kandidaat-notaris een conceptakte van scheiding en deling opgesteld. Het uitgangspunt van de daarin opgenomen boedelbeschrijving en –verdeling is de rapportage van [de accountant].
j. In haar vonnis van 16 juli 2003 heeft de rechtbank Alkmaar onder meer bepaald dat de verdeling van de nalatenschap zal plaatsvinden overeenkomstig hetgeen is bepaald in de conceptakte van 23 mei 2001.
k. Klaagster is in oktober 2003 van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
l. Op 17 november 2004 is een akte van partiële verdeling ten overstaan van notaris [mr. A] gepasseerd.
m. In deze akte is onder meer vermeld hetgeen in de conceptakte was bepaald, alsmede de daarin - in verband met actualisering - aangebrachte aanpassingen. Voorts is in de akte bepaald dat ten laste van ieder van de erfgenamen een bedrag van € 100.000,-- in depot wordt gesteld onder de notaris in verband met de tussen hen nog uit te voeren berekeningen ter zake van de eindverdeling.
n. In een gedeelte van de eindberekening die bij de akte van partiële verdeling is gevoegd is onder meer het navolgende vermeld:”(…)
t.l.v.mw [klaagster]:
advocaatkosten € 5.450,16
rente tot 15-06-2000 € 3.200,06
(…)”.
o. In het arrest van het Hof Amsterdam in het sub k bedoelde hoger beroep van 23 november 2006 worden de punten f en g in de overwegingen betrokken. Voorts bekrachtigt het Hof onder meer het vonnis van de rechtbank Alkmaar van 16 juli 2003 met dien verstande dat de broer van klaagster nog wordt veroordeeld een bedrag van € 4.877,68 in de nalatenschap in te brengen.
p. De brief van klaagster van 27 april 2007 heeft de kandidaat-notaris eerst op 30 juli 2007 beantwoord. De brief van klaagster van 3 september 2007 heeft de kandidaat-notaris eerst op 4 april 2008 beantwoord.
q. In haar brief van 6 april 2009 heeft de kandidaat-notaris onder meer het navolgende aan klaagster medegedeeld:”(…)
Tenslotte wil ik nog ingaan op uw opmerkingen over de rentevergoeding en onze notariskosten. Allereerst de rente vergoeding: tot aan de partiële verdeling op 17 november 2004 stond het gehele nalatenschapvermogen op de oorspronkelijke bankrekeningen en in de oorspronkelijke effectenportefeuilles t.n.v. uw ouders en renteberekeningen in die periode hadden slechts betrekking op de diverse privéonttrekkingen van de drie erfgenamen en daarmee samenhangende verrekeningen onderling. Dat kon geschieden tegen percentages als tussen de erfgenamen overeengekomen en in casu was [de accountant] degene die die renteberekeningen uitvoerde. Met ingang van de datum van partiële verdeling werd – zoals ook in de betreffende akte vastgelegd – het restsaldo ad € 300.000,00 onder berusting van de notaris gesteld en het werd door deze geplaatst op een specifieke derdengeldenrekening bij de ING Bank t.n.v. Notariskantoor [mr. A] inzake “nalatenschap [naam]”. De rente die thans aan de erfgenamen vergoed wordt is dezelfde rente, die de ING Bank vergoedt; het is de notaris verboden over derdengelden meer rente te vergoeden dan hij zelf ontvangt, wel kan hij daarop nog administratiekosten in mindering brengen, hetgeen wij in het onderhavig geval niet doen. (…)”.
r. Ter zitting heeft de kandidaat-notaris nog het navolgende verklaard:”(…)
Eerlijkheid gebiedt mij wel hieraan toevoegen dat, met het verstrijken van de jaren waarin ik dit dossier nu behandel, mijn motivatie om tot spoedige afwikkeling te geraken is afgenomen en dat inderdaad meerdere malen enige tijd is verstreken tussen ontvangst en beantwoording van de brieven van [klaagster], mede ook omdat door de lengte van haar brieven en door herhaling van haar vragen en opmerkingen herbestudering van het dossier noodzakelijk was en die beantwoording tijd vergde. (…)”.
