ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3873

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.061.469/01 en 200.061.469/02
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M.M.A. Gerritzen
  • R.G. Kemmers
  • B.F.P. Lhoëst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor vakantie naar de Verenigde Staten met kind

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Amsterdam op 26 april 2010, gaat het om een geschil tussen de ouders van een kind over de toestemming voor een vakantie naar de Verenigde Staten. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent met de moeder, vreest dat de moeder niet zal terugkeren met het kind na de vakantie. De moeder heeft echter een verzoek ingediend voor vervangende toestemming om met het kind van 3 mei tot en met 2 juni 2010 naar de VS te reizen. De vader heeft zijn bezorgdheid geuit over de intenties van de moeder, die volgens hem een leven in de VS wil opbouwen, en heeft zijn vrees onderbouwd met argumenten over de situatie van de moeder in Nederland.

Tijdens de zitting zijn beide ouders verschenen, bijgestaan door hun advocaten, en is ook een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig geweest. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, maar dat zij het niet eens konden worden over de reis van de moeder met het kind. De rechtbank Haarlem had eerder al bepaald dat het kind voorlopig aan de vader was toevertrouwd, wat betekent dat het kind zijn hoofdverblijf bij de vader heeft.

Het hof heeft de argumenten van de vader overwogen, maar ook de toezegging van de moeder dat zij met het kind aan het einde van de meivakantie terug zal keren naar Nederland. De moeder heeft bovendien gedetailleerde informatie verstrekt over haar verblijf in de VS. Het hof concludeert dat de vrees van de vader niet voldoende onderbouwd is en dat het belang van het kind om zijn Amerikaanse familie te leren kennen zwaarder weegt. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de vader tot afgifte van het Amerikaanse paspoort van het kind afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 26 april 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.061.469/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE ,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem,
en in de zaak met landelijk zaaknummer 200.061.469/02 van:
[…],
wonende […],
VERZOEKER,
advocaat: mr. A. Krim te Haarlem,
t e g e n
[…],
wonende te […],
VERWEERSTER,
advocaat: mr. M.J.F.A. Mutsaers te Haarlem.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant tevens verzoeker en geïntimeerde tevens verweerster worden hierna respectievelijk de vader en de moeder genoemd.
1.2. De vader is op 1 april 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 11 maart 2010 van de kinderrechter in de recht¬bank te Haarlem, met kenmerk 166176/10-396.
1.3. Op 1 april 2010 heeft de vader schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van deze beschikking verzocht.
1.4. De vader heeft op 20 april en 22 april 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De moeder heeft op 22 april 2010 stukken overgelegd.
1.6. De zaken zijn op 26 april 2010 tegelijkertijd ter terechtzitting behandeld.
1.7. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de heer W. Spies, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Noord-Holland, locatie Haarlem
(hierna: de Raad).
2. De feiten
Uit het [in] 2001 gesloten huwelijk van partijen is [in] 2005 geboren […] (hierna: [het kind]). De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [het kind]. [het kind] heeft de nationaliteit van zowel Nederland als de Verenigde Staten van Amerika (hierna VS). De ouders zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure.
3. Het geschil in hoger beroep (landelijk zaaknummer 200.061.469/01)
3.1. Bij de bestreden beschikking is de moeder vervangende toestemming verleend om met [het kind] in de VS te verblijven van 3 mei 2010 tot en met 2 juni 2010. Deze beschikking is gegeven op het inleidend verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te geven om met [het kind] in de VS te verblijven van 3 mei 2010 tot en met 2 juni 2010, alsmede de vader te bevelen om op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag waarmee hij in gebreke is om aan de ten deze te geven beschikking te voldoen, uiterlijk op 30 april 2010 aan de moeder ter beschikking te stellen het Nederlandse en Amerikaanse paspoort van [het kind].
3.2. De vader verzoekt primair, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor wat betreft de vervangende toestemming te vernietigen en opnieuw rechtdoende het oordeel uit te spreken dat de vervangende toestemming niet is verleend. Subsidiair verzoekt de vader, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de moeder twee weken met [het kind] op vakantie naar Amerika kan gaan binnen de schoolvakantie (meivakantie 2010) uitsluitend onder de voorwaarde dat de moeder de verklaring tekent die door de vader in het geding gebracht zal worden of althans een verklaring tekent die het hof onder deze omstandigheden passend acht en deze verklaring te hechten aan de in deze te geven beschikking.
