parketnummer: 23-003638-09
datum uitspraak: 14 juni 2010
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 15 juli 2009 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-440795-07 en 13-442344-07 (respectievelijk zaak A en B) tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1975],
adres: [adres][woonplaats]
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 15 juli 2009 en op de terechtzitting in hoger beroep van 31 mei 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
ten aanzien van zaak A:
hij op of omstreeks 03 november 2006 te Amsterdam door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer] door haar met een hard voorwerp op haar hoofd te slaan en/of door die [slachtoffer] de bossages in te duwen en/of te trekken en/of die [slachtoffer] tegen de grond te duwen en/of tegen de grond te houden gedwongen te dulden dat hij, verdachte, met zijn hand en/of vingers over de vagina van die [slachtoffer] wreef
ten aanzien van zaak B:
hij op of omstreeks 18 mei 2007 te Amsterdam zich opzettelijk oneerbaar op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten [weg], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt, nu het tot een andere strafoplegging komt dan de politierechter.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in zaak A en zaak B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 3 november 2006 te Amsterdam door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, immers heeft hij die [slachtoffer] door haar met een hard voorwerp op haar hoofd te slaan en door die [slachtoffer] de bossages in te duwen en die [slachtoffer] tegen de grond te houden, gedwongen te dulden dat hij, verdachte, met zijn hand of vingers over de vagina van die [slachtoffer] wreef, en
hij op 18 mei 2007 te Amsterdam zich opzettelijk oneerbaar op een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten [weg], met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden.
Hetgeen in zaak A en zaak B meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Nadere overweging ten aanzien van het bewijs in zaak A
Anders dan de advocaat-generaal en de raadsman acht het hof op basis van de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bewezen verklaarde handelingen heeft gepleegd. Naast de aangifte en de tenaamstelling van het door de aangeefster opgegeven kenteken is daartoe het volgende redengevend.
Volgens de verklaring van getuige [getuige 1] (proces-verbaal van 8 december 2006, pagina 10 en 11 van het dossier) heeft de aangeefster deze getuige op vrijdag 3 november 2006 huilend verteld dat "de man in de auto" iets had gedaan, waarna aangeefster de bewezen verklaarde ontuchtige handelingen aan de getuige heeft beschreven. De getuige heeft voorts verklaard dat zij op dat moment een rode plek, die een beetje dik was, in de nek van de aangeefster heeft waargenomen. De getuige heeft voorts verklaard dat het een paar keer is gebeurd dat een man in een auto in de Turkse taal naar de getuige en de aangeefster riep dat hij hen ging neuken.
De verklaring van de aangeefster vindt voorts steun in de verklaring die haar zus, getuige [getuige 2], op 18 oktober 2007 heeft afgelegd. Deze getuige heeft, samengevat, verklaard dat haar zus haar ongeveer een jaar geleden huilend had opgebeld en dat zij daarbij zei: "Die man, die man", terwijl de getuige vervolgens - bij het ophalen van aangeefster- heeft waargenomen dat aangeefster haar nek vast hield. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij meteen begreep wie haar zus bedoelde, omdat de getuige zelf overlast in de zin van seksueel getinte, intimiderende opmerkingen had ondervonden van een man in 2000, en dat deze zelfde man haar zus, de aangeefster, achtervolgde met de auto en vieze dingen tegen haar riep, in de Turkse taal.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het ten laste gelegde ontkend en gesuggereerd dat sprake zou zijn van een complot tussen aangeefster, getuige [getuige 1] en getuige[getuige 2]. Dit complot zou zijn gesmeed omdat hij getuige [getuige 2] zestien of zeventien jaar geleden zou hebben gevraagd om zijn vriendin te worden. Om die reden zouden zij allen belastend over hem hebben verklaard.
Het hof acht een dergelijk complot niet aannemelijk geworden, niet alleen omdat de verklaring van de verdachte omtrent de aanleiding voor het beweerde complot op geen enkele wijze wordt ondersteund, maar ook omdat ook de aangeefster in zaak B heeft verklaard dat de verdachte iedere ochtend als zij naar haar werk gaat, vieze dingen van seksuele aard naar haar roept in de Turkse taal. Een verband tussen deze aangeefster, [aangeefster B], en de genoemde andere aangeefster en getuigen is niet gesteld of anderszins aannemelijk geworden. Evenmin is gebleken van een aanknopingspunt voor het bestaan hebben van een (andere) reden voor [aangeefster B] om de verdachte te belasten.
