ECLI:NL:GHAMS:2010:BN1855

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
22 juni 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.059.293-01
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtelijke vaststelling van vaderschap na erkenning en vernietiging

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Amsterdam diende, ging het om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de heer [X] ten aanzien van [B]. Appellant [A] was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Amsterdam, waarin het vaderschap van [X] was vastgesteld. De rechtbank had geoordeeld dat er geen beletselen waren voor deze vaststelling, ondanks het feit dat [B] ten tijde van het overlijden van [X] een juridische vader had, namelijk de heer [Y].

De feiten wezen uit dat [B] op 20 juli 1976 was geboren en dat zijn geslachtsnaam door erkenning door [Y] was gewijzigd. Echter, deze erkenning was later door de rechtbank vernietigd. [A] stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen beletselen waren voor de vaststelling van het vaderschap, omdat [B] op de hoogte was van zijn biologische afkomst en er een juridische vader was.

Het hof oordeelde dat de situatie op het moment van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap bepalend was. Aangezien de erkenning door [Y] was vernietigd en er geen hoger beroep tegen deze beslissing was ingesteld, was er geen juridische vader meer ten tijde van de indiening van het verzoek. Het hof concludeerde dat er geen beletselen waren voor de vaststelling van het vaderschap en bekrachtigde de beschikking van de rechtbank.

De beslissing werd openbaar uitgesproken op 22 juni 2010 door de meervoudige familiekamer van het Gerechtshof Amsterdam, waarbij de rechters M.M.A. Gerritzen-Gunst, M. Wigleven en H.S.G. Verhoeff aanwezig waren.

Uitspraak

(Bij vervroeging)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 22 juni 2010 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.059.293/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANT,
advocaat: mr. M.W. Riezebosch te Ede,
t e g e n
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. I.M. Sinnige te Purmerend.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk [A] en [B] genoemd.
1.2. [A] is op 11 maart 2010 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 16 december 2009 van de rechtbank te Amsterdam, met kenmerk 381367 / FA RK 07-7529.
1.3. [B] heeft op 16 april 2010 een verweerschrift ingediend.
1.4. [A] heeft op 6 mei 2010 nadere stukken ingediend.
1.5. De zaak is op 17 mei 2010 ter terechtzitting behandeld.
1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- [A], bijgestaan door zijn advocaat;
- [B], bijgestaan door zijn advocaat;
- mevrouw […], moeder van [B].
2. De feiten
2.1 [B] is op 20 juli 1976 geboren uit de relatie van […] (hierna: de moeder) en de heer [X]. Hij heeft toen de geslachtsnaam [achternaam moeder] gekregen.
2.2. Op 10 november 1977 is [B] erkend door de heer [Y] en heeft hij de geslachtsnaam [Y] gekregen. [B] is door het huwelijk van de moeder en de heer [Y] gewettigd op 5 januari 1978.
2.3. Bij Koninklijk Besluit van 11 november 2002 is zijn geslachtsnaam gewijzigd in [B].
2.4. Op 3 november 2006 is de heer [X] overleden.
2.5. Bij beschikking van 29 augustus 2007 van de rechtbank te Amsterdam is de erkenning door [Y] vernietigd. Deze beschikking is op 24 januari 2008 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1. Bij de bestreden beschikking is op het inleidend verzoek van [B] het vaderschap van de heer [X], geboren te […] [in] 1937, ten aanzien van [B] gerechtelijk vastgesteld.
3.2. [A] verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het verzoek van [B] tot gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van [X] ten aanzien van hem alsnog af te wijzen, dan wel hem hierin niet ontvankelijk te verklaren.
3.3. [B] verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1. Het hof dient te beoordelen of de rechtbank terecht het vaderschap van wijlen de heer [X] heeft vastgesteld ten aanzien van [B].
Ingevolge artikel 1:207 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan het vaderschap van een man, ook indien deze is overleden, ondermeer op de grond dat deze de verwekker is van het kind door de rechtbank worden vastgesteld op verzoek van de moeder, tenzij het kind de leeftijd van zestien jaar heeft bereikt, of het kind. Lid 2 van artikel 1:207 BW schrijft voor dat vaststelling van het vaderschap niet kan geschieden indien het kind twee ouders heeft, tussen de man en de moeder van het kind krachtens artikel 41 geen huwelijk zou mogen worden gesloten of indien de man een minderjarige is die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, tenzij hij voordat hij deze leeftijd heeft bereikt is overleden.
4.2. [A] stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat er van de in artikel 1:207 lid 2 BW genoemde beletselen niet is gebleken, nu [B] ten tijde van het overlijden van [X] een juridische vader had en [B] tijdens zijn minderjarigheid al op de hoogte was van het feit dat [X] zijn verwekker was en niet de heer [Y], zijn juridische vader. Voorts heeft [A] gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er voor de vaststelling van het vaderschap geen termijn geldt, terwijl er wel een termijn geldt indien het kind om vernietiging van een erkenning verzoekt. [B] heeft de stellingen van [A] gemotiveerd betwist.
4.3. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken van beletselen als bedoeld in artikel 1:207 lid 2 BW, nu [B] ten tijde van de indiening van het verzoek tot vaststelling van het vaderschap geen juridische vader had, omdat bij beschikking van 29 augustus 2007 van de rechtbank te Amsterdam de erkenning door de heer [Y] is vernietigd en tegen deze beschikking geen hoger beroep is ingesteld. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het feit dat de heer [Y] ten tijde van het overlijden van [X ] nog de juridische vader van [B] was, geen beletsel oplevert in de zin van artikel 1:207 lid 2 BW. Bepalend is de toestand op het tijdstip waarop de gerechtelijke vaststelling door de rechtbank geschiedt. Op dat moment dient voldaan te zijn aan de voorwaarden zoals gesteld in artikel 1:207 BW. De eerste grief van [A] faalt dus.
4.4. Ook de tweede grief faalt. Anders dan voor de vernietiging van de erkenning als bedoeld in artikel 1:205 BW, blijkt uit artikel 1:207 BW niet dat voor een kind een wettelijke termijn geldt, waarbinnen een verzoek om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap moet worden ingediend.
Nu niet is gebleken van beletselen die gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in de weg staan, zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.
4.5. Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.M.A. Gerritzen-Gunst, M. Wigleven en H.S.G. Verhoeff in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Kaemingk als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2010.