ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1353

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
23-000744-06
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak en matiging van straf in zaak van vervalsing en mensensmokkel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerder vonnis van de rechtbank Haarlem. De verdachte was aangeklaagd voor verschillende strafbare feiten, waaronder mensensmokkel, vervalsing van reisdocumenten en diefstal. Het hof oordeelde dat de dagvaarding voor bepaalde onderdelen niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering, waardoor deze onderdelen nietig werden verklaard. De verdachte werd vrijgesproken van de mensensmokkel, omdat niet bewezen kon worden dat de toegang of het verblijf wederrechtelijk was. Wel werd bewezen dat de verdachte betrokken was bij de handel in vervalste (reis)documenten en dat hij zich schuldig had gemaakt aan diefstal en opzetheling. Het hof matigde de straf vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de gedingfase van het hoger beroep. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de openbare orde, maar hield rekening met de omstandigheden waaronder de feiten waren gepleegd.

Uitspraak

parketnummer: 23-000744-06
datum uitspraak: 15 juli 2010
TEGENSPRAAK (gemachtigde raadsman)
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Haarlem van
3 februari 2006 in de strafzaak onder parketnummer 15-751601-05 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1974],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 18 en 20 januari 2006 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 januari 2010 en 1 juli 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De verdachte is door rechtbank Haarlem vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd onder 6. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van het na aanpassing en wijziging van de tenlastelegging onder 6 ten laste gelegde feit.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg op vordering van de officier van justitie door de rechtbank toegelaten aanpassing van de tenlastelegging als bedoeld in artikel 314a Sv en wijziging van de tenlastelegging, is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
1.
"hij op een of meer tijdstippen in de periode van 29 maart 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- een ander behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door en/of
- uit winstbejag een ander behulpzaam te zijn bij het verblijf in Nederland of enige staat welke was gehouden mede ten behoeve van Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaadgrenscontrole uit te oefenen, of die ander daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen terwijl verdachte en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
- een (te vervalsen) (Grieks) paspoort in bezit heeft gehad en/of
- dat (Griekse) paspoort heeft verstrekt ter vervalsing (teneinde deze op naam te (doen) stellen van [persoon A]) en/of
- gegevens heeft geleverd welke moesten worden aangebracht in dat (Griekse) paspoort en/of
- (mondelinge) contacten onderhouden met zijn medeverdachten en/of
- afspraken gemaakt met zijn medeverdachten en/of
- hand- en spandiensten verricht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/ of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 29 maart 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
- een ander behulpzaam te zijn bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door en/of
- uit winstbejag een ander behulpzaam te zijn bij het verblijf in Nederland of enige staat welke was gehouden mede ten behoeve van Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaadgrenscontrole uit te oefenen, of die ander daartoe uit winstbejag gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen terwijl verdachte en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden dat die toegang en/of doorreis en/of dat verblijf wederrechtelijk was,
- een (te vervalsen) (Grieks) paspoort in bezit heeft gehad en/of
- dat (Griekse) paspoort heeft verstrekt ter vervalsing (teneinde deze op naam te (doen) stellen van [persoon A]) en/of
- gegevens heeft geleverd welke moesten worden aangebracht in dat (Griekse) paspoort en/of
- (mondelinge) contacten onderhouden met zijn medeverdachten en/ of
- afspraken gemaakt met zijn medeverdachten en/of
- hand- en spandiensten verricht;
en/ of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 29 maart 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen een (Grieks) paspoort te vervalsen en/of valselijk op te maken
- een (te vervalsen) (Grieks) paspoort in bezit heeft gehad en/of
- dat (Griekse) paspoort heeft verstrekt ter vervalsing (teneinde deze op naam te (doen) stellen van [persoon A]) en/of
- gegevens heeft geleverd welke moesten worden aangebracht in dat (Griekse) paspoort en/of
- (mondelinge) contacten onderhouden met zijn medeverdachten en/of
- afspraken gemaakt met zijn medeverdachten en/of
- hand- en spandiensten verricht
terwijl het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 15 april 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een reisdocument, te weten een Nederlandse identiteitskaart met nummer [nummer] (ten name van [persoon B]), valselijk heeft/hebben opgemaakt of vervalst;
en/of
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 15 april 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een reisdocument, te weten een Nederlandse identiteitskaart met nummer [nummer] (ten name van [persoon B]), in bezit heeft gehad terwijl hij/zij wist(en) en/of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het vals en/of vervalst was;
3.