Het hof stelt ten slotte vast dat de geciteerde aangeefster en getuigen allen hebben verklaard dat een man seksueel getinte, intimiderende opmerkingen jegens hen heeft gemaakt, waarbij het hof op grond van de door beide aangeefsters gerelateerde kentekens en het feit dat de verdachte naar eigen zeggen Turks spreekt, vaststelt dat het de verdachte is geweest die deze opmerkingen heeft gemaakt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder A bewezen verklaarde
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
ten aanzien van het onder B bewezen verklaarde
schennis van de eerbaarheid op een plaats voor het openbaar verkeer bestemd
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in zaak A en B ten laste gelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van zaak A heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van EUR 600,00 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak B ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Ten aanzien van het in zaak A ten laste gelegde heeft de advocaat-generaal vrijspraak gevorderd en niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich op 3 november 2006 schuldig gemaakt aan aanranding van een jonge vrouw. De verdachte heeft haar eerst met een hard voorwerp op het hoofd geslagen en heeft haar vervolgens in de bosjes geduwd, alwaar hij haar tegen de grond heeft gehouden en haar vagina heeft betast. De verdachte heeft door aldus te handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van die vrouw. Het is van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven gedurende lange tijd hinder ondervinden van de gevolgen van het moeten ondergaan van seksuele handelingen.
Tevens heeft de verdachte zich op 18 mei 2007 schuldig gemaakt aan schennis van de eerbaarheid door zich opzettelijk oneerbaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden op een openbare plaats.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiele Documentatie van 17 mei 2010 is de verdachte eerder veroordeeld, zij het voor andersoortige misdrijven.
Het hof houdt ten voordele van de verdachte rekening met het tijdsverloop sinds de bewezen geachte feiten, als ook met de inhoud van het hiervoor bedoelde uittreksel, waaruit blijkt dat de verdachte na de bewezen geachte misdrijven niet weer met politie of justitie in aanraking is geweest.
Het hof is -alles afwegend- van oordeel dat de in eerste aanleg door de strafrechter opgelegde noch de door de advocaat-generaal gevorderde straf recht doet aan aard en ernst van de door de door het hof bewezen geachte misdrijven, waarbij in het bijzonder de in zaak A bewezen verklaarde aanranding van de eerbaarheid, met het daarbij gebruikte geweld, zwaar weegt. Een dergelijk misdrijf zou in beginsel tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van meerdere maanden dienen te leiden. Gelet op de al genoemde omstandigheden - het feit is inmiddels ruim drieeneenhalf jaar geleden gepleegd - zal het hof daartoe echter niet overgaan.
Het hof acht, alles afwegende, naast een (voorwaardelijke) gevangenisstraf een werkstraf passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij[benadeelde]
De benadeelde partij als bedoeld in artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering heeft zich overeenkomstig artikel 51b van dat Wetboek in het onderhavige strafproces gevoegd met een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade als gevolg van het aan verdachte in zaak A ten laste gelegde.
De vordering is in eerste aanleg toegewezen.
De verdachte heeft deze vordering betwist, door te stellen dat hij zich niet schuldig acht aan het hem ten laste gelegde feit.
Het hof is van oordeel dat de vordering van de benadeelde partij van zo eenvoudige aard is, dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak. Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het voormeld bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks schade, tot na te melden bedrag, heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij zal dan ook tot een bedrag van EUR 600,- worden toegewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 63, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder A en B ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte in zaak A en zaak B meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
ten aanzien van het onder A en B bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 150 (honderdvijftig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Ten aanzien van de benadeelde partij[benadeelde]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij terzake van het onder A bewezenverklaarde en veroordeelt de verdachte om tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde], wonende te [woonplaats], een bedrag van EUR 600,00 (zeshonderd euro), te vermeerderen met de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan deze uitspraak begroot op nihil.
Legt de verdachte voorts op de verplichting tot betaling aan de Staat van een som geld, groot EUR 600,00 (zeshonderd euro), zulks ten behoeve van [benadeelde].
Beveelt voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, dat hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 12 (twaalf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor vermelde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat indien (en voor zover) verdachte heeft voldaan aan een van de hiervoor vermelde betalingsverplichtingen, de andere daarmee (in zoverre) komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R. Veldhuisen en mr. N.F. van Manen, in tegenwoordigheid van mr. N. van Dijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 juni 2010.