3. Inhoud van de klacht.
3.1 De klacht, zoals deze ter zitting nader is toegelicht, laat zich – zakelijk weergegeven – als volgt omschrijven:
a. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat zij na toezending aan haar in 2001 van de conceptakte van scheiding en deling, daarin wijzigingen heeft aangebracht zonder klaagster daarover te informeren.
b. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat zij in verband met het passeren van de akte van partiële verdeling slechts rekening en verantwoording heeft gegeven van de verschillende (effecten)rekeningen tot 19 november 2003. De kandidaat-notaris zou daarbij aan klaagster rente hebben berekend over de door haar gemaakte advocaatkosten.
c. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris dat zij na het passeren van de akte niet heeft gecontroleerd of de rekeningen-courant bij de (Kas-)Bank ook daadwerkelijk waren opgeheven.
d. Voorts verwijt klaagster de kandidaat-notaris dat zij geen gevolg heeft gegeven aan het arrest van het Hof Amsterdam van 23 november 2006, meer in het bijzonder dat zij voor de eindafrekening enkelvoudige interest heeft toegepast in plaats van de door [de accountant] gehanteerde samengestelde interest.
e. Klaagster verwijt de kandidaat-notaris nog dat zij bij een renteberekening een fout heeft gemaakt en dat zij deze fout op een onjuiste wijze heeft gecorrigeerd.
f. Ten slotte verwijt klaagster de kandidaat-notaris dat zij op brieven eerst na een periode van 3 respectievelijk 7 maanden heeft gereageerd.
3.2 Het standpunt van klaagster.
ad a en f. Klaagster is ook ter zitting niet nader op deze klachtonderdelen ingegaan.
ad b. Klaagster verwijst hierbij naar een gedeelte van de eindberekening die bij de akte van partiële verdeling zou zijn gevoegd. (punt n).
ad c. Klaagster stelt dat het opheffen van de bedoelde rekeningen eerst gebeurde door bemoeienis van haarzelf op 23 maart 2005. Zij meent dan ook dat de kandidaat-notaris nog een rekening en verantwoording dient te geven tot voormelde datum.
ad d. Klaagster voert aan dat de kandidaat-notaris niet precies het arrest van het Hof Amsterdam van 23 november 2006 heeft gevolgd. Zij stelt dat het Hof in dit arrest heeft beslist dat de adviezen van [de accountant] bindend waren voor haar en haar broer en zuster. Aangezien [de accountant] voor de verschillende door genoemde partijen opgenomen bedragen een samengestelde interest berekende, meent zij dat het niet logisch is dat de kandidaat-notaris in de eindafrekening een enkelvoudige interest heeft gehanteerd. Zij verwijst hierbij nog naar de door [de accountant] vermelde term “wettelijke rente (samengesteld)”.
ad e. Klaagster heeft hierbij het oog op de overweging van de rechtbank Alkmaar in haar vonnis van 16 juli 2003 inhoudende dat de broer van klaagster geen rente mag berekenen over zijn legaat nu hij dit legaat nog niet heeft opgeëist. Zij voegt hieraan toe dat [de accountant] wel reeds rente over dit legaat had berekend en dat deze berekening derhalve door de kandidaat-notaris gecorrigeerd diende te worden. Na correctie door de kandidaat-notaris bleek, aldus klaagster dat dit op een onjuiste wijze was gebeurd.
4. Het standpunt van de kandidaat-notaris.
Voor alles stelt de kandidaat-notaris dat de klacht zich haars inziens toespitst op het navolgende:
1. lange behandelduur van de afwikkeling van de nalatenschap.
2. niet correcte of onzorgvuldige afwikkeling van de nalatenschap.
3. partijdig optreden met betrekking tot de afwikkeling van de nalatenschap.
De kandidaat-notaris hanteert deze aspecten telkens als uitgangspunt bij haar reactie op de diverse klachtonderdelen.
ad a. De kandidaat-notaris stelt dat het financiële overzicht dat de grondslag vormde voor de conceptakte van scheiding en deling aangepast diende te worden, aangezien met name de waarden van de twee effectenportefeuilles die deel uitmaakten van de nalatenschap voortdurend fluctueerden.
ad b en c. De kandidaat-notaris voert allereerst aan dat zij, omdat klaagster gedurende een periode van jaren over het beheer en de verdeling van de nalatenschap heeft geprocedeerd, hangende die procedures niet veel anders kon doen dan de uitspraken van rechtbank en hof afwachten.