hij
a. op een of meer tijdstippen in de periode van 04 mei 2005 tot en met 06 mei 2005 en/of
b. op of omstreeks 06 mei 2005 en/of
c. op of omstreeks 06 mei 2005
te Amsterdam en/of te Diemen, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. een rijbewijs met nummer 3322683731 (ten behoeve van [persoon C]) en/of
b. een rijbewijs met nummer 3306517290 (gesteld op naam van [persoon D]) en/of
c. een rijbewijs met nummer 3322684440 (gesteld op naam van [persoon E])
- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk op te maken of te vervalsen zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
- een (blanco en/of gestolen) rijbewijs voor handen heeft gehad en/of
- dat (blanco en/of gestolen) rijbewijs heeft geleverd (aan de vervalser) en/of
- contacten heeft onderhouden met een of meer medeverdachten over de uitvoering van het misdrijf en/of
- hand- en spandiensten heeft verricht,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij
a. op een of meer tijdstippen in de periode van 04 mei 2005 tot en met 06 mei 200
b. op een of meer tijdstippen in de periode van 01 februari 2005 tot en met 06 mei 2005 en/of
c. op een of meer tijdstippen in de periode van 09 november 2004 tot en met 06 mei 2005
te Diemen en/of te Amsterdam, althans in Nederland en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. een rijbewijs met nummer 3322683731 (ten behoeve van [persoon C]) en/of
b. een rijbewijs met nummer 3306517290 (gesteld op naam van [persoon D]) en/of
c. een rijbewijs met nummer 3322684440 (gesteld op naam van [persoon E])
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen terwijl hij en/of zijn mededaders ten tijde van het verwerven en/of voorhanden hebben en/of overdragen wist(en) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
Primair
hij op of omstreeks 28 mei 2005 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een computertas (onder meer inhoudende een laptop en/of een paspoort en/of een bancaire kaarten en/of travellercheques en/of geld, althans een goed geheel of gedeeltelijke toebehorende aan [slachtoffer A], althans aan een ander dan de verdachte en/of zijn mededaders;
Subsidiair
hij in de periode van 28 mei 2005 tot en met 01 juni 2005 te Amsterdam een of meer travellercheques heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het verwerven en/of het voorhanden hebben wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
5.
hij op of omstreeks 01 juni 2005 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meer (blanco, gestolen) Franse paspoorten heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die paspoorten wist dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
6.
hij in de periode van 05 januari 2005 tot en met 01 juni 2005 te Amsterdam, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie werd gevormd door verdachte en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk:
- mensensmokkel (artikel 197a Wetboek van Strafrecht) en/of
- fraude met betrekking tot reisdocumenten (artikel 231 Wetboek van Strafrecht) en/of - fraude met betrekking tot geschriften (artikel 225 Wetboek van Strafrecht) en/of
- heling van reisdocumenten en/of (andere) geschriften (artikel 416 Wetboek van Strafrecht)
- (gekwalificeerde) diefstal (artikelen 310 jo 311 Wetboek van Strafrecht) welke deelneming (onder meer) heeft bestaan uit het (al dan niet samen met een of meer andere deelnemers van die organisatie):
- (mede) plegen van genoemde misdrijf/misdrijven en/of
- hebben/onderhouden van (al dan niet versluierde) telefonische en/of persoonlijke contacten met een of meer andere deelnemers van de organisatie en/of
- maken van (al dan niet versluierde) afspraken met een of meer andere deelnemers van de organisatie, gericht op het elkaar ontmoeten en/of spreken over (de voorbereiding en/of uitvoering van) dat/die misdrijf/misdrijven en/of
- krijgen en/of verschaffen van inlichtingen en/of het geven en/of ontvangen van aanwijzingen en/of opdrachten met betrekking tot (de voorbereiding en/of de uitvoering van) dat/die misdrijf/misdrijven en/of
- ophalen en/of in ontvangst nemen en/of vervoeren en/of overdragen van een of meer documenten en/of stukken en/of bescheiden en/of geldbedragen i.v.m. (de voorbereiding en/of uitvoering van) dat/ die misdrijf/ misdrijven en/of
- het verrichten van hand- en spandiensten;
7.
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 05 januari 2005 tot en met 01 juni 2005 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000, in elk geval op grond van enig wettelijk voorschrift, tot ongewenst vreemdeling was verklaard."
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Het hof zal de onder 1 ten laste gelegde poging tot mensensmokkel (deel 1), respectievelijk de voorbereidingshandelingen met betrekking tot het plegen van mensensmokkel (deel 2) en de tenlastegelegde poging tot vervalsing van een paspoort (deel 3) lezen als alternatief ten laste gelegde feiten. Ook hetgeen onder 2 is ten laste gelegd zal het hof lezen als alternatief ten laste gelegde feiten. Hetgeen onder 3 is ten laste gelegd zal het hof lezen als cumulatief ten laste gelegde feiten.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiele nietigheid dagvaarding
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de als 'hand- en spandiensten (heeft) verricht' in de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten bedoelde gedragingen niet nader feitelijk zijn uitgewerkt. Het is daarom in zoverre niet duidelijk op welke gedraging(en) van de verdachte de tenlastelegging ziet. Dit maakt dat de dagvaarding ten aanzien van die onderdelen niet voldoet aan de eisen van artikel 261 Sv. Het hof zal de dagvaarding ten aanzien van die onderdelen nietig verklaren.
Het hof is van oordeel dat ook ten aanzien van het eerste alternatief ten laste gelegde onder 2 de dagvaarding onvoldoende feitelijk is, nu niet nader in de tenlastelegging is uiteengezet waarin het valselijk opmaken of het vervalsen heeft bestaan. Het hof zal de dagvaarding ten aanzien van het eerste deel onder 2 in zoverre nietig verklaren.
Bespreking verweren
1. Ten aanzien van het voorbereidend onderzoek.
Door de raadsman is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat - zakelijk weergegeven - de activiteiten van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Koninklijke Marechaussee (verder aan te duiden als KMar) voorafgaand aan en gedurende de aanvang van het in deze zaak gehouden onderzoek als een verkennend onderzoek in de zin van artikel 126gg Sv heeft te gelden, doch dat het voor een rechtmatig gehouden verkennend onderzoek nodig zijnde bevel van de officier van justitie ontbreekt. Dit betekent dat het verkennend onderzoek onrechtmatig is gehouden met gevolg dat bewijsuitsluiting van alle nadien verkregen "vruchten" van dat onderzoek is aangewezen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat, in het geval het hof van oordeel is dat in casu een opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv is verricht, een redelijk vermoeden van een overtreding van de betreffende artikelen (het hof begrijpt de artt. 225, 231 en 197a Sv.) niet kon worden aangenomen, zodat de ambtenaren van politie en/of KMar geen opsporingsmiddelen mochten hanteren. Ook op die grond is uitsluiting van de resultaten van dit onderzoek aangewezen. Het voorgaande betekent dat de verdachte van alle feiten dient te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
Het hof stelt aan de hand van de stukken die zich bevinden in het dossier het volgende vast.