3.3. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Partijen hebben een diepgaand meningsverschil over de vraag of de moeder met [het kind] op 3 mei naar de VS kan vertrekken en daar tot en met 2 juni 2010 kan verblijven. De vader vreest, dat de moeder niet meer met [het kind] uit de VS naar Nederland zal terugkeren. Hij heeft de stellige overtuiging, dat het de wens van de moeder is om met [het kind] in de VS een leven op te bouwen. Hij voert ter onderbouwing daartoe aan dat alle familieleden van de moeder in de VS wonen, dat zij de Nederlandse taal niet spreekt, dat zij in Nederland slecht in haar levensonderhoud kan voorzien, dat zij schulden heeft, dat zij geen sociaal leven in Nederland heeft en in de VS betere kansen heeft op de arbeidsmarkt.
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd betwist.
4.2. De Raad heeft ter zitting het hof geadviseerd en laten weten geen bezwaar te zien tegen verblijf van [het kind] in de VS voor de door de vrouw gevraagde periode, omdat het in het belang van [het kind] is dat hij contact heeft met de familie van zijn beide ouders. De moeder dient zich vanzelfsprekend te houden aan de beslissing van de leerplichtambtenaar.
4.3. Het hof overweegt als volgt.
Partijen oefenen gezamenlijk het gezag uit, maar kunnen het niet eens worden over de vraag of de moeder met [het kind] voor de gevraagde periode naar de VS mag reizen, zodat zij die vraag op grond van artikel 1:253a Burgerlijk Wetboek aan de rechter heeft voorgelegd.
Blijkens de beschikking voorlopige voorzieningen van 13 april 2010 van de rechtbank Haarlem is [het kind] voorlopig aan de vader toevertrouwd hetgeen betekent, dat [het kind] zijn hoofdverblijf in Nederland bij de vader heeft. Dit blijkt ook uit het feit, dat de rechtbank het bevel tot afgifte van [het kind] aan de vader geeft als [het kind] niet reeds in de macht van de vader is.
Desgevraagd hebben beide partijen ter zitting gelijkluidend verklaard voor [het kind] in de toekomst gedeelde (50/50) zorg voor te staan en de andere ouder daar heel goed toe in staat te achten. Zij vinden elkaar goede ouders voor [het kind] en beiden zien in, dat het van zwaarwegend belang voor [het kind] is om goed contact met zijn beide ouders te hebben.
De moeder heeft ter zitting in hoger beroep zonder het stellen van enige voorwaarde een door de vader in het geding gebrachte overeenkomst ondertekend, waarbij zij zich onder meer verplicht om met [het kind] aan het einde van de meivakantie (blijkens de overgelegde kopie tickets aankomst op Schiphol op 2 juni 2010) terug te keren in Nederland. Deze overeenkomst is eveneens door de vader ondertekend en meegetekend door de beide advocaten van partijen en zal aan deze beschikking worden gehecht. De moeder heeft aan de vader precies laten weten waar zij tijdens haar verblijf in de VS is gehuisvest en wel de gehele periode op het adres van haar moeder met uitzondering van de periode dat zij met [het kind] en een vriendin en haar dochter naar Disney World gaat. Hoewel de vrees van de vader dat [het kind] niet zal terugkeren naar Nederland begrijpelijk is, is deze tegenover de uitdrukkelijke toezegging van de moeder aan het einde van de meivakantie met [het kind] naar Nederland terug te keren en de gedetailleerde gegevens van de moeder over haar plannen en haar verblijf in de VS onvoldoende onderbouwd en gesubstantieerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof het niet aannemelijk dat een verblijf van vier weken in de VS in strijd is met het belang van [het kind]. Het belang van [het kind] zijn Amerikaanse familie te leren kennen moet op dit moment zwaarder wegen dan de vrees van de vader dat [het kind] niet zal terugkeren uit de VS. Het hof zal dan ook de beschikking waarvan beroep bekrachtigen. Het ter terechtzitting gedane verzoek van de vader tot afgifte van het Amerikaanse paspoort van [het kind] aan de vader zal worden afgewezen, omdat het hof op grond van de uitlatingen en de ondertekening van het convenant door de moeder het vertrouwen heeft dat zij met [het kind] aan het einde van de meivakantie 2010 zal terug keren naar Nederland en het reizen met het Amerikaanse paspoort van [het kind] voor haar veel makkelijker is.
5. Verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring (landelijk zaaknummer 200.061.469/02)
5.1. De vader heeft bij verzoekschrift van 1 april 2010 verzocht de tenuitvoerlegging van de beschikking waarvan beroep te schorsen.
5.2. De moeder verzoekt het verzoek tot schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring af te wijzen.
5.3. Nu het hof hiervoor heeft beslist in de hoofdzaak, waarin de beschikking waarvan beroep zal worden bekrachtigd, zal het hof het verzoek de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad afwijzen.
6. Al het bovenstaande leidt tot de volgende beslissingen in beide zaken.
7. Beslissing
Het hof:
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.061.469/01
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte;
In de zaak met landelijk zaaknummer 200.061.469/02
wijst het verzoek van de vader af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen, R.G. Kemmers en B.F.P. Lhoëst in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Kaemingk als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2010.