ECLI:NL:GHAMS:2010:BM3886

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
27 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.042.409/01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.J. Driessen-Poortvliet
  • M.M.A. Gerritzen-Gunst
  • D. Kingma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van kinderen in het kader van een echtscheiding en de rol van Bureau Jeugdzorg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 27 april 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee kinderen, geboren uit een huwelijk dat in 2008 is ontbonden. De moeder van de kinderen, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verzocht om de ondertoezichtstelling te beëindigen of in ieder geval om nader onderzoek te laten verrichten naar de situatie van de kinderen. De moeder stelde dat er geen acute bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen was en dat zij een ondersteunend netwerk had dat als alternatief voor de ondertoezichtstelling kon dienen.

De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam (LJ&R) waren van mening dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk was, gezien de emotionele en juridische strijd tussen de ouders en de zorgen over de ontwikkeling van de kinderen. Het hof heeft de argumenten van de moeder en de betrokken instanties zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeerde dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig waren, gezien de zorgelijke situatie van de kinderen en het gebrek aan medewerking van de moeder aan de hulpverlening.

Het hof heeft het verzoek van de moeder om een eigen kracht conferentie te organiseren afgewezen, omdat eerst een onderzoek naar de opvoedsituatie en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen diende plaats te vinden. De beslissing van de rechtbank om de ondertoezichtstelling te verlengen werd bekrachtigd, waarbij het hof de moeder aanspoorde om haar houding te wijzigen en mee te werken aan de hulpverlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 27 april 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.042.409/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. R.A. Korver te Amsterdam,
t e g e n
LEGER DES HEILS JEUGDZORG & RECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
namens BUREAU JEUGDZORG AGGLOMERATIE AMSTERDAM,
GEÏNTIMEERDE.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de LJ&R genoemd.
1.2. De moeder is op 8 september 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 juni 2009 van de kinderrechter in de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 426438 / 09-1016.
1.3. LJ&R heeft op 9 oktober 2009 een verweerschrift ingediend.
1.4. LJ&R heeft op 13 november 2009 nadere stukken ingediend
1.5. De moeder heeft op 16 november 2009 nadere stukken ingediend.
1.6. De zaak is op 23 november 2009 ter terechtzitting behandeld. Van deze zitting is proces-verbaal opgemaakt.
1.7. De Raad heeft op 6 januari 2010 een brief aan het hof verstuurd.
1.8. De moeder heeft op19 maart 2010 nadere stukken ingediend.
1.9. De behandeling van de zaak is op 31 maart 2010 ter terechtzitting voortgezet.
1.10. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mr. W.H. van Wijk (advocaat), de heer J. van Someren (gezinsvoogd) en mevrouw L. Ouchène (vestigingsmanager), namens LJ&R;
- de mevrouw S.C. Benjamin, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, regio Amsterdam en Gooi- en Vechtstreek, locatie Amsterdam (hierna: de Raad);
- […], de vader, bijgestaan door zijn advocaat mr. M.M. van Straten.
2. De feiten
2.1. De moeder en [de vader] zijn [in] 2000 gehuwd. Op 16 juli 2008 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Uit hun huwelijk zijn […] (hierna: [kind A]) en […] (hierna: [kind B]) geboren, beiden [in] 2001 (hierna ook: de kinderen). De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over de kinderen. De kinderen verblijven bij de moeder.
2.2. Naar aanleiding van een verzoek van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam heeft de Raad onderzoek verricht naar de opvoedingssituatie van de kinderen. In het raadsrapport van 4 april 2008 concludeert de Raad dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen te verminderen dan wel op te heffen. De bedreiging van de ontwikkeling wordt voornamelijk veroorzaakt door de emotionele en juridische strijd tussen de ouders. Bovendien dient de hulpverlening aan de kinderen gewaarborgd en gecontinueerd te worden en dient de draagkracht van de moeder in de gaten gehouden te worden. De gezinsvoogd kan hier zorg voor dragen.