Bij de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) is in de maand januari 2004 via een informant over de verdachte [Medeverdachte 1] informatie binnengekomen. Die informatie hield in, zakelijk weergegeven, dat [Medeverdachte 1] veel criminele zaken zou doen. Deze criminele zaken zouden o.a. bestaan uit het vervalsen van reisdocumenten en de handel daarin, alsmede de handel in en export van gestolen voertuigen. De informatie is door de coordinator bij de CIE als betrouwbaar aangemerkt1.
Deze informatie is op 23 januari 2004 aan de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en op 4 november 2004 aan het hoofd van de CIE van de KMar ter beschikking gesteld2.
Bij de CIE van de KMar is voorts in de maand september 2004 via een informant over de verdachte [Medeverdachte 1] informatie binnengekomen. Deze informatie hield in, zakelijk weergegeven, dat "[Medeverdachte 1]" druk bezig is met het vervalsen van visa en paspoorten, Nederlandse, Belgische en Franse. De door [Medeverdachte 1] vals opgemaakte en vervalste paspoorten zouden worden gebruikt voor mensensmokkel, aldus de informatie.
Met Nous nous wordt [Medeverdachte 1] bedoeld, aldus de verbalisant, en de informatie is door het hoofd van de CIE bij de KMar als betrouwbaar aangemerkt3.
De verdachte [Medeverdachte 1] is bevraagd in het geautomatiseerde recherche basis systeem van de KMar. In dit computersysteem bleek dat er in het jaar 2002 een onderzoek is ingesteld door de Justitiele dienst KMar onder de naam CANOPUS. Aanleiding tot het instellen van dit onderzoek was een proces-verbaal van de CIE, KMar, inhoudende dat, zakelijk weergegeven, in de periode februari 2002 tot april 2002 via informanten informatie is binnengekomen dat [Medeverdachte 1] zich bezig houdt met het vervalsen van en de handel in reis- en verblijfsdocumenten. Hij beschikt over grote aantallen Duitse, Oostenrijkse en Franse Schengenvisa welke van diefstal afkomstig zijn en die voornamelijk gebruikt worden om personen illegaal het Schengengebied te laten inreizen4.
In de maand januari 2004 is de regiopolitie Amsterdam-Amstelland onder de naam 'KENT' een onderzoek gestart. Tijdens dit onderzoek zijn telefoongegevens van de verdachten [Medeverdachte 1] en [Medeverdachte 2] (bekend onder de naam [Medeverdachte 2]/ [Medeverdachte 2]) opgenomen en uitgelezen. Hieruit kwam naar voren dat beiden contact hadden met verdachten [verdachte] en [Medeverdachte 3]. [Medeverdachte 2] en [verdachte] zouden in grote frequentie handelen in gestolen identiteitsdocumenten.5
In opdracht van het hoofd van de Centrale Justitiele Dienst van de KMar is naar aanleiding van CIE informatie van 4 november 2004 onder leiding van de officier van justitie bij het Landelijk Parket op 8 november 2004 een voorbereidend onderzoek ingesteld6. Vanaf 5 januari 2005 kreeg dit onderzoek de naam 'OMMEN'7. De KMar heeft vervolgens op basis van de CIE informatie de via de telefoon van de verdachte gevoerde gesprekken afgeluisterd en opgenomen. Tevens zijn de verdachte en de medeverdachte [Medeverdachte 3] gedurende het onderzoek door de KMar stelselmatig geobserveerd. Uit onderzoek van de afgeluisterde tapgesprekken ontstond het vermoeden dat de verdachte met derden spreekt over documenten die tegen betaling door hem werden geleverd en door [Medeverdachte 3] werden ingevuld. Bij de doorzoeking van de woning van [Medeverdachte 3] op 6 mei 2005 is een groot aantal gestolen, vervalste en te vervalsen (reis)documenten aangetroffen. Op zijn computer stonden gegevens die waren bestemd voor de vervalsing van deze documenten en in zijn woning werd een groot bedrag aan contant geld aangetroffen.8
Op 1 juni 2005 is de verdachte aangehouden. Bij zijn aanhouding was hij in het bezit van twee blanco Franse paspoorten. In het proces-verbaal 28 juni 2005 is door de Kmar geverbaliseerd dat in een drietal gevallen personen zijn aangehouden, die bij in- of uitreis of verblijf in Nederland gebruik maakten van een kennelijk door de verdachte [Medeverdachte 3] vervalst paspoort en wiens paspoort personalia in de computer van de verdachte [Medeverdachte 3] zijn aangetroffen.9 Tijdens de doorzoeking van de verblijfplaats van de verdachte trof de KMar gestolen travellercheques en een gestolen laptop aan.