Zij voegt daaraan toe dat de broer van klaagster voor het overlijden van de erflaatster de (effecten)rekeningen beheerde en dat hij dit beheer tot aan de partiële verdeling van de nalatenschap op 17 november 2004 voortzette. Volgens de kandidaat-notaris waren toen onder meer de effecten en bankgelden ten name van de afzonderlijke erfgenamen gesteld met uitzondering van het bedrag in depot van € 300.000,--. De kandidaat-notaris benadrukt dat het beheer van de oorspronkelijke nalatenschap en de daarmee samenhangende handelingen niet door haar of het notariskantoor zijn uitgeoefend. In dit verband stelt de kandidaat-notaris dat het afleggen van rekening en verantwoording haar door de gang van zaken min of meer onmogelijk is gemaakt.
ad d en e. De kandidaat-notaris stelt dat zij, nadat de partiële verdeling op 17 november 2004 tot stand was gekomen en nadat het Hof Amsterdam arrest had gewezen op 23 november 2006, een begin heeft gemaakt met de restverdeling van het depotbedrag en de als p.m.-posten opgenomen nog niet uitgevoerde onderlinge verrekeningen van rente. Bij deze berekeningen heeft zij enkelvoudige rente gehanteerd.
Voorts erkent de kandidaat-notaris dat zij bij haar berekeningen een (reken)fout heeft gemaakt. De kandidaat-notaris voegt daaraan toe dat klaagster haar op deze fout heeft gewezen en dat zij deze heeft hersteld onder het aanbieden van haar verontschuldigingen.
Ten slotte voert de kandidaat-notaris aan dat de overige erfgenamen akkoord zijn gegaan met haar gecorrigeerde berekeningen en met het feit dat zij enkelvoudige rente bij haar berekeningen heeft betrokken. Ter zitting heeft de kandidaat-notaris nog verklaard dat zij (zeker voor de verdeling van het depotbedrag) wel de enkelvoudige rente diende te hanteren, aangezien dit volgens haar uit de wet volgt.
ad f. De kandidaat-notaris heeft dit klachtonderdeel erkend en verwijst daarbij voorts naar het onder punt r gestelde.
4.1 Tenslotte voert de kandidaat-notaris aan dat zij van mening is met de voorgaande stellingen duidelijk te hebben gemaakt dat zij bij de afwikkeling van de nalatenschap niet partijdig is geweest, noch een partijdig standpunt heeft ingenomen.
5. De beoordeling.
5.1 Ter beoordeling is de vraag of de kandidaat-notaris zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens de Wet op het notarisambt gegeven bepaling of een op deze wet berustende verordening, hetzij met de zorg die zij als kandidaat-notaris behoort te betrachten ten opzichte van klaagster, dan wel of zij zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten dat een kandidaat-notaris niet betaamt, een en ander als bedoeld in artikel 98 van de Wet op het notarisambt.
5.2 Klachtonderdeel a.
Krachtens artikel 99 lid 12 van de Wet op het notarisambt kan een klacht slechts worden ingediend gedurende drie jaren na de dag waarop de tot de klacht gerechtigde van het handelen of nalaten van een notaris of kandidaat-notaris dat tot tuchtrechtelijke maatregelen aanleiding kan geven kennis heeft genomen.
Nu klaagster de kandidaat-notaris verwijt dat zij in 2001 (zonder haar te informeren) wijzigingen heeft aangebracht in de conceptakte van scheiding en deling en sindsdien derhalve meer dan drie jaren zijn verstreken, kan klaagster niet in dit onderdeel van haar klacht worden ontvangen.
5.3 Klachtonderdeel b.
In haar vonnis van 16 juli 2003 heeft de rechtbank Alkmaar onder meer bepaald dat de verdeling van de nalatenschap diende plaats te vinden overeenkomstig hetgeen is bepaald in de conceptakte van 23 mei 2001. In oktober 2003 is klaagster van deze uitspraak in hoger beroep gekomen en het hof heeft op 23 november 2006 de uitspraak van de rechtbank (grotendeels) bekrachtigd. Op 17 november 2004 is de akte van partiële verdeling gepasseerd, conform het oordeel van de rechtbank. Als een zaak onder de rechter is, zoals in het onderhavige geval, dan kan een (kandidaat-)notaris niet anders dan zich terughoudend opstellen. Dit geldt voor het beantwoorden van door partijen gestelde vragen en voor het geven van rekening en verantwoording van (effecten)rekeningen.
