ECLI:NL:GHAMS:2010:BM6858
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- E.M. Vrouwenvelder
- U.E. Tromp
- D.B. Bijl
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake aftrekbaarheid van aanloopkosten door ondernemer na beëindiging dienstbetrekking
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, die in de jaren 1997 en 1998 uitgaven heeft gedaan die niet door zijn werkgever, A B.V., werden vergoed. Belanghebbende was tot 1998 in dienst bij A B.V. en heeft in 1999 een onderneming opgericht. In zijn aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 2000 heeft hij een bedrag van f 159.033 als aanloopkosten opgevoerd. De inspecteur van de Belastingdienst heeft deze kosten niet geaccepteerd, wat leidde tot een aanslag in de inkomstenbelasting van f 125.611 (€ 56.999). De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft op 3 juni 2010 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelde dat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de uitgaven die hij in de jaren 1997 en 1998 heeft gedaan, verband hielden met zijn onderneming die hij in 1999 heeft opgericht. Het Hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de kosten niet in aftrek kunnen worden gebracht in het jaar 2000. De stelling van belanghebbende dat de uitgaven hebben geleid tot contacten met potentiële opdrachtgevers, werd als onvoldoende beoordeeld. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De uitspraak van het Hof biedt inzicht in de bewijsvoering die vereist is voor het in aftrek brengen van kosten in de inkomstenbelasting, vooral in situaties waar de kosten zijn gemaakt in een periode voorafgaand aan de oprichting van de onderneming. Het Hof benadrukt dat de bewijslast bij de belastingplichtige ligt en dat het niet voldoende is om enkel te stellen dat de kosten verband houden met de onderneming.