Op grond van hetgeen hiervoor is weergegeven kan naar het oordeel van het hof niet met vrucht worden betoogd dat hetgeen aan onderzoek is verricht moet worden geduid als een onderzoek als bedoeld in artikel 126gg Sv. Gelet op de vorenweergegeven gang van zaken heeft het gehouden onderzoek te gelden als een opsporingsonderzoek in de zin van artikel 132a Sv. De opsporing stond (door, onder meer, het afluisteren van telefoongesprekken) in het onderzoek centraal. Van een gehouden verkennend onderzoek naar "sectoren van de samenleving om vast te stellen of en op welke wijze daarbinnen misdrijven worden beraamd of gepleegd" (MvT, Kamerstuk 2005-2006, 30557, nr. 3) dat vooraf gaat aan het opsporingsonderzoek, is naar het oordeel van het hof geen sprake. Dat het onderzoek vanaf 8 november 2004 door de Kmar een 'voorbereidend' onderzoek is genoemd doet aan dit oordeel niet af.
Het hof stelt voorts vast, dat de inhoud van de processen-verbaal van de CIE alsmede de uit de onderzoeken Canopus en Kent gegenereerde informatie zoals hiervoor verkort en zakelijk weergegeven, het redelijk vermoeden van een overtreding van de betreffende artikelen (het hof begrijpt de artt. 225, 231 en 197a Sv.) rechtvaardigden en dat de verdachte daarbij betrokken was.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat het hof het verweer in beide onderdelen verwerpt.
2. Ten aanzien van de bevoegdheid van de Koninklijke Marechaussee.
Voorts is door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat - zakelijk weergegeven - ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee niet bevoegd waren tot het verrichten van opsporingshandelingen in deze zaak. De raadsman voert daartoe aan dat de procedure van artikel 58 Politiewet 1993 niet is gevolgd. Tevens is door de raadsman betoogd dat die ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee onbevoegd waren tot het doen van zelfstandig onderzoek en dat deze bevoegdheid alleen bij wijze van assistentieverlening in samenwerking met politie mocht worden uitgeoefend.
Het hof overweegt naar aanleiding van het voorgaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de rechtsgrond voor het optreden van de KMar in het onderzoek 'OMMEN' wordt gevormd door artikel 6 van de Politiewet 1993.
Artikel 6 van de Politiewet 1993 (oud, geldend van 01-04-2001 tot 21-11-2006) luidde aldus:
"1. Aan de Koninklijke marechaussee zijn, onverminderd het bepaalde bij of krachtens andere wetten, de volgende politietaken opgedragen:
(...)
d. de verlening van bijstand alsmede de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit;
(...).
Per 4 juli 2007 is de Politiewet 1993 gewijzigd. Artikel 6 van de Politiewet 1993 is daarbij aangevuld met lid g, dat luidt: 'de bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identiteitsdocumenten.'
Art. 141 Sv (oud) luidt, voor zover hier van belang:
"Met de opsporing van strafbare feiten zijn belast:
(...)
c. voor de door Onze Minister van Justitie in overeenstemming met Onze Minister van Defensie te bepalen gevallen: de officieren en onderofficieren van de Koninklijke marechaussee en de door Onze voornoemde Ministers aangewezen andere militairen van dat wapen."
Art. 1 Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren Koninklijke marechaussee (Stcrt. 1994, 70), luidt, voor zover hier van belang:
"De officieren, de onderofficieren en de in artikel 2 genoemde andere militairen der Koninklijke marechaussee zijn met de opsporing van strafbare feiten belast in alle gevallen waarin zij werkzaam zijn in de uitoefening van de taken welke hun zijn opgedragen bij artikel 6 Politiewet 1993 of andere wetten."
Gezien de ontwikkeling van de wetgeving en gemeten aan de stand van zaken ten tijde van de ten laste gelegde periode, dus voor de genoemde wijziging van artikel 6 van de Politiewet 1993, zal het hof het door de raadsman gevoerde verweer beoordelen.
Anders dan het geval is bij de opsporingsbevoegdheid van politieambtenaren, die algemeen en onbeperkt is, is de opsporingsbevoegdheid van de militairen van de KMar weliswaar algemeen, maar niet onbeperkt: zij is gebonden aan de uitvoering van de wettelijke taken van de KMar.
Zij geldt krachtens artikel 141, onder c, Sv slechts voor de door de Minister van Justitie in overeenstemming met de Minister van Defensie te bepalen gevallen. Dit is nader uitgewerkt in de Aanwijzingsbeschikking opsporingsambtenaren KMar. De opsporingsbevoegdheid van de aangewezen militairen van de KMar is beperkt tot alle gevallen waarin zij werkzaam zijn in de uitoefening van de taken welke hun zijn opgedragen bij artikel 6 Politiewet 1993 of andere wetten (MvT, Kamerstuk 2005-2006, 30557, nr. 3).
Van oudsher behoort het tot de kerntaken van de KMar het Nederlandse grondgebied te vrijwaren van personen die niet over een geldige titel beschikken om hier te lande te verblijven. De bestrijding van mensensmokkel en daarmee gepaard gaande identiteitsfraude sluit nauw aan bij de taken die de KMar al van oudsher verricht. Mensensmokkel gaat immers altijd gepaard met illegale grensoverschrijding (MvT, Kamerstuk 2005-2006, 30557, nr. 3).
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een delict met een grensoverschrijdend karakter hoeft niet van geval tot geval vast te staan dat de zaak daadwerkelijk een grensoverschrijdend aspect heeft, omdat anders een doelmatige opsporing ernstig kan worden verstoord (vgl. rechtbank Maastricht 4 maart 2003, LJN AF5177). Wel zal sprake moeten zijn van een delictsvorm die naar haar aard grensoverschrijdend is of waarbij naar algemene ervaringsregels vast staat dat de delictsvorm een grensoverschrijdend element bevat (vgl. rechtbank Maastricht 30 maart 2004, LJN AO6618, in hoger beroep bevestigd door het gerechthof 's-Hertogenbosch op 23 maart 2005).
