ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3873
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- M.M.A. Gerritzen
- R.G. Kemmers
- B.F.P. Lhoëst
- Rechtspraak.nl
Vervangende toestemming voor vakantie naar de Verenigde Staten met kind
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2010, gaat het om een geschil tussen de ouders van een kind over de toestemming voor een vakantie naar de Verenigde Staten. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent met de moeder, vreest dat de moeder niet zal terugkeren met het kind na de vakantie. De moeder heeft echter een verzoek ingediend voor vervangende toestemming om met het kind van 3 mei tot en met 2 juni 2010 naar de VS te reizen. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de intenties van de moeder, die volgens hem een leven in de VS wil opbouwen, en heeft zijn vrees onderbouwd met argumenten over de situatie van de moeder in Nederland.
Tijdens de zitting zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, maar dat zij het niet eens konden worden over de reis van de moeder met het kind. De rechtbank Haarlem had eerder al bepaald dat het kind voorlopig aan de vader was toevertrouwd, wat betekent dat het kind zijn hoofdverblijf bij de vader heeft.
Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar ook de toezegging van de moeder dat zij met het kind aan het einde van de meivakantie terug zal keren naar Nederland. De moeder heeft bovendien gedetailleerde informatie verstrekt over haar verblijf in de VS. Het hof concludeert dat de vrees van de vader niet voldoende onderbouwd is en dat het belang van het kind om zijn Amerikaanse familie te leren kennen zwaarder weegt. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader tot afgifte van het Amerikaanse paspoort van het kind afgewezen.