Uit het door klaagster overgelegde overzicht behorend bij de akte van partiële verdeling kan niet worden afgeleid dat de post rente waar klaagster op doelt, rente betreft over de door haar gemaakte kosten in verband met het inschakelen van een advocaat. Evenmin is dit ter zitting gebleken. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.4 Klachtonderdeel c.
Klaagster heeft nagelaten om haar verwijt te onderbouwen. Bovendien heeft klaagster niet gesteld dat aan de kandidaat-notaris de opdracht was gegeven om de rekeningen op te heffen. In het aan de kamer overgelegde dossier is daarvoor ook geen aanwijzing te vinden. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.
5.5 Klachtonderdeel d.
De kamer begrijpt dat de kern van het verwijt van klaagster is dat de kandidaat-notaris de door [de accountant] in zijn advies van 21 juni 2000 gehanteerde rekenmethode voor de rente niet heeft opgenomen in de conceptakte.
Allereerst overweegt de kamer dat uit het aan haar overgelegde dossier niet is kunnen blijken dat de kandidaat-notaris het advies van [de accountant] niet heeft overgenomen in de conceptakte.
Het advies van [de accountant] geldt voor de periode tot 15 juni 2000. Of en op welke wijze zijn advies gevolgd kan worden voor de periode hierna is tussen klaagster, haar broer en zuster in geschil. Het is niet aan de kandidaat-notaris om in dat geschil een keuze te maken. In de rechtsstrijd tussen partijen kan niet van de kandidaat-notaris worden verwacht dat zij een standpunt inneemt anders dan dat uit de wet volgt. Als klaagster meent dat de kandidaat-notaris in plaats van de door haar gehanteerde rekenmethode voor de enkelvoudige interest, de rekenmethode voor de samengestelde interest had moeten volgen, dan dient zij zich tot de rechter te wenden.
Voor wat betreft het depot voegt de kamer nog toe dat haar niet is kunnen blijken dat de wijze waarop het depot is belegd op een onjuiste wijze is geschied. De kandidaat-notaris is niet gehouden om de wettelijke rente hierover aan klaagster te vergoeden.
Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.
5.6 Klachtonderdeel e.
De kandidaat-notaris heeft erkend dat zij bij een renteberekening een fout heeft gemaakt. Zij heeft deze fout op voorspraak van klaagster gecorrigeerd en daarbij haar verontschuldigingen aangeboden. Dat deze correctie op een onjuiste wijze zou zijn plaatsgevonden is door klaagster niet inzichtelijk gemaakt.
De kamer acht daarom dit onderdeel van de klacht ongegrond.
5.7 Klachtonderdeel f.
De kamer is met klaagster van oordeel dat de kandidaat-notaris door op de brieven van klaagster van 27 april 2007 en 3 september 2007 eerst op 30 juli 2007 respectievelijk
4 april 2008 te reageren, een te lange periode voor de beantwoording daarvan heeft genomen. Het zou dan ook beter zijn geweest, als de kandidaat-notaris eerder op de bedoelde brieven had gereageerd. Nu de notaris echter heeft uitgelegd welke redenen aan de vertraagde beantwoording ten grondslag lagen en zij voorts heeft toegegeven dat het beter zou zijn geweest als zij de brieven eerder had beantwoord, acht de kamer het verzuim niet zodanig dat het een gegrondverklaring van de klacht rechtvaardigt.
5.8 Ten slotte merkt de kamer nog op dat voor zover in de klachten nog de door de kandidaat-notaris geformuleerde aspecten zijn vervat en voor zover deze nog niet zijn besproken, haar niet van vooringenomenheid van de kandidaat-notaris ten opzichte van de broer en zuster van klaagster is gebleken. Ook in het dossier is hiervoor geen steun te vinden.
6. BESLISSING
De Kamer van Toezicht over de notarissen en Kandidaat-Notarissen te Haarlem:
- verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.
Deze beschikking is op 1 juli 2009 gegeven door mr. A.J. van der Meer, voorzitter, mrs. C. Wisse, N. Vanderveen en C.M. Lambregtse, leden en mr. C.E. van Oosten-van Smaalen, plaatsvervangend lid in tegenwoordigheid van de secretaris mr. Y.H. L’Hoir.