Naar oordeel van het hof vloeit uit de aard van de tegen de verdachte gerichte verdenkingen, te weten onder meer betrokkenheid bij achtereenvolgens de vervalsing van reisdocumenten, mensensmokkel en het illegaal op het Nederlandse grondgebied verblijven, voort dat sprake is van verdenking van delicten met een grensoverschrijdend karakter. De KMar, bij uitstek de autoriteit op het gebied van dit soort delicten, heeft in casu een eigen taak, zij het dat die taak niet zelfstandig kan worden uitgeoefend, maar alleen bij wijze van assistentieverlening in samenwerking met de politie (zie ook: HR 15 juni 2010, LJN: BK 6142, HR 16 mei 2000, LJN: AA5803 en HR 28 januari 2003, LJN AE9050).
In dit kader overweegt het hof dat de start van het onderzoek is geinitieerd door het KLPD, die CIE-informatie aan het regiopolitie Amsterdam-Amstelland en de KMar heeft verstrekt.
De KMar heeft vervolgens (gezien de verdenking van de beschreven taakgerelateerde strafbare feiten) het onderzoek 'OMMEN' gestart en uitgevoerd. Voorts bevat het dossier tevens onderzoekshandelingen van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland, zij het op onderdelen. Het hof wijst daartoe op het door de politie Amsterdam-Amstelland opgenomen proces-verbaal van aangifte van 28 mei 2005 ten aanzien van het aan de verdachte ten laste gelegde feit 4. Naar het oordeel van het hof leiden de in deze alinea weergegeven vaststellingen ertoe dat er tussen de KMar en de politie sprake is geweest van samenwerking, in de zin van assistentieverlening. Dat de KMar tijdens het onderzoek 'OMMEN' naast genoemde feiten met een grensoverschrijdend karakter andersoortige feiten in samenwerking met de regionale politie op het spoor is gekomen doet hieraan niet af.
Uit de inhoud van de stukken in het dossier, en bezien tegen de achtergrond van het hiervoor genoemde art. 6 lid 1 sub d van de Politiewet, volgt naar oordeel van het hof aldus dat de KMar ten aanzien van de onderhavige feiten bevoegd was op te treden en bij wijze van structurele assistentieverlening in samenwerking met politie onderzoek heeft mogen verrichten naar de onderhavige feiten.
Het hof verwerpt de door de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren ten aanzien van de opsporingsbevoegdheid van de KMar.
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 1
De raadsman heeft bepleit dat zijn client van het onder 1 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Hij heeft - kort weergegeven - aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat zijn client het betreffende paspoort in het bezit heeft gehad en heeft geleverd, nu de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken niet tot de conclusie dwingen dat in die gesprekken is gesproken over het onderhavige paspoort betrekking hebben en dat van mensensmokkel geen sprake is.
Naar oordeel van het hof is uit de resultaten van het onderzoek zoals daarvan blijkt uit het dossier, noch uit hetgeen is verhandeld ter terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep iets gebleken omtrent de verblijfsrechtelijke status van de toekomstige gebruiker van het paspoort. Dat de verdachte en/of zijn mededaders hebben getracht een ander behulpzaam te zijn bij het verlenen van toegang, doorreis of verblijf in Nederland of -kort gezegd- een Schengenland, terwijl die toegang, doorreis of dat verblijf wederrechtelijk was, kan daarom naar het oordeel van het hof niet worden bewezen. Een vals of vervalst paspoort kan immers ook voor andere doeleinden worden gebruikt, zodat de wederrechtelijkheid van de toegang, doorreis of dat verblijf niet enkel op die grondslag kan worden vastgesteld. Ook de voorbereidingshandelingen kunnen om diezelfde reden niet worden bewezenverklaard.
Het hof zal de verdachte ten aanzien van het onder 1, eerste en tweede alternatief ten laste gelegde, dan ook vrijspreken.
Het hof overweegt ten aanzien van het onder 1, derde alternatief ten laste gelegde, dat de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken - zeker wanneer deze worden bezien in samenhang met de in het dossier gedane vaststellingen met betrekking tot de in de woning van een medeverdachte aangetroffen en inbeslaggenomen voorwerpen (een plastic tas met daarin een Grieks paspoort en drie losse pasfoto's, een briefje met identiteitsgegevens [persoon A] en een stuk folie met daarop geprint de identiteitsgegevens van [persoon A]) in redelijkheid geen andere conclusie toelaten dan dat de verdachte daadwerkelijk heeft gepoogd samen en in vereniging met een ander een reisdocument te vervalsen. Het hof acht hetgeen de verdachte onder 1, derde alternatief, ten laste is gelegd wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 3
De raadsman heeft betoogd dat de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken niet tot de, in de tenlastelegging opgenomen, documenten is te herleiden. Tevens heeft de raadsman betoogd dat de documenten niet afkomstig of bestemd zijn van/ voor zijn client.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van [persoon C].