2.3. Bij beschikking van de kinderrechter van 10 juni 2008 zijn de kinderen met ingang van 10 juni 2008 voor de duur van een jaar onder toezicht gesteld.
2.4. De moeder heeft op 19 maart 2010 nadere stukken overgelegd.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op verzoek van LJ&R de ondertoezichtstelling van de kinderen met ingang van 10 juni 2009 voor de duur van een jaar verlengd.
3.2. De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking primair, - naar het hof begrijpt - het inleidend verzoek van LJ&R alsnog af te wijzen en subsidiair, nader onderzoek te gelasten teneinde een objectief beeld te vormen van de situatie van de kinderen, waarbij de betrokken hulpverleners van de kinderen worden gehoord.
Indien de ondertoezichtstelling in stand wordt gelaten, verzoekt de moeder - meer subsidiair - dit te doen onder gelijktijdige last dat de personen van het netwerk als tussenpersoon fungeren tussen LJ&R en de moeder, zodat er een grotere afstand wordt bewaard tussen het gezin en LJ&R.
3.3. LJ&R verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien de moeder in haar hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, danwel haar verzoek af te wijzen en het subsidiaire verzoek tot het gelasten van een onderzoek toe te wijzen, voorzover hieronder verstaan wordt het gelasten van een onderzoek naar zowel de kinderen als de ouders.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of ten tijde van de beschikking waarvan beroep de gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig waren en zo ja of deze thans nog steeds aanwezig zijn. Het antwoord van de moeder op deze vragen luidt negatief. Zij stelt dat niet is aangetoond dat er sprake is van een acute bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen en dat zij een uitgebreid netwerk heeft dat als alternatief voor ondertoezichtstelling kan dienen. Daarnaast wijst zij op de door haar overgelegde verklaringen van diverse hulpverleners, alsmede op verklaringen van diverse vrienden en bekenden waarmee zij een eigen kracht conferentie zou willen opzetten.
4.2. LJ&R beantwoordt bovengenoemde vragen positief. LJ&R wijst er op dat de moeder tot op heden weigert mee te werken met de gezinsvoogd en hem niet informeert. Zo is LJ&R door toedoen van de vader onlangs in het bezit gekomen van een op 16 en 23 september 2009 verricht onderzoek met betrekking tot [kind A] waaruit blijkt dat [kind A] een kwetsbaar kind is met een belaste voorgeschiedenis doordat hij getuige is geweest van huiselijk geweld. De band met zijn moeder en broer is opvallend hecht, terwijl het praten over moeilijke gespreksonderwerpen – zijn vader, de conflicten van de ouders en de gevolgen van de echtscheiding – spanningen bij hem oproepen die hij wil vermijden. Zijn copingstijl maakt hem emotioneel kwetsbaar. Het advies van het – volgens de moeder in november 2009 – uitgebrachte rapport is dat er bij [kind A] neurologisch onderzoek dient plaats te vinden. Het bevreemdt LJ&R dat de moeder dit rapport niet heeft ingebracht en heeft gemeld bij de gezinsvoogdijinstelling. Het meest verontrust LJ&R dat traumabehandeling van de kinderen nog steeds niet kan plaatsvinden omdat de huidige gezinssituatie te onrustig is.
4.3. De Raad heeft ter terechtzitting gewezen op de zorgelijke situatie waarin de kinderen verkeren door de houding van de moeder en het feit dat tot op heden geen traumabehandeling, welke behandeling één van de peilers van de ondertoezichtstelling is, heeft plaatsgevonden. De Raad adviseert het hof de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.