Op 6 mei 2005 is bij doorzoeking van de woning van verdachte [Medeverdachte 3] een rijbewijs, met nummer 3176398438, op naam van [persoon C] en een blanco Nederlands rijbewijs, met nummer 3322683731, in beslag genomen. Op het blanco rijbewijs was geen pasfoto aangebracht. Wel waren hierop de persoonsgegevens van [persoon C] geprint. In de in de woning in beslag genomen computer stonden persoonsgegevens van [persoon C]. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt dat [persoon C] op 9 mei 2005 bij de politie Amsterdam aangifte heeft gedaan van verlies van een Nederlands rijbewijs, nummer 3176398438. Bij zijn verhoor door de politie op 13 en 14 juli 2005 heeft [persoon C] verklaard dat hij van [Persoon F] had gehoord dat deze een 'groot rijbewijs' voor hem kon regelen. [persoon C] heeft daartoe zijn originele rijbewijs met pasfoto's aan [Persoon F] gegeven en (valse) aangifte gedaan van vermissing van zijn rijbewijs. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt voorts dat [Persoon F] telefonisch contact met verdachte [Medeverdachte 4] heeft gehad. Op 18 januari 2010 heeft [Medeverdachte 4] als getuige bij de rechter-commissaris verklaard dat hij wel iemand wist die een rijbewijs kon 'maken'. Hij heeft naar luid van zijn verklaring vervolgens de verdachte opgebeld en aan de verdachte geld betaald voor het vervalsen van dit rijbewijs.10
De verdachte heeft, blijkens de verslagen van afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken in een telefoongesprek van 4 mei 2005 (19.41 uur) op een vraag van [Medeverdachte 4] 'of er rijbewijzen van hier zijn' geantwoord dat 'er, van het allernieuwste, rijbewijzen zijn' en 'dat hij inclusief het maken hiervoor 650 euro wil hebben'. [Medeverdachte 4] heeft daarop gezegd dat het een Nederlander is.
In een telefoongesprek van 4 mei 2005 (19.52 uur) zegt [Medeverdachte 4] tegen de verdachte dat hij het 'je morgen (komt) brengen om elf uur. Hij is voor mij de aanbetaling en de foto's en zo gaan halen'. De verdachte zegt daarop even verder in het gesprek: 'Als je ze morgenochtend brengt dan heb ik het vrijdagochtend geregeld.' Waarop [Medeverdachte 4] zegt 'juist, in de ochtend kom ik ze brengen bij jou'. Op 6 mei 2005 is het rijbewijs van [persoon C] bij voornoemde doorzoeking in beslag genomen.
In een telefoongesprek tussen [Medeverdachte 4] en [Medeverdachte 6] op 7 mei 2005 zegt [Medeverdachte 4] dat hij 'in de problemen is omdat hij zich bemoeid heeft met dat ding van de auto', dat 'de Hollander hem dat ding van de auto had gegeven en die is nu weg' en dat [verdachte] hem heeft verteld dat 'toen [verdachte] het toevertrouwde van [Medeverdachte 5] ging halen, trof hij justitie daar aan'.
Het hof acht, op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is verwoord, vaststaan dat de verdachte het originele, als gestolen geregistreerd staande, rijbewijs van [persoon C] aan [Medeverdachte 3] heeft geleverd teneinde dit te vervalsen. Hierdoor heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan hetgeen hem onder 3, eerste en tweede cumulatief, is ten laste gelegd.
Ten aanzien van [naam] en [persoon E].
Medeverdachte [Medeverdachte 3] is bij de doorzoeking van zijn woning op 6 mei 2005 op het balkon van die woning aangehouden. Op het naastgelegen balkon werd door de buren een plastic zak aangetroffen. De buurman heeft verklaard dat zijn zoontje op 6 mei 2005 de tas vanaf de linkerzijde (het hof begrijp: van de kant van het balkon van verdachte [Medeverdachte 3]) op hun balkon zag neerkomen. In de plastic zak werd een verscheurd Nederlands rijbewijs op naam van [naam] met nummer 3306517290, zonder pasfoto, aangetroffen. De pasfoto behorende bij dit rijbewijs werd los in de zak aangetroffen. [Betrokkene 1] heeft op 1 februari 2005 van diefstal van haar handtas, met daarin haar rijbewijs, aangifte gedaan. Voorts werd in de tas een verscheurd Nederlands rijbewijs op naam van [persoon E] met nummer 3322684440 aangetroffen. Dit (blanco) rijbewijs stond als gestolen geregistreerd.
Uit de inhoud van de afgeluisterde en opgenomen telefoongesprekken waaraan de verdachte op 12 en 29 mei 2005 heeft deelgenomen, derhalve na de doorzoeking van de woning van [Medeverdachte 3], blijkt dat: 'hij zelf ook veel kosten heeft en hij veel heeft verloren', 'hij bij die verdomde Irakees 2 Duitse, 3 Griekse en twee rijbewijzen had' en 'deze allemaal zijn verloren gegaan'. Voorts zegt hij dat hij aan de Irakees (het hof begrijpt: [Medeverdachte 3]) twee dingen en twee rijbewijzen is krijtgeraakt, die de Irakees voor hem zou gaan maken.
Nu de verdachte blijkens het voorgaande de beschikking heeft gehad over twee rijbewijzen op naam van anderen, namelijk [Betrokkene 1] en [persoon E], kan het niet anders zijn dan dat de verdachte heeft geweten dat deze rijbewijzen een misdadige herkomst hadden.
Uit deze feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien leidt het hof af dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan medeplegen van een poging tot valsheid in geschrift ten aanzien van het rijbewijs van [persoon C] en het medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd. Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 3, eerste cumulatief onder a en b, ten aanzien van het vervalsen is ten laste gelegd. Het hof zal de verdachte ten aanzien van deze onderdelen vrijspreken.
Ten aanzien van feit 4
Naar oordeel van het hof is hetgeen aan de verdachte onder 4 primair is ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Blijkens achtereenvolgens hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in eerste aanleg en de stukken in het dossier, in het bijzonder het proces-verbaal, houdende de gedetailleerde, bekennende verklaring van de verdachte, heeft de verdachte naar het oordeel van het hof zich schuldig gemaakt aan diefstal door twee of meer verenigde personen. Het hof begrijpt, op basis van deze stukken dat waar in het dossier wordt geverbaliseerd dat de diefstal 'in Amsterdam' zou hebben plaatsgevonden, dit verbeterd dient worden gelezen als 'in de trein op het station/ perron te Duivendrecht'.
Volledigheidshalve merkt het hof op dat ten aanzien van hetgeen onder 2 alternatief 5 en 7 is ten laste gelegd door de verdediging in hoger beroep geen verweer is gevoerd.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, derde alternatief, onder 2, tweede alternatief, onder 3, eerste cumulatief onder a en tweede cumulatief, onder 4, primair, onder 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode van 29 maart 2005 tot en met 06 mei 2005 te Diemen en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, een Grieks paspoort te vervalsen
- een Grieks paspoort in bezit heeft gehad en
- dat Griekse paspoort heeft verstrekt ter vervalsing teneinde deze op naam te (doen) stellen van [persoon A] en
- gegevens heeft geleverd welke moesten worden aangebracht in dat Griekse paspoort en/of
- mondelinge contacten onderhouden met zijn medeverdachte en
- afspraken gemaakt met zijn medeverdachte terwijl het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 15 april 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, een reisdocument, te weten een Nederlandse identiteitskaart met nummer [nummer] (ten name van [persoon B]), in bezit heeft gehad terwijl hij wist dat het vervalst was;
3.
hij op tijdstippen in de periode van 04 mei 2005 tot en met 06 mei 2005 te Amsterdam en/of te Diemen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen een rijbewijs met nummer 3322683731 ten behoeve van [persoon C]- zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te vervalsen zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken
- een gestolen rijbewijs voorhanden heeft gehad en
- dat gestolen rijbewijs heeft geleverd aan de vervalser en
- contacten heeft onderhouden met een of meer medeverdachten over de uitvoering van het misdrijf, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 09 november 2004 tot en met 06 mei 2005
te Diemen en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
a. een rijbewijs met nummer 3322683731 (ten behoeve van [persoon C]) heeft overgedragen terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het overdragen wisten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
en
b. een rijbewijs met nummer 3306517290 (gesteld op naam van [persoon D]) heeft overgedragen terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het overdragen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
en
c. een rijbewijs met nummer 3322684440 (gesteld op naam van [persoon E]) heeft overgedragen terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het overdragen wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
4.
Primair
hij op 28 mei 2005 in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen een computertas onder meer inhoudende een laptop en een paspoort en een bancaire kaarten en travellercheques en geld, toebehorende aan [slachtoffer A];
5.
hij op 01 juni 2005 te Amsterdam, blanco, gestolen Franse paspoorten voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die paspoorten wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
7.
hij op tijdstippen in de periode van 05 januari 2005 tot en met 01 juni 2005 in Nederland, als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard."
Hetgeen onder 1, derde alternatief, onder 2, tweede alternatief, onder 3, eerste cumulatief onder a en tweede cumulatief, onder 4, primair, onder 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1, derde alternatief, bewezen verklaarde levert op:
poging tot tezamen en in vereniging met een ander een reisdocument vervalsen;
het onder 2, tweede alternatief, bewezen verklaarde levert op:
in het bezit hebben van een reisdocument waarvan hij weet dat het vervalst is;
het onder 3, eerste cumulatief onder a, bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van poging tot valsheid in geschrift;
het onder 3, tweede cumulatief, bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzetheling, meermalen gepleegd;
het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen;
het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzetheling;
het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregel
De rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het onder 1, eerste alternatief, onder 2, tweede alternatief, onder 3, eerste cumulatief en tweede cumulatief, onder 4, primair, onder 5 en 7 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en verbeurdverklaring, teruggave en onttrekking van geldbedragen en voorwerpen zoals in het vonnis gelast.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder 1, eerste alternatief, onder 2, tweede alternatief, onder 3, eerste en tweede cumulatief, onder 4, primair, onder 5 en 7 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 22 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en ten aanzien van het beslag conform de vordering van de officier van justitie.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft de rol van tussenpersoon bij de handel in (gestolen) (reis)documenten vervuld. De verdachte heeft opzettelijk een vals paspoort voorhanden gehad. Tevens heeft de verdachte met zijn mededaders gepoogd een reisdocument te vervalsen. Als gevolg van het vervalsen van reisdocumenten wordt het vertrouwen in officiele papieren ernstig ondermijnd. Daarnaast kan het gebruik van valse reisdocumenten bijdragen aan het ontstaan van aanzienlijke schade in het handels- en geldverkeer. De verdachte is voorts betrokken geweest bij de vervalsing van een rijbewijs. Door zijn handelen heeft de verdachte een inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat derden in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van dergelijke geschriften moeten kunnen stellen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal en op die manier anderen in hun vermogensbelangen getroffen. Dergelijke feiten zorgen voor veel overlast en versterken in de samenleving bestaande gevoelens van onveiligheid.
Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het meermalen medeplegen van opzetheling. Heling is een ergerlijk feit, waarmee de afzetmarkt voor gestolen goederen en daarmee diefstal van goederen in stand wordt gehouden. Voorts heeft de verdachte in Nederland verbleven terwijl hij wist dat hij op grond van enig wettelijk voorschrift tot ongewenst vreemdeling was verklaard, welk handelen van de verdachte het op basis van de vreemdelingenwet gevoerde vreemdelingenbeleid van de Nederlandse overheid frustreert. De openbare orde verzet zich blijkens de ongewenstverklaring van de verdachte tegen een verblijf van de verdachte in Nederland.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiele Documentatie van 23 juni 2010 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, in beginsel een gevangenisstraf van twintig maanden passend en geboden.