4.4. De onderhavige zaak is eerder behandeld op 23 november 2009. Tijdens die zitting is de Raad verzocht een FORA onderzoek te laten verrichten naar de opvoedsituatie van de kinderen en hun ontwikkelingsbehoeften, waarbij FORA tevens werd verzocht de ouders aan zowel een psychologisch, als psychiatrisch onderzoek te onderwerpen. Bij brief van 6 januari 2010 heeft de Raad de onderzoeksopdracht terug gegeven aan het hof stellende dat de Raad in een lopende ondertoezichtstelling geen onderzoekstaak heeft. Ter terechtzitting van 31 maart 2010 heeft de moeder desgevraagd meegedeeld dat zij niet bereid is met enig door LJ&R geëntameerd onderzoek mee te werken. De vader heeft verklaard dat wel te willen doen en pleit voor handhaving van de ondertoezichtstelling. Hij maakt zich zorgen om de kinderen die hij al geruime tijd niet heeft gezien, maar die hem via de mail benaderen met teksten die niet passen bij kinderen van hun leeftijd.
4.5. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank overwogen dat uitgangspunt van de hulpverlening en de coördinatie daarvan is dat LJ&R in samenspraak met de moeder de doelen van de ondertoezichtstelling vaststelt en streeft naar realisering van deze doelen en dat van de moeder mag worden verwacht dat zij inzicht geeft in de situatie van de kinderen, dat zij meewerkt aan de uitvoering van de ondertoezichtstelling en dat zij de instanties die zijn betrokken bij de kinderen in de gelegenheid stelt om inhoudelijke informatie te geven over de ontwikkeling van de kinderen. Ter terechtzitting is gebleken dat de moeder aan het voorgaande niet meewerkt. Hoewel zij stelt de school van de kinderen geïnstrueerd te hebben informatie aan LJ&R te geven, blijkt in de praktijk dat de school dat niet doet. Het gebrek aan medewerking blijkt tevens uit het feit dat de moeder het in het najaar van 2009 met betrekking tot [kind A] uitgebrachte onderzoek niet aan LJ&R heeft doen toekomen en met hen heeft besproken en contact met de gezinsvoogd stelselmatig uit de weg gaat. Uit het rapport van de Raad van 4 april 2008 komt naar voren dat zowel [kind A] als [kind B] te lijden hebben gehad onder de voorheen onstabiele en onveilige thuissituatie waarin huiselijk geweld een aanzienlijke rol heeft gespeeld. Uit het onderzoek door de Raad zijn kindsignalen naar voren gekomen waaruit blijkt dat dit weerslag heeft gehad op [kind A] en [kind B]. Daarnaast vermeldt het rapport dat de moeder zo wordt ingenomen door de emotionele en juridische strijd dat het belang van [kind A] en [kind B] hierdoor in de knel kan gaan komen. In deze situatie is, naar het hof ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken, nog geen verandering gekomen. Het hof acht dan ook de gronden voor ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig. Gelet op de geconstateerde zorgelijke situatie waarin de kinderen verkeren is het standpunt van de moeder dat niet voldaan is aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit en dat er sprake is van schending van artikel 8 EVRM onjuist.
4.6. De moeder zou graag zien dat er een eigen kracht conferentie wordt georganiseerd onder leiding van een door het hof aan te wijzen deskundige. Het hof volgt de moeder daarin niet. Eerst nadat op instigatie van LJ&R een onderzoek naar de opvoedsituatie en de ontwikkelingsbehoeften van de kinderen heeft plaatsgevonden en de ouders zowel psychologisch als psychiatrisch zijn onderzocht, kan worden bezien of het organiseren door LJ&R van een eigen kracht conferentie in de onderhavige zaak de aangewezen weg is. Het hof adviseert de moeder dan ook met klem haar houding te wijzigen en aan een door LJ&R aan te vragen onderzoek medewerking te verlenen. Het verzoek van de moeder een persoon te benoemen die als tussenpersoon tussen de moeder en LJ&R zal fungeren wijst het hof af. Een dergelijk verzoek berust niet op de wet en behoort niet tot de competentie van het hof.
4.7. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.J. Driessen-Poortvliet, M.M.A. Gerritzen-Gunst en D. Kingma in tegenwoordigheid van mr. G.H. Verschuur-[kind A]sen als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 april 2010.