Met de raadsman van de verdachte is het hof van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens gedurende de gedingfase in hoger beroep is overschreden, nu deze termijn een aanvang nam op 10 februari 2006, zijnde de datum waarop de verdachte hoger beroep heeft ingesteld, het strafdossier blijkens het daarop geplaatste stempel op 13 november 2006 ter griffie van het hof is ingekomen en het hof op 15 juli 2010 arrest wijst. Gelet op de mate van overschrijding is het hof van oordeel dat de op te leggen straf dient te worden gematigd.
Beslag
De hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerpen en geldbedragen, die aan de verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien deze geheel of grotendeels door middel van het bewezen verklaarde zijn verkregen.
Het hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerp, een vervalst identiteitsbewijs ten name van [persoon B], dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde onder 2 met betrekking tot dit voorwerp is begaan, terwijl het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 45, 47, 57, 197, 225, 231, 310, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep ten aanzien van feit 6 gegeven beslissing.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het achtereenvolgens onder 1 en 3 ten laste gelegde onderdeel 'hand- en spandiensten (heeft) verricht' nietig.
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het eerste alternatief ten laste gelegde onderdeel onder 2 nietig.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, eerste en tweede alternatief, onder 3, eerste cumulatief onder a en b ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, derde alternatief, onder 2, tweede alternatief, onder 3, eerste cumulatief onder a en tweede cumulatief, onder 4, primair, onder 5 en 7 ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1, derde alternatief, onder 2, tweede alternatief, onder 3, eerste cumulatief onder a en tweede cumulatief, onder 4, primair, onder 5 en 7 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Onttrekt aan het verkeer het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Identiteitsbewijs NEDERLAND vals, vals opgemaakt. Ten name van [persoon B]. KVI code D02.06.04 A.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- geld Nederlands, 7 x 100, 6 x 50 = 1000 euro - geld Nederlands, 40 x 50 = 2000 euro;
- geld Nederlands, 2 x 50, 2 x 10 = 120 euro;
- 1.00 STK GSM-toestel SAMSUNG A288 KVI code D02.04.01.A.
Gelast de teruggave aan Thomas Cook van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- THOMAS COOK VS, KVI code O-00-03-02-01, nummers PK11-476-802 t/m PK11-476-814.
Gelast de teruggave aan uitgevende instantie van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- 1.00 STK Paspoort FRANKRIJK blanco gestolen KVI code O-03-01;
- 1.00 STK Paspoort FRANKRIJK blanco gestolen KVI code O-03-02.
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. C.N. Dalebout, mr. R. Veldhuisen en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 15 juli 2010.
1 Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 2004-50 van 4 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar A, doorgenummerde pagina 20 (A1, map deel 1) gevoegd als bijlage bij een startproces-verbaal met nummer 0501111315.AMB 1326 van 11 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee B, doorgenummerde pagina's 16-17 (A, map deel 1).
2 Zie noot 1.
3 Een fotokopie van een proces-verbaal met nummer 24-054510 van 5 november 2004, in de wettelijke vorm opgemaakt door de kapitein der Koninklijke Marechaussee C, doorgenummerde pagina 21 (A1, map deel 1) gevoegd als bijlage bij een startproces-verbaal met nummer 0501111315.AMB 1326 van 11 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee B.
4 Startproces-verbaal met nummer 0501111315.AMB 1326 van 11 januari 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de adjudant-onderofficier der Koninklijke Marechaussee B, doorgenummerde pagina's 16-17 (A, map deel 1).
5 Een proces-verbaal van algemeen relaas van onderzoek met nummer 0505201300.AMB.0148, in de wettelijke vorm opgemaakt door de wachtmeester der 1e klasse der Koninklijke Marechaussee D, doorgenummerd pagina's 4 en 5 (B, map deel 0).
6 Een proces-verbaal algemeen relaas van onderzoek met nummer 0507061000.AMB.2588 van 6 juli 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee E, doorgenummerde pagina's 8-16 (A, map deel 1).
7 Een proces-verbaal algemeen relaas van onderzoek met nummer 0507061000.AMB.2588 van 6 juli 2005, in de wettelijke vorm opgemaakt door de opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee E, doorgenummerde pagina's 8 (A, map deel 1).
8 Een proces-verbaal van algemeen relaas van onderzoek met nummer 0508161315.AMB.1904, in de wettelijke vorm opgemaakt door de wachtmeester der 1e klasse der Koninklijke Marechaussee F, doorgenummerd pagina 1 (B, map deel 03) en een proces-verbaal van algemeen relaas van onderzoek met nummer 0508231113.ZKD.1990, in de wettelijke vorm opgemaakt door de wachtmeester der 1e klasse der Koninklijke Marechaussee G, doorgenummerd pagina 2 (B, map deel 05a)
9 Een proces-verbaal van algemeen relaas van onderzoek met nummer 0506231200.ZKD.2588, in de wettelijke vorm opgemaakt door opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee E, doorgenummerd pagina 3 (B, map deel 2j).
10 Een proces-verbaal van algemeen relaas van onderzoek met nummer 0508161315.AMB.1904, in de wettelijke vorm opgemaakt door de wachtmeester der 1e klasse der Koninklijke Marechaussee F, doorgenummerd pagina 10 (B, map deel 03).